Menu

Premium

Preekschets Psalm 23:1-3

Psalm 23:1-3, Mattéüs 26:28

Witte Donderdag

De Heer is mijn herder,
het ontbreekt mij aan niets. …
Hij laat mij rusten in groene weiden
en voert mij naar vredig water, …
Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond …

Schriftlezing: Psalm 23 en Matteüs 26:1-35 Het eigene van de dag

Op Witte Donderdag gedenken we de instelling van het Avondmaal. Jezus was met zijn leerlingen bijeen om het pesachmaal te vieren, toen Hij het brood brak en de beker rond deed gaan als tekens van het verbond. Zowel de voorbereiding van de uittocht uit Egypte als het laatste avondmaal krijgen op deze dag hun plek.

Uitleg

  • In de wereld van het Oude Testament was het gebruikelijk om koningen en góden aan te spreken als ‘herder’. Wanneer in de psalm God ‘herder’ wordt genoemd, dan worden daarmee tegelijkertijd andere aardse en hemelse machten verworpen. Het isde HÉÉR die mijn herder is, en anders geen (Zenger, 153). Het eerste vers van Psalm 23 kan zich als belijdenis meten met het eerste gebod (Ex. 20:2). De thema’s ‘herder’, ‘uittocht’, ‘gave van voedsel in de woestijn’ en ‘verbond’ zijn in het Oude Testament met elkaar verweven.

  • Waar de psalmen God ter sprake brengen als herder of het volk Israël als een kudde afschilderen, daar wordt het herderschap veelal verbonden met de uittocht uit Egypte of de doortocht door de woestijn (Ps. 80:2, 78:52-53, 77:20-21). Het werkwoord ‘leiden’ dat in Psalm 23:3 gebruikt wordt, kan gezien worden als een terminus technicus voor het handelen van God tijdens uittocht en doortocht (Ex. 13:17, 21). In het lied van Mozes (Ex. 15:13) worden niet alleen de werkwoorden ‘voeren’ en ‘leiden’ uit de verzen 2 en 3 van Psalm 23 gebruikt, ook de woorden voor de plaats waar naartoe wordt geleid, liggen zeer dicht bij elkaar. Het woord voor de ‘heilige woning’ waar God het volk volgens Mozes naar toe leidt, is verwant met de weiden waar de herder zijn schapen laat rusten (Zenger, 154; Schuman, 46v).

  • Waar God heenleidt, daar is te eten en te drinken. Het herderschap kan niet los gezien worden van het gastheerschap. Terwijl in het zevende vers van Psalm 95 het volk als kudde wordt beschouwd, wordt in het negende vers aan de koppigheid bij Meriba en Massa herinnerd. Je zou Psalm 23 kunnen zien als een antwoord op de uitdagende vraag in die Psalm 78:19 wordt gesteld: ‘Zou God in staat zijn een tafel te dekken in de woestijn?’ De verbindingen in de Midrasj Tehilliem bevestigen de overlapping tussen herderschap en gastheerschap. Verzen uit Psalm 23 worden daar naast teksten uit Numeri 11 en Deuteronomium 2 gezet. Herderschap in de woestijn betekent onder andere gave van voedsel. Het heeft Israël nooit aan iets ontbroken, ook niet in de woestijn, benadrukt Deuteronomium 2:7 (Schuman, 65).

  • Het herderschap van God is niet alleen verweven met het leiden en het weiden in de woestijn. Het raakt ook aan het verbond dat God met zijn volk sluit. De bekende ‘herdertekst’ Ezechiël 34 waarin de leiders van het volk als valse herders worden ontmaskerd en God als ware herder wordt afgeschilderd, eindigt met een verbondsformule (34:30-31). Ook in de Midrasj Tehilliem worden verzen van Psalm 23 met kernteksten over het verbond aaneengeregen. Exodus 20:2 wordt genoemd, maar ook teksten uit de profeten (o.a. Jer. 31:9 en Ez. 34:31) en uit Hooglied (2:16; 8:1; 5:2). Opgemerkt zij dat in de synagoge het Hooglied juist met Pesach wordt gelezen (Schuman, 65v).

  • Het herderschap ligt bij God, maar de uitvoering ervan wordt (ook) door mensen gedaan. Zo zegt Psalm 77:21 dat God zijn volk als een kudde leidde ‘door de hand van Mozes en Aaron’. Als Mozes de eerste grote ‘herderfiguur’ is voor het volk Israël, dan is David de tweede. De Heer heeft tegen David gezegd dat hij zijn volk ‘weiden’ zal (2 Sam. 5:2). Zou de ‘zoon van David’ die verwacht wordt, dan niet, net als Mozes en David, ‘uitvoerder’ zijn van het herderschap van God?

  • In het Matteüsevangelie zet de beeldvorming van Jezus als herder in aan de andere kant: bij de kudde. Wanneer Jezus de mensen ziet in de steden en dorpen waar Hij verkondigt en geneest, dan is Jezus diep bewogen. De mensen zien eruit ‘als schapen zonder herder’ (Mat. 9:35-36). Wordt hier het herderschap niet noodzakelijkerwijze aan Jezus opgelegd, in het lijdensverhaal ligt die verbinding dichterbij. Jezus voorspelt dat iedereen hem zal afvallen, omdat er geschreven staat: ‘Ik zal de herder doden en de schapen van zijn kudde zullen uiteengedreven worden’ (Mat.26:31 naarZach. 13:7). De directe identificatie van Jezus met de ‘goede herder’ komt in het Matteüsevangelie niet voor.

  • Wanneer Jezus maaltijd houdt met zijn leerlingen, duidt Hij het brood dat Hij breekt als zijn lichaam en noemt Hij de beker die rondgaat, zijn bloed. En, voegt Hij eraan toe, ‘bloed van het verbond’. Het bekrachtigen van een verbond met het bloed van een slachtoffer, kennen we van de verbondssluiting op de Sinaï (Ex. 24:8). Het gebruik van het werkwoord vergieten, wijst op een gewelddadige dood (o.a. Mat. 23:35). Het werkwoord wordt zowel in geval van moord gebruikt als in de context van een offerritueel (Davis/Allison, 474). Jezus kunnen we hier als tweede Mozes zien (Luz, 115). Vergeleken met de andere passages waarin de inzettingswoorden gegeven zijn (1 Kor. 11 en Luc. 22) valt op dat Matteüs niet spreekt over een nieuw verbond. De vraag is of het ‘nieuwe’ impliciet gegeven is. Luz ziet in het feit dat het om bloed van Jézus gaat, een aanwijzing dat dit verbond niét hetzelfde zal zijn als het verbond van Mozes (Luz, 115).

  • De vernieuwing van het verbond wordt ingeklemd tussen uitlevering en afval. Jezus sluit het verbond met zijn leerlingen terwijl Hij weet dat één van hen Hem zal uitleveren. Pal na de maaltijd voorziet Hij dat niet alleen Judas maar alle leerlingen Hem zullen afvallen.

Aanwijzingen voor de prediking

  • Uitgangspunt voor de prediking is: Jezus draagt deze psalm met zich mee tijdens zijn laatste dagen. We hoeven niet te veronderstellen dat Hij deze psalm daadwerkelijk gebeden heeft, om te zien dat dë psalm bij zijn houding past. De manier waarop Jezus de gebeurtenissen tegemoet treedt en zelfs opzoekt, getuigt van een vertrouwen in God dat even intens is als dat van Psalm 23. Als iemand heeft uitgedragen dat Hij de Heer werkelijk als zijn herder beschouwt, dan is dat Jezus. De grondtoon van het passieverhaal is vertrouwen. Dat wil niet zeggen dat het niet aangevochten is (de aanvechting komt voluit aan bod op Goede Vrijdag), maar Jezus wijkt uiteindelijk niet af van zijn weg. Als zoon van Israël heeft hij het geloof gehad dat de weg die hij ging op de één of andere manier door zijn Herder geleid was.

  • Het (nieuwe) verbond dat op deze avond gevierd wordt, is omgeven door uitlevering en afval. Daarin verschilt het verbond dat in Jeruzalem gesloten wordt niet met het verbond dat op de Sinaï gesloten werd. Wantrouwen en ongeloof hebben zich al bij Massa en Meriba gemanifesteerd toen het verbond voor de eerste keer gesloten werd. Zelfs de afval van het volk rond het gouden kalf kon God niet weerhouden om het verbond (na bemiddeling van Mozes) opnieuw te sluiten. Ook in Jeruzalem weerhoudt het aankomend verraad Jezus er niet van om zijn leven te geven voor het nieuwe verbond.

  • Waar haalt Jezus de liefde vandaan om juist in déze situatie het verbond te bekrachtigen? Aan het begin van het passieverhaal doet een vrouw recht aan Jezus door Hem te zalven. Aan het eind zitten vrouwen tegenover het graf te waken. Maar daartussenin verraadt de ene, vluchten de anderen, verloochent een volgende. Niet dat Jezus zich daardoor overvallen voelt. Hij voorziet het en verstaat dat ook vanuit de Schriften (26:31). Maar waar haal je dan de moed vandaan om je niet af te keren maar om je juist toe te wenden naar deze afvallers? De lef om dat te doen, raakt me. Het goede wordt gesticht zonder aanknopingspunt met de omgeving, zonder aanleiding, zonder reden. Zomaar.

  • In de viering op Witte Donderdag, wanneer de gaven van brood en wijn als tekenen van het verbond wordt gevierd, fungeert Psalm 23 meer dan ooit als antwoord op de vraag: ‘Kan God in de woestijn een tafel aanrichten?’ Op deze avond is het antwoord: ‘Ja, hij leidt mij naar groene weiden en naar rustige wateren.’ En dat mag, dat móet gezegd worden, juist wanneer je de bedreigingen onder ogen ziet. God heeft een verbond gesloten, temidden van het wantrouwen, Jezus vierde een nieuw verbond terwijl hij, omringd door afvallers, de dood in de ogen keek.

Liturgische aanwijzingen

Tijdens de drie dagen van Pasen lezen we de laatste drie hoofdstukken van Matteüs. We maken vandaag een begin met het lijdensverhaal. De evangelielezing kan in drieën worden gedeeld. Voor de tafel 26:1-16, rond de tafel 26:17-29, na de tafel 26:30-35. Psalm 23 klinkt in z’n geheel voorafgaand aan de prediking. Door de verbinding van de avondmaalstafel met Jezus’ herderschap zou Gezang 364 (LvdKj geschikt zijn voor deze avond.

Geraadpleegde literatuur

Voor deze en komende dagen: De adem van het jaar, mededelingen van de Prof. dr. G. van der Leeuwstichting, aflevering 48, 1975; P.C. Craigie, Psalms 1-50 (Word Biblical Commentary 19), Texas 1983; W.D. Davies/D.C. Allison, The gospel according to Saint Matthew III (ICC), Edingburgh 1997; 1. Gerhardt, Verzamelde Gedichten, Amsterdam 1997; W.L. Holladay, The Psalms through three thousandyears. Prayerbook of a Cloudof Witnesses, Minneapolis 1993; F.-L. Hossfeld/E. Zenger, Die Psalmen. Psalm 1-50 (Neue Echter Bibel 29), Würzburg 1993; Th.J.M. Naastepad, Het lied op onze lippen. Het complete liedoeuvre van Thomas Naastepad met melodieën, Kampen 2003; N. Schuman, Pastorale. Psalm 23 in bijbel en liturgie verwoord en uitgebeeld, Zoetermeer 2002; A.F. Troost, Zingende Gezegend. Liederen, Zoetermeer 1995; U. Luz, Das Evangelium nach Matthaus IV (EKK 1), Düsseldorf und Zürich 2002.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken