Menu

Premium

Preekschets Psalm 98:1

Psalm 98:1

Cantate

Zing voor de heer een nieuw lied

Schriftlezing: Psalm 98

Het eigene van de zondag

Psalm 96 en 98 openen beide met de oproep ‘Zing voor jhwh een nieuw lied’, en hebben daarmee de naam bepaald van de middelste zondag in de Paastijd, vanouds zondag Cantate.

Zie ook de inleiding bij 27 april.

Uitleg

Zingen

Zingen en musiceren spelen een centrale rol in religie en godsdienst. De joodse én christelijke religies vormen daarin geen uitzondering. De kerk deelt het boek der Psalmen met de synagoge, en waar de klassieke christelijke liturgie doorgaans begint met een psalm, kan dat worden begrepen als gaan in het spoor van Israël.

Zingen is ten nauwste verbonden met mijn adem, en daarmee met mijn leven zelf. En waar het gezang gebruikmaakt van melodie en tekst, biedt het ook de mogelijkheid tot instemmen, tot delen, tot samen-zang.

De structuur van de psalm

Deze is eenvoudig: de psalm laat zich in tweeën delen, waarbij in beide delen een oproep klinkt: Zingt (vs. 1b) en Juicht (vs. 4a), een oproep die ook beide malen door een ‘want’ wordt gevolgd: want Hij heeft wonderen gedaan (vs. 1c) en want Hij zal komen (vs. 9).

wanneer mensen zingen, heeft dat een reden. Er is iets dat hen beroert en tot zingen aanzet. Dat maakt ons zingen tot een uiting. Veelal een uiting van dankbaarheid, van blijdschap, en soms ook van koppige hoop, als iemand doorzijn tranen heen, tegen het donker in wil zingen. Maar dat zijn dan altijd al liederen die men zich in vrolijker tijden eigen gemaakt heeft en die vervolgens als ‘verdedigingswapenen’ gebruikt worden.

Ons lied heeft ook altijd een adres, het richt zich hoorbaar tot iemand. In deze psalm heeft het gezang een duidelijk adres: voorjhwh.

Deel I: een nieuw lied in Israël

wat gezongen moet worden, is een nieuw lied. Dat is merkwaardig, waar de brede instemming doorgaans gebruikmaakt van het oude, bekende lied. Zoals bijvoorbeeld het refrein Want zijn goedertierenheid en trouw bestaan in eeuwigheid, dat als een vast refrein in meerdere psalmen terugkeert. Het is zelfs hét refrein in de Hallelpsalmen, en is daar dé fundering waarom jhwh prijzenswaard is. Bedoeld lijkt dat de ervaring, die in het zingen wordt geuit, vers en nieuw zal zijn.

De bezongen ervaring is immers een unieke. De ervaring van Gods trouw is, naar de Psalmen, als de zonsopgang: ook ‘iedere morgen nieuw’.

Maar wie roept nu wie hier op tot zingen? In het tweede deel van de psalm is dat duidelijk: daar wordt heel de aarde uitgenodigd om te juichen, en zelfs het bulderen van de zee, het klateren van de rivieren en het schallen van de bergen worden als in een geluidsexplosie meegenomen.

Dat is diezelfde aarde die in het eerste deel van de psalm al even als publiek, als toeschouwer wordt genoemd: voor de ogen van de volken (vs. 2d). Het betreft dus mensen die iets zien, iets aanschouwen. Het zijn de volken buiten Israël. wat in en met Israël gebeurt, is geen besloten voorstelling, maar is van universele betekenis en waarde. De psalm laat ruimte over om hierin zowel een verwijzing te horen naar het verhaal van de uittocht alsook naar dat van de terugkeer uit ballingschap. In die zin zou het lied zich bijvoorbeeld ook laten zingen als een danklied bij de herbouw van de tempel door Nehemia.

Hij heeft wonderen gedaan. Daarom zal er gezongen worden. wat zijn die wonderen? Geen bijzondere ingreep op aanvraag, geen daad op verzoek, maar een onverwacht, ongedacht en ook ongehoord gebeuren mag een wonder heten. (nifla’ot). Het wonder wordt ingevuld met de woorden ‘vrijheid’ en ‘bevrijding’.

Maar het bijzondere – en ook merkwaardige – is dat het allereerst zijn eigen bevrijding betreft. Hij heeft zichzelf (vs. 2) vrijheid verschaft. Hij vecht zichzelf vrij alsof hij zelf in het nauw is gebracht.

Vrijheid is in dit eerste deel het centrale woord, ook in zijn variaties: vrijheid, bevrijding, bevrijdingsdaad.

Hij deed dit met zijn eigen heilige arm, dat wil zeggen eigenhandig, op eigen kracht, zonder hulp van anderen. Dat betekent dus dat deze God in de verdrukking en gevangenschap van zijn volk deelt. Hij is met hen in ballingschap gegaan en bewijst ook nu zijn solidariteit.

De parallel schuilt in vers 2c en 2d in het bekendmaken en het openbaren. Daarbij behoren de objecten bevrijding en gerechtigheid. Ook die twee worden dus als gelijke gezien: vrijheid is de uitwerking van gerechtigheid!

Deel II: instemming van heel de wereld

De naties zijn al getuige geweest van de bevrijding van Israël. Maar dat was ook niet minder dan een demonstratie. Heel de aarde wordt nu in het tweede deel opgeroepen om ook te juichen, in te stemmen met deze ‘manier van doen’. Waar Israël al zingt, is het nu aan de volken om met snaar- en blaasinstrumenten mee te gaan doen. Zowel de orkestratie krijgt aandacht (citer, snaren, trompetten), alsook de ‘bespelers’ (zee, wereld, rivieren, bergen).

Heel deze muziek heeft hetzelfde adres als in deel I: opnieuw is het jhwh. Expliciet wordt hij hier ‘koning’ genoemd. Daarmee wordt ook zijn functioneren nader aangeduid. Naar Israëlitische wetgeving is de koning de eerst-aangewezene om gerechtigheid en recht te garanderen en te bewerkstelligen. Hij is naast bestuurder vooral ook rechter. Hij ‘richt’, en dat is niet in de laatste plaats ook het rechtop zetten van wie gebogen werden.

Heel de wereld, tout le monde, wordt vertegenwoordigd door vasteland en zee, door bergen en rivieren. Zij laten een ‘klaterend applaus’ horen, en zijn daarmee geworden tot de zee van volken, tot alle mensen die toe komen stromen. Zelfs de dreigende ‘bergen’ sympathiseren nu met wat in Israël zichtbaar geworden is.

En eerst in vers 9b, bij het tweede want in de psalm, wordt duidelijk waarom: wat in Israël wordt aanschouwd is als een belofte voor heel de aarde. Een toezegging dat deze bevrijding tot de einden der aarde wil gaan, dat wil zeggen van universeel belang is. Gerechtigheid en recht zijn daarmee aangewezen als fundamenten voor alle humaniteit.

jhwh komt, en wel als koning. Hij komt om te doen wat een koning staat te doen: heel die wereld te ‘richten’, haar bevrijdend te bezoeken. Het woordpaar gerechtigheid en recht, geldend voor Israël, gaat nu ook heel de aarde aan. Om met Miskotte te spreken: het bijzondere van Israël wordt tot het algemene voor alle mensen.

Aanwijzingen voor de prediking

Een psalm als deze confronteert ook de vanouds zingende gemeente met de vraag of zij wel beseft waarom zij juist zingt. Is ons zingen ook een dankbaarheidsbetuiging voor ervaren bevrijding en redding? Wie of wat juichen wij toe? Of is ons lied ook versleten, omdat het nu eenmaal zo hoort? Is het op geen enkele wijze nog een ‘nieuw’ lied? Verheugd over een exodus die zich telkens weer vernieuwt, tot in Christus’ opstanding én onze doop toe? Het geeft aan deze psalm zijn terechte plaats in het hart van de Paastijd.

Deze psalm zet ons ook op onze plaats: wij zijn, als deel van de naties, allereerst toeschouwer bij wat in Israël is geschied. Wij kijken toe bij zijn Paasfeest. Ook wanneer dat wordt ingevuld, als het ware ‘ververst’ met leven en sterven van de Zoon van Israël, Jezus Christus. Met name in Hem is ons aangezegd dat de ervaring van Israël ook de onze mag zijn.

Liturgische aanwijzingen

Lezingen: Openbaring 14:1-7 en Johannes 16:5-15. Liederen: Psalm 86 en 98; Gezang 169; Tussentijds 175.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken