Menu

Premium

Preekschets Psalm 23:5 – Stille zaterdag

Psalm 23:5, Matteüs 28:7

Stille Zaterdag

U nodigt mij aan tafel voor het oog van de vijand, …

Hij is opgestaan uit de dood, en dit moeten jullie weten: hij gaat jullie voor naar Galilea …

Schriftlezing: Psalm 23 en Matteüs 27:57-28:8

Het eigene van de dag

Wat gebeurt er op Stille Zaterdag? Niets? Volgens de getuigenis van Matteüs is er geen nieuws te melden tussen graflegging en verkondiging van de verrijzenis. Het evangelie zwijgt. Het christendom van het Oosten is niet verlegen geweest met de tussentijd. Zijn wij in het Westen vooral onder de indruk van het lijden van Christus, in het Oosten wordt Christus’ overwinning op de dood benadrukt. Het is op deze ‘stille’ zaterdag dat die overwinning geschiedt. De Apostolische Geloofsbelijdenis verwoordt de tussentijd als ‘nedergedaald ter helle’. Luther heeft wel oog gehad voor het eigene van deze dag en stelt voor om de graflegging van Jezus in Matteüs te lezen, samen met 1 Petrus 3:17-22 (Adem van het jaar, 107v).

In de meeste gemeenten zal er geen nachtwake in de strikte zin van het woord plaatsvinden. Het vraagt veel om de nacht wakker te blijven en bij het ochtendgloren de verrijzenis te vieren. In een paaswake op de avond zal de hele weg gegaan worden: we blijven niet bij een dode waken, maar vieren de Levende. Er zijn twee vormen mogelijk: de eerste zet in met de verrijzenis, de tweede maakt de overgang van donker naar licht mee. Om iets mee te nemen van het ‘nedergedaald ter helle’,blijven we dit keer stilstaan bij het wachten. We posten bij het graf zoals de Maria’s, met of zonder vermoeden van wat er zich ondertussen afspeelt. We reiken naar de morgen. Wanneer we het wachten bekorten met het vertellen van verhalen, dan herinneren de lezingen uit het Oude Testament ons eraan dat God steeds weer opnieuw een bevrijdende God is. Zo stuwen de lezingen ons naar het evangelie van deze nacht toe: het goede bericht dat Jezus is opgestaan.

Liturgisch-historisch gezien is Psalm 23 in deze nacht het best op z’n plaats. In de paasnacht werden de catechumenen gedoopt. Na de doop (vaak in een aparte kapel) liepen de nieuwe leden recht tegenover het altaar de kerk binnen. Wie de psalm uit z’n hoofd kende (of zoals de Engelsen zo mooi zeggen: by heart), herinnerde zich bij het zien van de gedekte avondmaalstafel de uitnodiging in de psalm. Nog steeds is doop of doopgedachtenis een vast onderdeel van de paasnachtviering.

Uitleg

  • In deze strofe wisselt de psalmist van beeldspraak. Werd God eerst als herder aangesproken, hier nodigt Hij als gastheer de psalmzanger aan tafel. Wat niet verandert, is de directheid waarmee de psalmist zich tot God wendt: in de tweede persoon. Dit in tegenstelling tot de eerste en de vierde strofe waarin in de derde persoon over God gesproken wordt.

  • Wordt vers 4d tegenwoordig als hoogtepunt van de psalm beschouwt, Holladay vermoedt dat vers 5a in de tijd van het ontstaan van de psalm veel betekende. De huidige lezer voelt zich al snel ongemakkelijk bij deze expliciete vernedering van ‘de vijand’. Maar binnen de culturen rond de Middellandse Zee speelde schaamte een belangrijke rol. Al in de veertiende eeuw voor Christus spraken vorsten in de zogenoemde Amarnabrieven aan de Farao in Egypte de wens uit: ‘Dat de koning onze heer luistert naar de woorden van zijn trouwe dienaren en geschenken geeft aan zijn dienaren terwijl onze vijanden toekijken en stof eten’ (Holladay, 11-12).

  • Exegeten worstelen al langer met de betekenis van de ‘vijanden’. Gunkel zag de uitspraak over de vijanden als iets primitiefs dat overwonnen werd door het godsvertrouwen in het vierde vers. Mowinkel echter kon weinig verwerpelijks vinden in de gedekte tafel tegenover de ‘vijand’. Volgens hem was de psalmist iemand die was vrijgesproken na vijandelijke beschuldigingen. Een vreugdemaal in de tempel was gepast om dankbaarheid te tonen. De uitwerking van deze opvatting ging later twee kanten uit. Het zou gaan om een danklied ofwel na een godsgericht (ordale), ofwel bij tempelasiel. In het laatste geval zouden de belagers bloedwrekers kunnen zijn of crediteuren (Schuman, 34, 50).

  • Jezus’ lichaam is in een rotsholte gelegd. Er wordt een grote steen voor gerold. Je kunt zeggen dat Jezus werd geborgen in het graf. Maar al snel wordt ‘geborgen’ veranderd in ‘opgeborgen’. Pilatus laat, op verzoek van de hogepriester en Farizeeën, bewakers bij het graf zetten. De religieuze autoriteiten zijn bang dat de leerlingen het ‘waar’ zullen gaan ‘maken’: de voorspelling dat Jezus na drie dagen zal opstaan. Voor de zekerheid houden de religieuze autoriteiten Jezus’ lichaam ‘gevangen’. Een zegel op de steen, bewakers ernaast.

  • De opstanding is iets tussen Jezus en God, verborgen voor onze ogen. Er zijn geen ooggetuigen van de gebeurtenis zelf. Matteüs meldt zelfs niet eens dat de vrouwen met eigen ogen het lege graf van binnen hebben gezien. In eerste instantie zijn er alleen ‘oorgetuigen’ van de boodschap dat Jezus is opgestaan. Woorden worden overgedragen. Van de engel horen de vrouwen dat het gegaan is zoals Jezus heeft gezegd. De vrouwen moeten de engelenboodschap overbrengen aan de leerlingen. Het accent lijkt mij te,liggen op de opdracht Jezus te volgen naar Galilea. Matteüs vertelt aan het begin van zijn Evangelie met nadruk dat Jezus als woonplaats Kafarnaüm kiest in Galilea (Mat. 4:12v).

Aanwijzingen voor de prediking

  • Waar pinnen we de ‘vijand’ in onze tijd op vast? We kunnen de belagers buiten onszelf zoeken. Er zijn hartverscheurende gebeurtenissen te noemen, waarbij we de vijanden wel weten te noemen. Maar één van de waardevolle overtuigingen van het christelijk geloof is juist dat we beseffen dat de ‘vijand’ óók in onszelf zit. Haal eerst de balk uitje eigen oog, voordat je klaagt over de splinter van de ander. Of: wie zonder zonde is, werpe de eerste steen. Het wordt dan lastiger om onbevangen jezelf aan tafel te zien zitten, tegenover jouw vijanden. De christelijke traditie ziet Jezus als de enige die werkelijk zonder zonden is. Alleen Christus kan zonder probleem de psalmen bidden die spreken over het kwaad dat in de vijanden huist. Daarom is het niet eens zo gek om aan het eind van ons (psalm)gebed ‘door Jezus Christus onze Heer’ te zeggen. Je zou het als uitdrukking kunnen zien van het vertrouwen dat Christus middelaar en censor is van onze gebeden. Hij ondersteunt onze gebeden, maar wat onwaardig is, vragen we Hem om te blokkeren (Holladay, 348).

