Menu

Premium

Preekschets Rechters 16:28

Rechters 16:28

Oculi

Simson riep de heer om hulp en bad: ‘heer, mijn God, denk toch aan mij! Geef me alstublieft nog eenmaal genoeg kracht, zodat ik me voor minstens één van mijn beide ogen op de Filistijnen kan wreken.’

Schriftlezing: Rechters 16

Het eigene van de zondag

Op de derde zondag van de veertigdagentijd zijn met de psalm onze ogen gericht op de Heer. Het lijden dat de bevrijding van de Filistijnen met zich meebrengt doet de vraag rijzen hoe wij daarin over God denken. Hoe kan lijden nodig zijn om het diepste van de boodschap bekend te maken?

Uitleg

Rechters 16 is het lijdensverhaal van Simson: zijn zoektocht naar liefde eindigt in zijn dood, en in de vernietiging van het kwaad. Simson komt in Gaza aan, wat ‘Sterke stad’ betekent. En tot ontsteltenis van de traditie gaat hij bij een ‘hoer’ langs. Dit ene vers heeft meer betekenis dan een zogenaamde ontmaskering van een dominee die naar het bordeel gaat. Vergeet niet dat Simson een nazireeër is, die met zijn liefde moet laten zien hoe God met ons om wil gaan. En hij is in het vorige hoofdstuk uitgeleverd door zijn eigen volk, heeft zich daaruit bevrijd, en is daarna op zichzelf, en op God aangewezen. Hij dreigt te bezwijken door de dorst, en God geeft hem te drinken. De vrouw die hij bezoekt is bovendien in de Filistijnse samenleving uitschot. De liefde van Simson gaat de wereld van het kwaad binnen via de meest misbruikte: een vrouw. ‘Simson ziet in Gaza in deze “tegen-betaling-vrijende-zonder-te-beminnen-en-zonder-bemind-te-worden”, een “onbeminde-zoals-hijzelf”, een vrouw, een tegenover, die er net als hij naar verlangt te beminnen en bemind te worden’ (Van Kooij). Het past dus in ieder geval de situatie zo te waarderen dat deze twee mensen zich in elkaar herkennen. En Simson verliest zich niet. Hij weet te ontkomen uit Gaza en neemt de stadspoorten mee: de deuren van de hel gaan open. Het is de opmaat naar de verlossing, en naar Simsons dood.

Het is wat kort door de bocht om te vertalen in vers 4 dat Simson een verhouding begint met Delila. Om te beginnen staat er dat er iets ‘geschiedt’, dus is God in het spel. En Simson ‘bemint’ of ‘vat de liefde op voor’ Delila, dat is zijn missie. Maar zij is niet de femme fatale voor wie zij wordt aangezien. Zij is een mens, die de liefde Gods niet aankan in een wereld vol ‘tirannen’, wat de ‘stadsvorsten’, zoals ze worden vertaald, werkelijk zijn. En Simson? Maakt liefde letterlijk blind? Nee, Simson blijft de nazireeër die ernaar verlangt de liefde Gods te laten zien in de hoop dat die overtuigt. En Delila, ze ziet het wel, maar ze kan het niet aan. De druk is te groot. Drie pogingen doet Simson, daarna bezwijkt hij. Zijn geheim, zijn missie is niet in veilige handen in de wereld. Wat gebeuren moet, gebeurt. Hij verliest zijn ogen en zijn haren. Is het daarmee over en uit? Nee, ‘zijn afgeschoren haar begon meteen weer aan te groeien’. Wat blijft is het nazireeërschap, dat in zijn haardracht en het niet knippen tot uiting komt. Hij knipt zich niet en scheert zich niet; hij gaat zonder compromissen zijn weg in de geest van de Tora. Het is de opmaat naar de finale.

Simson wordt in het hart van het kwaad ten tonele gevoerd ter vermaak. De Filistijnse tirannen en al hun aanhangers komen rondom Simson samen. En hij bidt: ‘Nog eenmaal genoeg kracht, God.’ En waar het kwaad op steunt duwt hij omver; twee steunpilaren duwt hij met zijn handen omver, en hij sterft.

Daarmee brengt Simson ons ook in verlegenheid: ‘Zo maakte Simson bij zijn dood meer slachtoffers dan tijdens zijn hele leven.’ Zoals de sterke stad Gaza het kwaad vertegenwoordigt, zo verpersoonlijken de Filistijnen dat ook. De stadsvorsten zijn tirannen. Het Hebreeuwse woord sareniem komt alleen in Jozua, Rechters, 1 Samuël en 1 Kronieken voor en is mogelijk een leenwoord uit het Babylonisch. Dit Babylonische woord is in de Griekse taal als leenwoord terechtgekomen als turannos, waar ons leenwoord tiran vandaan komt (Van Kooij). Zo staan de stadsvorsten als tirannen tegenover de vertegenwoordiger van Israël.

Aanwijzingen voor de prediking

In de preek kan ingestoken worden op de parallellen met het lijdensverhaal van Christus, zonder van Simson een tweede Christus te maken. In zijn nazireeërschap zit iets messiaans. In de vrouw van Gaza (vs. 1) ontmoet hij zijn ‘Maria Magdalena’. Delila is een ‘Petrus’, die de drievoudige vraag ‘heb je mij lief niet kan waarmaken en Simson drie keer verloochent. De wraak van Simson met zijn twee uitgestrekte armen is bijna een kruisbeeld, een dood waarin hij het kwaad letterlijk op zich laadt en waarmee hij zijn volk verlost. En wie moeite heeft met de woede van Simson, moet ook maar eens denken aan Jezus’ woede in de tempel bij de tempelreiniging.

Maar hoe verhoudt de dood van zo veel Filistijnen zich tot de messiaanse elementen in het verhaal? Is Simson niet gewoon een zelfmoordterrorist? Het komt erop aan steeds in het oog te houden dat Simson een nazireeër is. Het ging er ruig aan toe, maar het gaat er ook ruig aan toe in onze wereld. Het kwaad komt niet van God, maar uit de wereld. Daar moeten we Simson niet op afrekenen.

En de vrouw van Gaza? Een Amsterdamse wethouder liet zich tien jaar geleden ontvallen dat hij bij zijn prostitutiebezoek aan een tippelzone er niet aan dacht of de vrouwen daar gedwongen door mensenhandelaars werkten. ‘Dat soort overwegingen heb je niet op dat moment’, zei hij. Simson wel, en daarom kwam hij bij haar, een niet-beminde als hijzelf. Wij kunnen van hem nog wat leren.

Liturgische aanwijzingen

Psalm 25:15-16 zijn de psalmverzen waar deze zondag zijn naam aan ontleent: ‘Ik houd mijn oog gericht op de heer, hij bevrijdt mijn voeten uit het net. Keer u tot mij en wees mij genadig, ik ben alleen en ellendig.’ Alleen en ellendig is Simson aan het begin van Rechters 16. Hij is door zijn eigen volk uitgeleverd aan de Filistijnen (15:12 e.v.). Ellendig en alleen is Simson ook in de finale van het verhaal. Ontdaan van zijn krachten en zijn ogen, richt hij zich nog eenmaal tot God, om zijn missie te volbrengen. Het zouden zijn woorden kunnen zijn: ‘Maak mij niet te schande, want ik schuil bij u’ (25:20).

Zondagslied is Gezang 17, een bewerking van Psalm 121, die in combinatie met de lezing wat vreemd klinkt als we weten hoe Simson zonder ogen eindigt. Toch zou het goed kunnen klinken eerder in de dienst: ‘’k Hef, vol verlangst, van dag tot dag mijn ogen’. Wie onbekend is met de melodie kan natuurlijk ook gewoon Psalm 121 zingen.

De klassieke lezing van deze zondag is Lucas 11:14-28, een toespraak van Jezus tot een menigte mensen, waarvan enkelen Jezus’ demonenuitdrijving bediscussiëren. Is het juist niet het werk van de koning van de demonen? Ook over Simson wordt betwist of zijn vernietiging van de Filistijnen wel een daad namens God is; is deze aanslag niet ronduit terroristisch te noemen? Jezus’ woorden klinken hier goed bij om deze vraag met nee te beantwoorden en een breder perspectief te geven: ‘Elk koninkrijk dat innerlijk verdeeld is wordt verwoest, en huis na huis stort in.’ En: ‘Wie niet met mij is, is tegen mij, en wie niet met mij samenbrengt, drijft uiteen.’ Ook geen makkelijke tekst, maar zo krijgt Simsons missie wel een breder kader, ook binnen het lijdensverhaal van Christus.

Als opmaat naar de lezing zou Psalm 51:5 kunnen klinken. Het verwijst naar het voorafgaande, waarin Simson, uitgeput door zijn bevrijding van de overlevering aan de Filistijnen, enorme dorst krijgt en van de dorst vreest te sterven, waarna God hem te drinken geeft (15:14 e.v.). Zoals de Geest van God in hem voer om de Filistijnen te verslaan, zo krijgt hij nieuw leven door het water. Nadrukkelijk horen hier niet de eerdere coupletten bij, omdat die het werk van Simson in het kader van zonde zouden stellen. Tenzij de psalm meer de rol krijgt van schuldbelijdenis en genadeverkondiging.

De lezing uit Rechters 16 zou in delen gelezen kunnen worden, onderbroken door coupletten uit gezangen. Gezang 172:4 zou na vers 14 kunnen klinken bij het weerstaan door Simson van de drie keer dat Delila hem vraagt waar zijn geweldige kracht in schuilt. Twee fragmenten uit lijdensliederen die natuurlijk gaan over Christus’ lijden geven gezongen woorden bij het verhaal over Simson. Gezang 190:3 kan na vers 22 gezongen woorden geven aan het moment dat Simson zijn haren en ogen kwijt is, wanneer zijn liefde en minnen zijn graf lijken te worden: ‘Kost dat Hem zijn leven, die schoonste van allen, hoe is Hij in ’t lijden vervallen? Of is het uit liefde en heilige minne, wat zal Hij daarmede dan winnen?’ Aan het einde van Rechters 16 kan Gezang 195:2 klinken: ‘De wereld gaf Hem slechts een graf, zijn wonen was Hem zwerven; al zijn onschuld werd Hem straf en zijn leven sterven.’

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken