Menu

Premium

Preekschets Romeinen 2:11, 23, 24

Romeinen 3:11, 23, 24

Vierde zondag na Pinksteren

Er is niemand … die God ernstig zoekt … allen hebben gezondigd … en worden om niet gerechtvaardigd

Schriftlezing: Romeinen 3:1-24

Het eigene van de zondag

Dit is de laatste van vier schetsen over Romeinen 1-3. Ook aan te bevelen voor gebruik in een leerdienst.

Liturgische aanwijzingen

Een keus uit mogelijke liederen: LvdK Psalm 14; 25; 36; Gezang 170; 436; 481.

Uitleg

In Romeinen 3:1-8 roept Paulus een vraagsteller op, die zich afvraagt of het jood-zijn nog wel een voordeel is ten opzichte van een heiden. Geen vreemde reactie op wat Paulus in het voorafgaande deed. Hij maakte de identiteit van de jood geheel afhankelijk van het doen van de wet: geen gehoorzaamheid? Dan ben je ook geen jood meer (2:25-29).

Het antwoord dat Paulus geeft (en dat hij in hoofdstuk 9-11 verder uitwerkt), is een belijdenis van Gods trouw aan Israël door alles heen. Het verbond is geen automatisme (het joodse misverstand) maar het is er wel degelijk, als een wonder. Dat wil ook zeggen: door het oordeel heen. Daarom gebruikt Paulus psalmcitaten waarin Gods waarheid overeind blijft temidden van de leugenachtige mensheid (Psalm 116) en waarin God overwint in zijn oordelen (Psalm 51). Dit betekent twee dingen, namelijk dat God de eschatologische rechter is en dat zijn oordeel waarheidsgetrouw zal blijken te zijn. En ten tweede betekent het tegelijk dat Hij zijn doel met Israël zal bereiken (redding ten bate van alle volken) in zijn trouw aan hen ondanks al hun ontrouw. Deze twee axioma’ s lijken elkaar uit te sluiten, maar Paulus houdt ze beide staande. Geen onderscheid in het oordeel? Nee. God trouw aan zijn verbond met Israël? Ja.

Maar als God trouw is aan trouwelozen, laten we dan het kwade doen opdat het goede eruit voortkomt. Deze laster (misschien ook in de gemeente te Rome?) is een aanval op het geloof dat Paulus predikte, alsof dit wetteloosheid en gemakzucht in de hand zou werken. Hier ligt een zenuw bloot in Paulus’ evangelieprediking. De wet maakt je niet rechtvaardig (sterker: door de wet is er kennis van de zonde, 20). Maar wie gelooft in Gods vergevingsgezindheid en zijn trouw in Christus, die zal blijken de wet niet te breken maar te houden.

Vers 9 moet anders vertaald worden: wat hebben wij dan nog naar voren te brengen (pro-echometha), namelijk tot onze verdediging? De nu volgende reeks citaten is de definitieve illustratie ervan dat er geen verdediging meer mogelijk is (19). Van de zeven citaten zijn er vijf uit de Psalmen. Het ironische is, dat ze alle vijf gaan over degenen die in Israëls ogen vijanden zijn, onderdrukkers van het volk. Maar hier worden ze toegepast op joden en Grieken samen (zie 2:1). Wat Paulus hier doet, is binnen het jodendom niet onbekend. De jood Abel Herzberg verwoordde een soort- gelijk besef. Toen een dame hem vroeg: ‘Hoe voorkomen we dat onze kinderen weer slachtoffer zullen worden van vernietiging?’, antwoordde hij: ‘Die vraag is verkeerd. Hoe voorkomen we dat onze kinderen beulen worden?’

Er is niemand die God ernstig zoekt: dit is een citaat uit Psalm 14. In deze Psalm is sprake van een universele afdwaling (God ziet uit de hemel op de mensenkinderen), maar de wending komt halverwege als blijkt dat er ook een rechtvaardig geslacht is. Een ellendig volk dat de verlossing van Israël verwacht. Het is een kwestie van lezen: waar leg je de klemtoon? Op het begin van de Psalm of op het eind? De joden identificeerden zich met het rechtvaardige volk. Paulus begint bij het begin – de jood die zich hierin herkent, kan ook het tweede deel gaan meezingen, vanuit het evangelie.

Het doel van alle onthullingen en aanklachten is: dat alle mond gestopt worde. Dit zwijgen is opgelegd, het is een verstommen. Te denken is ook aan het leggen van de hand op de mond (Job), dus God gelijk geven. Wie dit doet, weet dat er geen onderscheid is (22) en zal zich niet boven een ander verheffen. Het doel is uiteindelijk, dat alle mensen, joden en ook Grieken, gerechtvaardigd kunnen worden ‘om niet’. Dat wil zeggen: als een geschenk (gratis) en ook: zonder voorwaarden. God zegt in Christus niet: ja, mits. Overal waar mensen het ‘mits’ invoeren, keert de wet terug en wordt het evangelie een zaak voor bevoorrechten, voor mensen met een status.

Over de rol van de wet (nomos) in dit gedeelte is veel te doen (geweest). De reddende gerechtigheid van God geschiedt buiten de wet om (chooris nomou, 21). Paulus wijst de wet niet af. Hij onderschrijft dat de daders der wet gerechtvaardigd worden (2:13). Waar hij zich tegen keert, is de wet als ‘identity marker’ in het contemporaine jodendom. Paulus’ kritiek is specifiek. Hij ziet een vrome jood voor zich, niet eens van het type dat denkt dat God op grond van zijn wetsprestaties iets aan hem verplicht is. Nee, deze jood die weet dat berouw en verzoening nodig zijn. Maar hij voelt zich geborgen en veilig binnen de beschermende omheining van de wetsbetrachting (het in stand houden van een joodse levensstijl), ook tegen het oordeel van God. Vanuit deze omheining (dit bolwerk) kijkt hij met medelijden en afkeer naar heidenen die de wet niet hebben. De kijk op hen bepaalt mede de kijk die hij op zichzelf heeft.

‘Buiten de wet gerechtvaardigd’ is voor zo’n jood een hele schok; het maakt agressie los, de agressie van de oudste zoon uit de gelijkenis (Luc. 15). Onder andere op deze agressie slaan de citaten die Paulus in de verzen 10-18 aanhaalt.

Aanwijzingen voor de prediking

Er zijn televisieprogramma’s over bekende persoonlijkheden die ‘God zoeken’. In de kerk worden missionaire plannen gesmeed met het oog op zoekers. Daar ligt de markt. Een programma met als titel ‘er is niemand die God zoekt, niet één’ – dat kunnen wij ons niet voorstellen. Als Paulus dit citaat aanhaalt, kunnen wij hem nuanceren. We kunnen zeggen dat dit natuurlijk overdreven is, dat Paulus het ook niet zo absoluut bedoelt: er zijn heidenen die meevallen (2:14) en niet alle joden zijn ontrouw geweest (3). Toch kunnen we hier beter geen tijd aan verspillen, want deze radicale woorden zijn er niet om af te schrikken maar om uit te nodigen. Want allen, zonder uitzondering, hebben gezondigd en (allen) worden om niet gerechtvaardigd. We zitten samen in het zinkende schip en God wil ons samen aan land brengen.

De ‘joodse’ denkfout die wij maken, is dat wij menen dat het evangelie iets voor zoekers is. Dus voor mensen die iets hebben (ernst, doorzettingsvermogen). Sommigen zijn er dan dichterbij dan anderen. Maar volgens Paulus zijn er geen potentiële gelovigen. Er zijn slechts mensen die van God afdwalen en niet doen wat Hij bedoelt. Maar al die mensen worden in het evangelie pal voor Jezus Christus gezet. Er is geen mens die God zoekt. Maar er is een God die mensen zoekt.

Dat er geen onderscheid is, is niet een regel uit de Verklaring van de Rechten van de Mens waarmee wij natuurlijk allen instemmen. Voor een gemiddeld kerkmens is het een schok. Soms ervaar je dat een ander, met veel minder achtergrond, je voorgaat in het Koninkrijk. Een verloren zoon die thuiskomt en vooraan mag zitten. En de oudste zoon die toekijkt en uitvaart tegen zijn vader. Zijn keel is een geopend graf, addergif is onder zijn lippen, zijn mond is vol vervloeking en bitterheid. Zo kan vers 13 opeens dichterbij komen.

Onze mond is niet zomaar gestopt. Het betekent dat er een eind komt aan ons ‘ja, maar’. Ja, ik ben natuurlijk een mens met gebreken en zonden, maar dat kun je mij niet heel kwalijk nemen (opvoeding, karakter en zo). De Farizeeër wist zeer wel dat hij zonden deed, maar vergeleken met anderen was hij toch goed. Ik vast, ik geef tienden, ik ben niet zoals deze tollenaar. Zo wordt hij niet gerechtvaardigd. Hij krijgt geen gelijk van God. Als God rechtvaardigt is er geen ‘ja, maar’. Niet aan onze kant en ook niet van zijn kant. Er zijn geen voorwaarden, behalve die waaraan Jezus Christus voldaan heeft.

Ik las het verhaal over een keurige Parijse heer, kerkganger in een kleine gemeente. Toen iemand hem vroeg of hij zich wilde voorstellen, zei hij: ‘Ik ben één van de vele alcoholisten in deze stad. Ik heb gedronken en doe dat nu niet meer – maar ik blijf alcoholist. Dat betekent dat ik mij geen millimeter kan verheffen boven degenen die hun leven doorbrengen in de kroegen.’ Later, tijdens een gebed, zei hij: ‘O God, ik kan maar niet begrijpen dat U van een mens zoals ik houden kunt. ’

Missionair gemeente-zijn begint bij Romeinen 3. Er is geen mens die God zoekt. Het is andersom.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken