< Terug

Preekschets Romeinen 10:4

Romeinen 10:4

Tweeëntwintigste zondag na Pinksteren

De wet vindt zijn doel in Christus…

Schriftlezing: Romeinen 10

Uitleg

Paulus trok in de laatste verzen van hoofdstuk 9 een voorlopige conclusie waarin we op de achtergrond de kernwoorden uit de Romeinenbrief (1:16, 17) konden herkennen. De trouw van God, zijn genadige toewending en gerechtigheid, is altijd de basis geweest van Israëls identiteit. Gods (terechtbrengende) gerechtigheid is en blijft een geschonken gerechtigheid. Op het moment echter dat Gods terechtbrengende gerechtigheid compleet wordt onthuld in de manier waarop Jezus dat in een vertrouwend leven neerzet, ergeren velen in Israël zich aan deze ‘rotssteen in Sion’. Zij aanvaarden Jezus niet als de hun ‘geschonken gerechtigheid’.

In de kairos van de tijd signaleert Paulus dat velen uit de heidenvolkeren om Jezus’ wil de Here als God gaan eren en dat zo de ‘tora der gerechtigheid’ in hun leven gestalte krijgt. Tegeüjk moet hij constateren dat Israël ‘aan deze tora niet toekomt’ (9:31). Over deze tora, met name over de vervuller van deze tora en haar verhouding ten opzichte van Israël, wil Paulus nu explicieter spreken. Daar begint hoofdstuk 10 mee. Hij grijpt in zijn betoog nog weer even terug op het hartzeer dat hij al eerder noemde: zijn grote liefde voor Israël en de pijn dat zijn inzicht door dit volk niet wordt gedeeld. Dat inzicht wordt door Paulus zeer kemachtig verwoord: de tora vindt zijn doel in Christus.

In eerdere vertalingen klonk het hier: Christus is het einde van de tora (StV en NBG). Die laatste vertalingen hebben veel impact gehad. Het bracht velen in het christendom ertoe te denken dat ‘de tora’, in casu het Oude Testament, voorbij was; en daaraan werd dan vaak ook de conclusie verbonden dat Israëlpassée was. Waar die gedachte postvatte, werd het verdere betoog van Paulus niet meer verstaan. Tot in de vertaling toe wordt Israël dan steeds verder afgeschreven of op z’n minst neergezet als meelijwekkend ‘tegenover’ van kerk en evangelie. Al direct in 10:6 bijvoorbeeld wordt Mozes dan uitgespeeld tegen het evangelie doordat men vertaalt: ‘Maar de gerechtigheid uit het geloof…’ (StV en NBG), in plaats van gewoon ‘En de gerechtigheid uit het geloof…’. Het mag duidelijk zijn: in de lijn van het betoog van Paulus zoals wij dat nu volgen, is het onmogelijk Christus te zien als het einde van de tora of in tegenspraak met Mozes. Integendeel, in zijn poging zijn volk te overtuigen van zijn inzichten, is er Paulus alles aan gelegen te stellen dat Jezus de tora juist bevestigt. Het is winst dat de NBV deze gedachtegang volgt.

Christus wordt door Paulus het doel of de vervuller van de tora genoemd; climax, zou je ook kunnen zeggen. Jezus stelt de tora dus niet buiten werking, maar verheft die juist, richt haar op als nooit tevoren. De waarheid van de tora (lees Oude Testament) staat meer dan ooit in Christus te stralen voor Jood en Griek. Wie in navolging van Christus wil leven kan niet beter doen dan de tora studeren en daar naar leven. Het gaat er echter wel om de tora te leven niet (alleen) als uiterlijke plichtpleging, maar van binnenuit, met mond en hart. ‘Vlak voor u ligt de weg ten leven’, zoals Gezang 7 deze woorden bezingt. Deze tora spreekt sinds de dagen van Mozes al over ‘leven uit de dood’ en ‘dat het Koninkrijk komt’. Dat is de dabar van God, zijn heilbrengende woord en daad voor mensen. In Christus, als doel en vervulling van de tora, wordt en is dat niet anders. Jood en Griek dienen in Christus dezelfde Here. Op een prachtige manier laat Paulus de woorden van Mozes overvloeien in een christelijke context. Waartoe Joden en nu ook heidenen door Paulus worden opgeroepen is voor hem geen ander appèl dan Mozes al deed aan Israël in Deuteronomium 30. Zij het dat ‘het woord dicht bij u’ voor Paulus ingevuld wordt door het leven en werken van Jezus.

Israël heeft (in zijn algemeenheid) echter geen vertrouwen gesteld op dit ‘woord’, Jezus. Maar, zo onderstreept Paulus, dat betekent niet dat het met Israël ‘voorbij’ is, integendeel: met de schriftgedeelten die Paulus citeert bevestigt hij juist Gods verkiezende gang met Israël door de geschiedenis heen. Gods Woord gaat in en aan Israël in vervulling. Daarop is ook het vertrouwen van Mozes in zijn hele afscheidsrede gebaseerd. Wat met Israël gebeurt is opzet! ‘Ik(zelf) zal u tot jaloersheid wekken jegens wat niet een volk is’ (vs. 19). Tegelijk blijft staan: Israël zou het wel kunnen weten, en eveneens vertrouwen op het woord, op Jezus kunnen stellen. Het ‘geluid’ van de verblijdende boodschap is in Jezus Christus immers over de hele wereld uitgegaan.

Aanwijzingen voor de prediking

In de eerste dienst van deze serie moest wellicht veel worden uitgelegd. Dan is het hoog tijd in deze tweede dienst te kiezen voor een benadering van binnenuit. Wat is het dat de gojim bezielt in hun weerstand tegen Israël? Moet alles en iedereen ‘gelijk’ zijn? God maakt een verschil; tussen Hem en de góden, tussen Israël en de volkeren. En we leven van dit verschil. We worden ook zelf opgeroepen ‘het verschil te maken’ om deze wereld verder te helpen, te bewaren, te redden. Om dat laatste gaat het: niet meer en niet minder dan de redding van de wereld; dat alles ‘terecht’ komt. Israël is door God geroepen, gekozen om die ge-recht-igheid te doen, tot stand te brengen; een heilige taak. Het maakt hen niet tot goede mensen. Niemand is goed, niemand is rechtvaardig. Maar ze zijn geheiligd en worden opgeroepen om heilig te zijn, dat is: in hun denken en handelen gericht op God en gericht op zijn doel, zodat zijn heil via hen als door een kanaal de wereld in kan stromen. Wat maakt het zo moeilijk voor ons, heidenvolkeren, om die plaats en taak van dit volk te erkennen? Waarom doen we vaak juist het omgekeerde en kiezen we voor verguizing en vervolging, tot in de vertalingen toe van nota bene Israëls eigen geschriften? En wat doet die verguizing met onszelf, en wat doet die de eeuwen door met hen als volk?

Nog een andere benadering van binnenuit. Stel dat wij dat volk waren, geroepen sinds de dagen van Abraham. Hoe zouden wij hebben gereageerd op de woorden van Paulus en de apostelen? Je bent bijna 1900 jaar onderweg, en dan wordt de komst verkondigd van iemand die heet de samenvatting te zijn van alles wat wij geloven. En dat de verbinding met Hem – en via Hem met God – in feite het enige is wat telt. En dat er dan overal om ons heen gemeenten zouden ontstaan die in zijn naam bijeenkomen en zich weinig gelegen laten liggen aan onze eeuwenoude tradities en gewoonten, ja die ons meelijwekkend aankijken omdat wij zo moeilijk doen. Zouden we blij met hen zijn? Zouden we onze tradities ter discussie stellen? Of zouden we kiezen voor een rol als betweter of ons isoleren om onze waarden en normen hoog te houden en onze exegese niet verloren te laten gaan?

Een laatste benadering van binnenuit. Waarop kunnen wij ons eigenlijk beroemen als wij de eigengereide gedachte koesterden dat wij nu ‘de verkorenen’ zijn en Joden ‘de verworpenen’? Waar slaat eigenlijk die hele triomfantelijke houding op van al die gebeeldhouwde Maria’s voor kathedraalingangen? Is Jezus niet geboren uit die Miijam die daar vaak tegenover staat, aan de andere kant van de ingang, die zich met een laatste krachtsinspanning vastklemt aan de tora?

Liturgische aanwijzingen

Nevenlezingen: Deuteronomium 30:1-14; Joh. 7:14-32. Liederen: Psalm 82-87; Gezang 7; 8; 19; 32; 395.

< Terug