  • De opstanding zelf ligt in het verborgene. Daarvoor staan ons geen woorden ter beschikking, daar is geen ‘verhaal’ van te maken. Het is deze zaterdag ‘stil’ omdat eerbiedig zwijgen nog het beste past. Ida Gerhardt schreef daarover een mooi gedicht: ‘Over eerbied I’ (Gerhardt, 534). Tegelijkertijd rommelt het ‘ondergronds’. Onttrokken aan onze waarneming vindt er een omwenteling plaats zonder weerga. De vroegchristelijke traditie omschreef het als een afdaling in het dodenrijk. En zolang er speels mee wordt omgegaan, zit er kracht in dat beeld. Wat heeft Christus ‘gedaan’ tussen zijn opstanding en zijn verschijnen aan de leerlingen? Deze naïeve vraag verdient een speels antwoord. Want waarom zouden we onze verbeelding niet mogen laten spreken? Jezus is naar de geesten gegaan die gevangen zaten, is het antwoord van de schrijver van de Eerste Petrusbrief (3:19). Christus zal zijn leerlingen opdragen om wereldwijd het evangelie te verkondigen, maar zelf begint Hij ermee om in de onderwereld ‘alles’ te verkondigen.

  • De religieuze autoriteiten zorgden ervoor dat Jezus veroordeeld werd tot de gevangenschap van de dood. Ze deden er alles aan om Hem in die gevangenis te houden. Wat doet Jezus? Hem ‘deert’ die gevangenschap niet. Hij leeft, ook al is Hij gestorven. De Levende daalt af tussen de doden. In die gevangenis verkondigt Hij doodleuk het evangelie onder de andere gevangenen. Nu we Psalm 23 meelezen, durf ik er zelfs een beeld aan toe te voegen: Jezus gaat met hen aan tafel. Voor het oog van de dood wordt Jezus als Levende uitgenodigd om aan tafel te gaan. Zijn grote belager bijt in het stof. En Jezus roept de anderen om mee te eten en deelt zijn Woord uit als brood.

  • De nadruk op de overwinning mag sommigen wat triomfalistisch overkomen, maar als dit op één moment gevierd mag worden, dan is het in deze nacht. We zoeken aansluiting op het vrijheidsgevoel. Het ‘nog niet’ dat normaliter de overhand heeft, verbleekt (even) in het paaslicht. Vannacht benadrukken we het ‘reeds’. Het ligt allemaal al achter ons. We zijn gedoopt, we hébben witte kleren aan. De dood is overwonnen. Definitief. Voor ons. En we hoeven het nu even niet zélf te doen. Er is iets aan Jezus, en daarmee is er iets aan ons gebeurd. Dood, waar is uw prikkel?

Liturgische aanwijzingen

Onze opzet vindt aansluiting bij de tweede vorm die het Dienstboek. Een proeve. Schrift Maaltijd Gebed aanreikt voor deze avond. De inzet van de dienst is de wake. De verkondiging van de opstanding breekt in op het wachten. In het dienstboek wordt aanbevolen om schepping, verbond, lijden, uittocht en terugkeer in de oudtestamentische lezingen aan bod te laten komen. Ik kies daarom voor de volgende lezingen: Genesis 1:1-5 (schepping), Exodus 14:15-15:1 (uittocht), Jesaja 55:1-11 (terugkeer), Ezechiël 34:11-15 (nieuw verbond), Jona 2 (lijden). De lezing uit het Matteüsevangelie beginnen we weer met een aantal verzen die gisteren ook geklonken hebben. Het Dienstboek leest de graflegging en de opstanding uit het Matteüsevangelie in één adem, er kan ook voor worden gekozen om de twee verhalen apart te lezen. Ik stop bewust bij de verkondiging van de opgestane Heer, vóórdat van de verschijning verteld wordt. Zo houden we nog wat tegoed op paaszondag. Bij de doop of doopgedachtenis kan Psalm 23 zijn ‘vanzelfsprekende’ plaats krijgen, naast of in plaats van Psalm 42.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken