Menu

Premium

Preekschets Psalm 80:8

Psalm 80:8

Achtste zondag na Pinksteren

God van de hemelse machten, keer ons lot ten goede,
toon uw lichtend gelaat en wij zijn gered.

Schriftlezing: Psalm 80

Het eigene van de zondag

Zie de vorige schets. Thema van deze schets is ‘verlangend leven’.

Uitleg

Westermann categoriseert deze Psalm als een klaagpsalm van het volk (verder ook Ps. 44, 74, 79, 83, 89). Bij eerste lezing springt direct het keervers in vers 4, 8 en 20 – overigens steeds met kleine variaties – in het oog. Tate (wbc) stelt de volgende indeling voor:

  • Aanroepen van God, gebed (vs. 2-4)

  • Inhoud van de klacht (vs. 5-8)

  • Parabel van de wijnstok:

    • in herinnering roepen van Gods reddende daden (vs. 9-12)

    • beschrijving van de huidige toestand van de wijnstok (vs. 13-17a)

    • smeekgebed en plechtige belofte (17b-20)

De oorspronkelijke setting en datering van de Psalm is moeilijk te achterhalen (zie voor discussies de commentaren). Het terugkerende refrein en de gemeenschappelijke klacht wijzen in ieder geval op een cultische setting. Wellicht gaat het hier om een gebed dat in tijden van nationale rampen als smeekbede werd opgezonden.

Belangrijk is de aanspraak van Jahwe als ‘herder van Israël’ (vs. 2). De vergelijking van God met een herder komt ook in Psalm 74:1 en 79:13 voor – allebei klaagpsalmen van het volk. Het beeld van de herder bergt een belijdenis van vertrouwen in zich (zie ook Ps. 23). Tegelijk brengt deze belijdenis van meet af aan ook de spanning in de Psalm. Want is Jahwe nog wel de herder van zijn volk? In de verzen 2-4 wordt deze klacht geïntensiveerd door meerdere imperativi (hoor ons, verschijn, laat uw kracht ontwaken, kom, keer ons lot, toon uw gelaat).

In het refrein (vs. 4, 8, 20) wordt gepeild wat er ten diepste aan de hand is. De nood waarin de dichter zich bevindt is de afwezigheid van Jahwe, met duisternis en verwoesting tot gevolg. Wanneer Jahwe zijn aangezicht weer laat lichten, betekent dat niets minder dan de terugkeer van zijn liefdevolle aanwezigheid en de bevrijding van zijn volk.

In de verzen 5-8 blijkt dat Jahwes afwezigheid voortkomt uit zijn toorn. Terwijl op veel andere plaatsen Jahwe wordt getekend als een God die luistert naar de gebeden van zijn volk (bijv. Ps. 66:19-20), is dat hier anders. De gebeden roepen Gods woede op en de uitdrukking ‘hoe lang?’ (veel voorkomend in klachten) drukt de verbijstering van de dichter hierover uit. Hoe lang moet het nog duren, hoe lang zal het volk alleen nog rouwen en huilen (vgl. Ps. 42:4: ‘tranen zijn mijn brood’), hoe lang zullen de omliggende volkeren zich verheugen in het ongeluk van het volk? Hoe lang?

In de verzen 9-20 wordt de verhouding tussen Jahwe en zijn volk getekend in het beeld van de landman die zijn wijnstok verzorgt (vs. 9-12), maar ook verwaarloost (vs. 13-16). Dit beeld van Israël als wijnstok komt vaak voor in het Oude Testament (bijv. Hos. 10:1; Jer. 2:21; Ez. 17:6; 19:10 e.v.). De verzorging van Israël als wijnstok beschrijft in beeldende taal de uittocht uit Egypte, de inname van het beloofde land en de vestiging van het volk in Kanaän. De woorden die hier klinken, spreken van grote overvloed. De wijnstok overstijgt de machtige cederbomen in lengte en strekt zich uit tot aan de grote rivier, de Eufraat. Het is goed mogelijk dat de dichter hierbij heeft gedacht aan de bloei van het koninkrijk onder David. Voortdurend (‘U’) wordt Gods betrokkenheid bij de groei van de wijnstok benadrukt.

Plotseling raakt de wijnstok in ernstig verval, waarbij de betrokkenheid van God duidelijk is: ‘Waarom hebt u zijn omheining vernield?’ Ook op deze vraag komt echter geen antwoord. Na de klacht volgt opnieuw het gebed, het verlangen dat God de wijnstok waaraan Hij zó veel zorg besteedde niet ten onder zal laten gaan.

‘Blijve uw hand op een man aan uw rechterhand, op de mensenzoon die gij sterkte als de uwe’ (vs. 18 NB). Het ligt in de lijn van de Psalm om bij de ‘man’ en ‘de mensenzoon’ nog steeds aan Israël als volk te denken. Uitleggers wijzen ook op de mogelijkheid dat hier sprake is van de koning, die als representant van Israël optreedt. Die uitleg biedt ook de mogelijkheid voor een messiaanse interpretatie van de Psalm.

Aanwijzingen voor de prediking

In deze Psalm treft de intensiteit van het gebed waarmee de dichter zich tot God wendt ons. Het vurige verlangen naar Gods ingrijpen. Zonder dat uit de Psalm duidelijk is waarom God zich heeft afgewend van zijn volk, smeekt de dichter om Gods terugkeer, om zijn heil.

Psalmen nodigen vaak als vanzelf uit om ze te verbinden met de eigen context. Bij lezing en overdenking van de Psalm drong zich voortdurend de situatie van de kerk in het westen aan me op. In Marginaal en missionair tekent W. Dekker deze met woorden als ‘crisis’, ‘verlegenheid’ en ‘aanvechting’: ‘Onze kerken worden (…) gemarginaliseerd. Hoe verwerken we dit alles op een geestelijke manier voor Gods aangezicht? Hoe leren we van het verleden? Wat heeft de afval ons te zeggen?’

Dekker typeert de crisis ook als ‘oordeel’ en voert hierbij de theoloog Pannenberg op: ‘Onze westerse cultuur, betoogt Pannenberg, verkeert in het acute gevaar van de afwezigheid van God te sterven. Kijk naar de ervaringen van zinloosheid, identiteitscrisis, neurosen, zelfmoord, geweld enzovoort. Maar deze afwezigheid van God is geen gevolg van zijn dood, maar van het feit dat Hij niet met zich laat spotten. (…) Afwezigheid van God, zegt hij, heeft in de bijbel te maken met oordeel en gericht. Sterker nog: zijn afwezigheid is oordeel en gericht. Het gericht van God bestaat niet in een of andere willekeurige straf, maar God geeft de zondaren over aan de gevolgen van hun eigen keuzes’ (Marginaal en missionair, 31).

Opvallend in Psalm 80 is juist het ontbreken van een verband tussen de afwezigheid van God en het oordeel over zonden. Al reflecterend op de eigen geschiedenis wordt deze relatie door de psalmdichter niet gelegd. Denkend aan onze situatie lijkt een begrip als ‘oordeel’ me te massief om te duiden wat er aan de hand is. Nieuwtestamentisch is het collectieve oordeel veel meer een eschatologische categorie; het is het gericht op de jongste dag. Maar intussen gaan de nood en de crisis niet buiten God om. Hij is immers niet alleen ‘herder van Israël’, maar ook ‘herder van de gemeente’. Die belijdenis maakt de vragen ook zo heftig. De krimp van de kerk, de marginalisering van christenen in het westen, het kleiner worden van de gemeente waartoe men behoort, het inleveren van predikantsplaatsen, verdriet over kinderen die andere wegen gaan – het zijn onderwerpen die geen christen onbewogen kunnen laten: Wat is Gods bedoeling ermee? Welke weg hebben wij te gaan? En soms dringt zich ook de vraag aan ons op: heeft geloven nog wel zin?

In de Psalm wordt midden in de crisis geworsteld met God. Ja, de crisis wordt bij Hem neergelegd. Er wordt intens verlangd naar God. De dichter geeft het niet op om God te zoeken en te vragen of Hij opnieuw wil komen, zijn aangezicht weer wil laten lichten en wil terugkeren naar zijn volk. Wat kan het zwaar zijn om zo met God te leven. Om het in de crisis uit te houden en te blijven smeken of God zichzelf weer bekend wil maken. Tegelijk kan juist in de aanvechting nieuw vertrouwen op God worden geboren, het geloof dat Jahwe ook in ‘een donker dal’ zijn gemeente niet loslaat. Wie zich biddend en worstelend uitstrekt naar God, mag grote dingen van Hem verwachten. Voor de dichter van Psalm 80 wankelt dit geloof niet: God hoort het gebed. Hij is en blijft de herder die zijn volk leidt.

Rothuizen trekt vanuit deze verzen 16 en 18 de lijnen door en maakt duidelijk dat God ook zelf in ons lijden heeft gedeeld. Jezus als dé Zoon van God is zelf de weg van de wijnstok uit Psalm 80 gegaan. Hij werd vertrapt, geminacht, gekruisigd. Maar deze Jezus die gekruisigd is, gestorven en begraven, is door God verhoogd en eenmaal zal ieder zich buigen voor Hem (Filip. 2:9-11). In Christus heeft God zijn lichtend gelaat getoond en dat zal Hij ook doen. Dat geeft moed en perspectief bij ons bidden. We gaan ermee door, tot de jongste dag: ‘God van de hemelse machten, keer ons lot ten goede, toon uw lichtend gelaat en wij zijn gered.’

Liturgische aanwijzingen

Als nieuwtestamentische lezing is Johannes 15:1-8 (‘Ik ben de ware wijnstok’) een goede mogelijkheid. Andere optie is Filippenzen 2:5-11, over de vernedering en verhoging van Christus. Psalm 80 wordt niet vaak gezongen, terwijl de berijming van Barnard in het Liedboek voor de kerken heel treffend is. De melodie in het Geneefse psalter gaat terug op het oude Victimae paschali laudes, een paashymne (!). Het is een mogelijkheid om de lezing van Psalm 80 af te wisselen met het zingen van enkele coupletten. Liederen: Psalm 23, 42, 63, 107; Gezang 119, 448 (vierde couplet!).

Geraadpleegde literatuur

W. Dekker, Marginaal en missionair, Zoetermeer, 2011. Enkele achtergrondartikelen over de thematiek van crisis en oordeel zijn na te lezen in Kontekstueel, Tijdschrift voor gereformeerd belijden nú, jaargang 26, nr. 2 (ook digitaal beschikbaar).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken