Menu

Premium

Preekschets Rechters 14:6-8

Rechters 14:6-8

Reminiscere

Toen voer de geest van de heer in hem en met zijn blote handen verscheurde hij de leeuw, alsof het een geitenbokje was. (…) Niet lang daarna maakte hij de reis opnieuw, nu om haar tot vrouw te nemen. Onderweg verliet hij even het pad om naar de dode leeuw te kijken. Daar zag hij dat zich in het kadaver een zwerm bijen had genesteld, en dat er honing in zat.

Schriftlezing: Rechters 14

Het eigene van de zondag

Op de tweede zondag van de veertigdagentijd herinneren we God in de Psalm aan zijn barmhartigheid voor de harde wereld. Simson laat in Rechters 14 zien hoe in zijn daden God de zachte wet, smakend als zoete honing, in herinnering roept.

Uitleg

Als we Rechters 14 lezen, moeten we ons herinneren dat in het laatste vers van het vorige hoofdstuk de Geest van de Heer Simson tot daden aanzet. Sterker nog, Van Kooij vertaalt ‘om hem te laten voetstampen’ – de repeterende voortstampende beweging van elke stap, die Van Kooij terug herleidt naar de eigenlijke betekenis van het Hebreeuwse zelfstandig naamwoord pha’am. Wat hij beneden in de Filistijnse samenleving ziet zint hem niet. Hij, die als nazireeër de liefde van God voorleeft, ziet een Filistijnse samenleving die allesbehalve de liefde leeft. Het is dus niet zomaar iemand die de confrontatie opzoekt. Simson is een nazireeër Gods die de liefde Gods, de wet, belichaamt. En hij daalt af, staat er letterlijk in vers 1. Als Jood door de Filistijnen verdreven in de bergen, daalt hij af naar de Filistijnen. En dat afdalen betekent ook: de diepte van het kwaad in. De Filistijnse samenleving staat hier voor de wereld van het kwaad.

De liefde die Simson moet voorleven is niet abstract en wordt concreet in de liefde die hij opvat voor een vrouw, een meisje uit Timna. Dat hij uitgerekend zo zijn liefde gaat voorleven maakt ons bijna wantrouwend: gooi je dan je afkomst niet te grabbel? Zijn vader is daarom ook tegen; Simson gaat toch niet trouwen met een meisje uit dat volk van onbesnedenen, die geen band hebben met de God van Israël die Simson juist vertegenwoordigt? De NBV-vertaling haalt de kern uit Simsons intentie door te vertalen dat dit meisje Simson ‘bevalt’. Simson zegt dat ze ‘recht(uit)’ is in zijn ogen. Dat betekent dat zij door God, die Simson tot daden aanzette met zijn Geest, op Simsons pad is gezet, want, vervolgt het verhaal: God zocht een ‘(ontmoetings)gelegenheid’ met de Filistijnen (Van Kooij/Naastepad). Zoals Simson een oprechte verhouding aan wil gaan met dit Filistijnse meisje, zo wil God een bevrijdende ontmoeting zoeken met de Filistijnen. De Filistijnen waren in die tijd heer en meester in Israël. Maar Simsons ontmoeting is niet bedoeld om het met de bezetters op een akkoordje te gooien of bij ze in een goed blaadje te komen. De Filistijnse samenleving is in alles het tegenovergestelde van het leven volgens de Tora, en dat moet van binnenuit aangetoond worden. Via iemand die wel ‘rechtuit’ gaat, en juist een vrouw. Want de Filistijnse samenleving is een vrouwonvriendelijke samenleving. Vrouwen zijn hebbedingetjes, en de hele samenleving is doordrongen van hebzucht en geweld.

Het geheim van die ontmoeting zit dan ook verborgen in een raadsel dat terugvoert naar de aanval van een leeuw op Simson onderweg naar Timna. Alles wat tegen God is zal hem proberen het leven te ontnemen. Het lijkt gedaan met Simson, reddeloos verloren in een wereld vol hebzucht, overdaad, eigenbelang en liefdeloosheid. Maar de Geest van God die in hem vaart geeft hem de kracht het kwaad uiteen te scheuren. In het overgebleven karkas van de leeuw blijken op de terugweg bijen zich genesteld te hebben, zodat het vol met honing zit. Een zwerm bijen is heel geordend en kan daardoor beter een ‘ordegemeenschap’ (Van Kooij) worden genoemd. Daarmee symboliseert het Israël als ordegemeenschap van de liefde, in het karkas van de macht, hebzucht, geweld en gewetenloosheid. De honing is de Tora. Daarmee gaat Simson naar de Filistijnen.

Het raadsel klinkt in de NBV-vertaling heel poëtisch en nog raadselachtiger, maar letterlijker staat er: ‘Spijze ging uit van de eter, en zoetigheid van de sterke.’ De clou van het geven van het raadsel is tweeledig. Als de Filistijnen dit raadsel snappen, dan doorgronden ze de liefde Gods – ze krijgen dan op de zevende dag (!) dertig stel onder- en bovenkleren. Sabbatskleren dus. Echter, dat de eter zijn maal zou delen, en dat de sterke iets waardevols zou kunnen afstaan, zelfs zou kunnen liefhebben, is voor de Filistijnen ondenkbaar. En dus forceren ze de oplossing via Simsons vrouw. Zij verwijt hem dat Simson haar niet de oplossing vertelt, maar hij doet daarentegen meer dan dat: de liefde Gods daalt af in een boze wereld, en men ziet het niet. Als Simson op de zevende dag, de sabbat, zijn geheim openbaart aan haar, vertelt ze het uit angst door. Als de mannen het raadsel raden, doorgronden ze het niet. Dan wordt Simson woest: ook de liefde kan verslinden, voor wie haar ontkent en versmaadt (Naastepad).

Aanwijzingen voor de prediking

Dit verhaal gaat dus niet over ‘Simsons zwak voor het vrouwelijk geslacht’ (Dirksen), maar over de essentie van Simsons missie. En die zit niet verpakt in een ‘filistijnenmop’, maar in een raadsel dat de mogelijkheid openlaat te kiezen vóór of tegen de liefde Gods. Belangrijk is het Simson te ontdoen van zijn imago van vechtjas en rokkenjager, maar zijn beminnen en bevechten te zien in het licht van zijn nazireeërschap. Zie daarover de vorige zondag.

Interessant voor de prediking is het meisje van Timna. Is zij weliswaar ‘recht(uit)’ maar ‘niet goed genoeg’? (Naastepad). Hoe waarderen we haar? En hoe gaan we zelf om met Gods liefde als die tegenover de hebzucht, de overdaad, het eigenbelang en de liefdeloosheid staat die de wereld om ons heen kenmerkt; een wereld, die meer dan we zouden willen, ook de onze is? Aan de ene kant legt de tekst de vinger op de zere plek, aan de andere kant laat de tekst zien hoe vurig Gods liefde is en hoe Hij ernaar verlangt ons daarmee aan te steken.

Liturgische aanwijzingen

Psalm 25:6 en 22 zijn de psalmverzen waar deze zondag zijn naam aan ontleent: ‘Denk aan uw barmhartigheid, heer, aan uw liefde door de eeuwen heen. God, verlos Israël, verlos het van al zijn angsten’ (25:6, 22). Met schuldbesef bidt de psalmist God zijn barmhartigheid te herinneren en zijn liefde door alle eeuwen heen: ‘Denk niet aan de zonden van mijn jeugd’ (25:7). Simsons missie is de cirkel te doorbreken van het volk dat steeds maar weer doet wat slecht is in de ogen van de Heer. Daarvoor moet hij de verpersoonlijking van het kwaad, de Filistijnen, onder wie Gods volk gebukt gaat, verslaan. Gezang 484 is het zondagslied: ‘Waarom moest ik uw stem verstaan?’ We horen tot nu niets over hoe Simson zijn roeping ervaart. En toch zijn de woorden van dit lied zeer toepasbaar op hem. De onrust in zijn bloed. De vreemdeling die hij wordt door de daden waartoe de Geest van God hem aanzet. Het laatste couplet laat voelen hoe belangrijk het is om Simson te lezen in het licht van Christus, omdat alleen zo Simsons handelen een messiaans karakter krijgt en zin heeft voor ons geloof. In de klassieke evangelielezing wordt ons bij deze zondag een keuze gelaten uit het verhaal van de verheerlijking op de berg (Mat. 17:1-9 [13]) en het verhaal van de ontmoeting van Jezus met de Kanaänitische vrouw, wier dochter gekweld wordt door een demon, en die graag genoegen neemt met de kruimels die van de tafel van de baas vallen (Mat. 15:21-28). Me dunkt dat er meer aanknopingspunten met het verhaal van Simson liggen in de tweede lezing. Terwijl het Simson gaat om zijn eigen volk, zoekt hij contact met een Filistijnse vrouw om indirect aan zijn eigen volk te laten zien waar het hem en waar het God om te doen is. Door zich in liefde te binden wil hij het kwaad onthullen en verdrijven. In Jezus’ ontmoeting met de Kanaänitische vrouw wordt duidelijk wat het voor Jezus’ eigen volk inhoudt om te geloven. Deze zondag zou het lied van vorige week, Gezang 124:1, 4, als opmaat kunnen klinken, bijvoorbeeld als lied na het kyriëgebed, nu we geen glorialied zingen. Bij de honing uit het kadaver van de leeuw valt te denken aan de zoetheid van de wet. De combinatie van het kadaver en de honing richt zich op de vijandschap die het volk Israël voelt terwijl het wil leven volgens Gods wet. De psalm van de zondag spreekt daarover. Ook uit Psalm 119 zouden een aantal coupletten gezongen kunnen worden. Te denken valt aan couplet 36, 38 en 39 (‘Ja, zij is mij als honing in de mond. Ik zoek uw recht en haat uit ’s harten grond het pad van hen die zich in ’t kwaad verloren’). Wie de band met de psalm van de zondag wil vasthouden – het herinneren van God aan zijn barmhartigheid – zou couplet 59 kunnen toevoegen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken