Menu

Premium

Preekschets Sefanja 3:17 – Vierde Advent

Sefanja 3:17

Vierde adventszondag

De heer, je God, zal in je midden zijn,
hij is de held die je bevrijdt.
Hij zal vol blijdschap zijn, verheugd over jou,
in zijn liefde zal hij zwijgen,
in zijn vreugde zal hij over je jubelen.

Schriftlezing: Sefanja 3:14-20

Het eigene van de zondag

De vierde adventszondag wordt Rorate genoemd, naar het introïtusgezang Rorate coeli, dat ontleend is aan Jesaja 45:8: ‘Druppelt, hemelen, van boven en laten de wolken gerechtigheid doen neerstromen’ (nbg). Op deze laatste adventszondag is het of de kerk een druppel aan de hemel ziet hangen die elk moment kan neervallen. Sefanja 3:17 sluit goed aan bij het propriumgezang voor deze adventszondag, waarvan het laatste couplet is samengesteld uit Jesaja 40:1, 40:9 en 41:14: ‘Ge zult getroost worden, getroost worden, mijn volk! Spoedig zal uw heil komen. Waarom verliest u zich in verdriet, terwijl dit juist uw smart verdiept heeft? Vrees niet, Ik zal u redden. Want ik ben de Heer, uw God, de Heilige van Israël, uw Verlosser.’

Uitleg

‘In zijn liefde zal hij zwijgen, in zijn vreugde zal hij over je jubelen’. Voor mij is dit een van de mooiste woorden uit de Bijbel. Bestudering van de commentaren stemt dan ook niet vrolijk, omdat daarin haris (hij zal zwijgen) weggeëmendeerd wordt. Een klein onderzoekje naar de geschiedenis van de exegese laat echter zien dat de critici elkaar nogal kritiekloos napraten. In navolging van de Septuaginta (kainiei se, hij zal u vernieuwen) wordt veelal gekozen voor de lezing: hadis. Maar Keil brengt al tegen die lezing in dat er dan hithadas had moeten staan: ‘hij zal zich vernieuwen in zijn liefde’. Om de conjectuur toch te kunnen handhaven zal er dan ook dieper in de masoretische tekst ingegrepen moeten worden, door de prepositie be (in) te schrappen. Dat levert een vertaling op die zich nogal verwijdert van die van de Septuaginta: ‘hij zal zijn liefde vernieuwen’ (zo Deden, Elliger). Commentatoren die de masoretische tekst willen handhaven, zoeken dan ook naar een andere vertaling van haras: branden (zo Van der Woude, die daarvoor verwijst naar Jona 4:8, een tekst waarvan de vertaling volgens zijn eigen commentaar op Jona onzeker is), of: een lied zingen (zo Vlaardingerbroek in navolging van Dahood, die daarvoor de betekenis van een ander werkwoord, haras [het werk van een vakman verrichten], ver moet oprekken).

De vertaling van de masoretische tekst levert echter geen enkel probleem op. De eerste reden waarom toch gezocht wordt naar een alternatieve lezing of vertalingen is dat ‘zwijgen’ zou strijden met ‘jubelen’. Nu kan deze versregel inderdaad niet in het keurslijf van synoniem of antithetisch parallellisme geperst worden. Maar de poging dat toch te doen getuigt van weinig begrip voor het parallellismus membrorum. Fokkelman legt de werking daarvan uit met de metafoor van de verrekijker. ‘Het effect komt tot stand omdat het ene oog een net iets andere invalshoek heeft dan het andere en dus een miniem verschillend plaatje produceert. Parallellismus membrorum doet iets vergelijkbaars: dit vormmiddel schept op één lijn (de dichtregel) twee subtiel verschillende plaatjes. Omdat dit met middelen van de taal gebeurt hebben wij alle gelegenheid het ene en het andere plaatje rustig op ons in te laten werken. Hier gaat de metafoor dus niet langer op. De pointe van de gelijkheid tussen A en B is juist de ongelijkheid! En alleen wie goed toekijkt en geduld heeft, kan de bijdrage, de verrassingen en de betekenisrijkdom van de ongelijkheid vinden en genieten.’

De tweede reden om te zoeken naar een andere lezing of vertaling is dat ‘zwijgen’ niet zou passen tussen ‘verheugd zijn’ en ‘jubelen’. Door met Keil het zwijgen van de heer op te vatten als ‘innige’ vreugde, vervalt echter ook dat bezwaar. ‘Das Schweigen in seiner Liebe ist Ausdrück für tief empfundene Liebe, die sich in ihren Gegenstand sinnend und staunend versenkt, und bildet das Correlat zu dem Frohlocken in Jubel d.i. der Aeußerung der Liebe.’ De blijdschap en de vreugde uit de middelste regel van vers 17 wordt dus niet alleen jubelend geuit, maar ook zwijgend ‘geïnd’. Met Calvijn haast Keil zich echter op te merken dat het hier uiteraard gaat om een mensvormige uitdrukking.

Daarmee is tevens de derde reden genoemd waarom de meeste commentatoren verlegen zijn met Gods liefdevolle zwijgen in Sefanja 3:17. Op de achtergrond speelt ook hun godsbeeld hun parten. Opmerkelijk genoeg voelt niemand de behoefte een vraagteken te zetten bij de laatste woorden van Sefanja 3:17: ‘in zijn vreugde zal hij over je jubelen’, terwijl het jubelen van de heer net zo uitzonderlijk is als het zwijgen van de heer. Blijkbaar is het de commentatoren ontgaan dat Sefanja ook hier het overbekende beeld van schepselen die jubelen over hun Schepper omkeert. De vanzelfsprekendheid waarmee het beeld van God die jubelt over zijn volk aanvaard wordt, verraadt wat mij betreft een godsbeeld dat nog onvoldoende christologisch bepaald is. In Christus openbaart God zich immers als degene die niet gekomen is om zich te laten dienen, maar om te dienen (Mar. 10:45).

Toch komen we die God al op de eerste bladzijde van de Bijbel tegen. Gods spreken is een gebeurtenis. Het veroordeelt chaos en schept structuur. Het breekt de dood en maakt het leven. Maar Gods zwijgen is niet minder een gebeurtenis. Dan koestert Hij het recht en viert Hij het leven. Sefanja heeft echter niet alleen oor voor het zwijgen van God, maar ook voor het spreken van God, waarmee Hij scheiding maakt tussen hoogmoedigen en nederigen (vgl. Sef. 3:11, 12). De woorden: ‘Wees niet bang, Sion! Laat de moed niet zinken!’ (Sef. 3:16) zijn daarom bedoeld voor het arme en zwakke volk dat in de stad overblijft. Terecht zegt van der Woude dan ook: ‘Gods heil realiseert zich niet enkel in continuïteit met onze verbeelding, maar ook discontinu met onze voorstellingen. De nieuwe aarde is niet het eindpunt van onze verworvenheden, maar het werk van God door de door Hem bewerkte krisis heen.’

Aanwijzingen voor de prediking

Voor de prediker die zich maar moeilijk over Sefanja 3:17 kan verbazen: lees het gedicht ‘Zo is het goed’ van Hans Faverey.

Een saai godsbeeld leidt tot een saai toekomstbeeld. veel mensen kunnen slechts uitzien naar de komst van het koninkrijk om wat er niet meer zal zijn. Maar wat er wel zal zijn? Een beeld zoals dat opgeroepen wordt door Gezang 290 is te sprookjesachtig om te kunnen blijven inspireren. Dat komt daardoor dat God zelf in dat beeld afwezig is. ‘In de ver-beelding van het heil is echter essentieel dat God als Koning in Jeruzalem te midden van de zijnen woont. De bijbelse toekomstverwachting is niet slechts op het “paradijs”, maar primair op God gericht. Hij is niet slechts het middel, waardoor mensen tot een situatie geraken waarin zij niets meer te wensen hebben. Hij is niet de “Oneigenlijke” die de leverancier is van het “eigenlijke”: een rechtvaardige maatschappij. De gemeenschap met Hem is het eschatologische heil en de rechtvaardige maatschappij attribuut van deze gemeenschap’ (van der Woude). De prediker zal daarom niet alleen op zijn studeerkamer, maar ook op de kansel het beeld van God die in zijn liefde zwijgt en in zijn vreugde jubelt verkennen, om ook hen die in Gods zwijgen over mensen slechts hun eigen zwijgen over God weerspiegeld zien iets te laten voelen van Gods aantrekkelijke heerlijkheid.

Hoorders die zich niet kunnen voorstellen dat God in liefde over hen zal zwijgen, mogen bemoedigd worden met het evangelie dat Gods oordeel niet hen zal treffen, maar Jezus getroffen heeft. Alles wat Hij over je te zeggen had, heeft Hij toen gezegd. Meer kan er niet over gezegd worden, meer hoeft er niet over gezegd te worden. Zo is het goed.

Liturgische aanwijzingen

Epistellezing: 1 Korintiërs 15:20-28. Evangelielezing: Lucas 1:46-55. Liederen: gkb 80 (O Heiland, reiss die Himmel auf; ik geef de voorkeur aan de vertaling van Ria Borkent boven die van Ad den Besten; Psalm 73:9, 10; T 21:1, 2, 6; Psalm 31:15, 16, 19; Gezang 260:3, 5, 6 (in gemeenten waar de melodie onbekend is kan de wijs van Gezang 460 gebruikt worden).

Geraadpleegde literatuur

C.F. Keil, Biblischer Commentar über die zwölf kleinen Propheten(bcot), Leipzig, 1873; A.S. van der Woude, Jona Nahum(pot), Nijkerk, 1985 (naast de bij de eerste drie adventszondagen vermelde commentaren); J.P. Fokkelman, Dichtkunst in de bijbel. Een handleiding bij literair lezen, Zoetermeer, 2000; Hans Faverey, ‘Zo is het goed’, in: Verzamelde gedichten, Amsterdam, 2000.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken