Menu

Premium

Preekschets Zacharia 3:2b – Bediening van de Heilige Doop

Zacharia 3:2b

‘Is deze Jozua niet een stuk zwartgeblakerd hout dat uit het vuur is weggerukt?’

Schriftlezing: Zacharia 3

Uitleg

Zacharia 3 is onderdeel van een reeks van visioenen. Het eerste visioen geeft aan dat de gehele aarde klaar is voor het herstel van Sion. De visioenen uit hoofdstuk 2 laten zien dat de volken die Israël verdrukten getemd zijn en dat Jeruzalem herbouwd gaat worden. Nu zoomt de camera verder in en komt de hogepriester Jozua in beeld.

De visoenen van Zacharia spelen zich af in de tijd na de ballingschap. In 536 v. Chr. keren de ballingen terug uit Babel (Ezra 1:1-3). Er wordt begonnen met de herbouw van de tempel (Ezra 3), maar er is tegenstand van de Samaritanen (Ezra 4) en het werk wordt langdurig stilgelegd. De wederopbouw van het joodse volk in het land komt voor lange tijd in een impasse terecht. Maar in het tweede jaar van de regering van Darius (520 v. Chr.) komt het tot een beweging onder leiding van de profeten Haggai en Zacharia om verder te bouwen aan de tempel (Ezra 4:24-5:2). Zij hebben hun hoop gevestigd op Zerubbabel en op de hogepriester Jozua (Ezra 5:2 en Hag. 2:5).

In Zacharia 3 worden de profeet en de lezer meegenomen naar de hemel om getuige te zijn van een hemels rechtsgeding. De hogepriester Jozua staat terecht voor de Engel des Heren. Jozua hoort tot de eersten die zijn teruggekeerd naar Jeruzalem (Ezra 2:2, 3:2 en 8). Hij wordt aangeklaagd door Satan. Satan heeft hier – net als in de proloog van het boek Job – de rol van aanklager in een hemelse rechtszitting. Hij is één van de engelen van Gods hemelse hofhouding en (nog) niet de hellevorst, die hij in de christelijke traditie zal worden.

Onduidelijk is de inhoud van de beschuldiging van Satan. In de uitlegtraditie is hier druk over gespeculeerd. Jozua zou twee zonen hebben die voor priesters ongeschikte vrouwen zouden hebben gehuwd, zonder dat hij protesteerde. Jozua zou onrein zijn, de ballingschap zou onreinheid met zich meebrengen. Er zijn onderzoekers die veronderstellen dat er oppositie bestond tegen Jozua’s priesterschap.

Mij komt het voor dat de ongenoemde aanklacht algemener is bedoeld. Het volk Israël is in ballingschap gevoerd vanwege zijn zonden. Dan kun je niet zomaar met een rein priesterschap overnieuw beginnen. Er is een goddelijke interventie, een goddelijke vrijspraak nodig om de priester rein te verklaren, vergelijkbaar met de goddelijke interventie van vergeving voor heel het volk (Jes. 40: lw). Het accent in het visioen valt op de vergeving, niet op de overtreding.

God vergelijkt Jozua met een stuk zwartgeblakerd hout dat uit het vuur is weggenikt. Het is een beeld dat in mijn ogen duidt op de ballingschap en associaties oproept met andere teksten. In Amos 4:11 zegt God: ‘Ik vernietigde jullie, zoals ik Sodom en Gomorra vernietigd heb; jullie werden als een stuk zwartgeblakerd hout dat uit de vlammen is weggerukt: maar jullie zijn niet naar mij teruggekeerd.’ Amos roept het beeld op van Sodom en Gomorra die door Gods toom vernietigd zijn (Gen. 19:29, Amos 4:11) en vergelijkt dat met het bijna vernietigde Israël. Het is een beeld dat vaker gebruikt wordt. Ook Deuteronomium 29:22 en Jeremia 50:40 gebruiken het beeld van een ontvolkt en vernietigd Sodom en Gomorra voor de toestand van het land Israël, wanneer de bevolking in ballingschap is gevoerd. Zacharia 3:2 roept dus direct associaties op met Gods toom en de ballingschap. Tegelijkertijd ziet Amos nog een stuk zwartgeblakerd hout dat uit de vlammen is weggerukt. Ook het verhaal van Sodom en Gomorra roept onmiddellijk Lot en zijn dochters in gedachten die ontkwamen. Zo zien we dat de priester Jozua in Zacharia 3:2 geschetst wordt als iemand die gered is uit Gods brandende toom en uit de ondergang van Israël. De ballingschap wordt hier dus voorgesteld als een redding, als een ontkomen aan Gods toom. De blakering van het hout roept ook associaties op met de verbranding van de tempel in 587.

Op beeldniveau is er in de tekst nu een eenvoudige overgang van een stuk hout dat logischerwijze zwartgeblakerd is als het uit het vuur is gered, naar de besmeurde kleren van Jozua. De vuile kleren van Jozua representeren zijn onreinheid en zondigheid. Maar door de verbinding met het zwartgeblakerd houdt excuseert God Jozua: het is niet meer dan logisch dat je zwartgeblakerd bent als je in het vuur hebt gelegen.

Jozua krijgt nieuwe kleren aan ten teken van zijn nieuwe heiliging (vgl. ook Jes. 4:3 en 4). In het hele antieke denken bestaat er een verband tussen de kleding en de kwaliteiten en eigenschappen van een mens. Kleren maken de mens. De vroegchristelijke gemeenten borduurden daarop voort toen ze de doop voorstelden als een ‘bekleed worden met Christus’ (Gal. 3:27, zie ook Ef. 4:24, 2 Kor. 5:4 en iets verder weg: Openb. 7:9 en 19:8). Het doopritueel in de oude kerk beeldde dit uit: de dopelingen werden in de paasnacht ongekleed gedoopt en kregen daarna witte doopkleding.

In vers 5 neemt Zacharia zelf actief deel aan de gebeurtenissen in zijn visioen door zelf een nieuwe tulband voor te stellen. In de literatuur wordt gespeculeerd dat de tulband macht of rechtsuitoefening (Job 29:14) symboliseert. Ik zie in het aanbrengen van de tulband niet meer dan dat Zacharia meedoet en de kleding completeert. Door zijn verzoek om Jozua een reine tulband te geven, gaat hij zijn hoorders voor om vanaf de aarde te bevestigen wat in de hemel is geschied (zie Ex. 28:37 en 39 met een verwant woord voor tulband). Belangrijk üjkt me om met de NBG te vertalen dat het om een reine tulband gaat en niet om een nieuwe tulband (NBV). Alles draait hier om heiliging en reinheid.

Vers 6-7: na de heiliging volgt de verplichting voor een heilige levenswandeling (vgl. Ef. 4:20w, 1 Petr. l:13w). De belofte is dat Jozua mag staan in de kring van engelen rond Gods troon.

In vers 8 is er sprake van een ‘telg’, een jonge scheut groen die uit een oude tronk tevoorschijn komt. Opnieuw een beeld dat te maken heeft met hout. Kan dit vers teruggrijpen op het zwartgeblakerde hout uit vers 2? In Ezechiël 19:10-14 is sprake van een wijnstok (zie ook Ezechiël 15), die zo dik is dat er een scepter uit gesneden kan worden. ‘Toen werd de wijnstok in woede uitgerukt en (…) door het vuur verteerd’ (Ezechiël 15:12) en ook de scepter gaat verloren. Het woord ‘uitrukken’ (ntsh) verwijst hier opnieuw naar het in ballingschap voeren (hetzelfde woord ook in Deut. 29:27). Ook hier weer het beeld van God die in zijn toom met vuur verwoest. Met deze tekst in het achterhoofd kunnen we Zacharia 3:8 lezen als: de wijnstok zal opnieuw uitlopen, zozeer dat er opnieuw een scepter van gemaakt kan worden. Wanneer Zacharia 6:12 en 13 met de NBG gelezen wordt alsof Jozua de telg is (anderen zeggen: Zerubbabel is de telg of nog iemand anders), dan ontvouwt zich het volgende: Jozua is het stuk zwartgeblakerd hout, want hij hoort bij het nog net niet vernietigde Israël dat ontkwam aan Gods toom, doordat het in ballingschap werd gevoerd. Hij wordt gereinigd en geheiligd en zal opnieuw vruchtbaar zijn en Israël doen heersen.

Vers 9a is wellicht een verwijzing naar het rozet van goud op de priesterkleding met de tekst ‘Aan de Heer gewijd’ (Ex. 28:37). God zelf graveert deze tekst nu, God zelf wijdt Jozua.

Vers 9b en 10. Nadat de priester is gereinigd, wordt ook het land gereinigd (sommigen zeggen: op een Grote Verzoendag). Nadat de priester is ontloken, wordt ook het land weer vruchtbaar.

In Judas:23 wordt gerefereerd aan dit hoofdstuk (aan het vuur ontrukt, bevlekt kleed).

Aanwijzingen voor de prediking

Je kunt na een diepe crisis (in een huwelijk, in een gemeente) niet zomaar opnieuw beginnen. Daarvoor is te veel kapot gegaan. Ook het volk Israël kan niet zomaar opnieuw beginnen na de ballingschap. Het lukt niet om de opbouw van het land en van de tempel goed op gang te brengen. Satan klaagt Jozua aan. Er ligt ook een probleem: de priesters hebben hun reinheid verloren. Misschien vertrouwen veel mensen hen ook niet meer.

Zoals zo vaak worden mensen vastgepind op hun verleden en er wordt er geen mogelijkheid geboden om goed met schuld om te gaan. Onze kerk lijkt op het Israël na de ballingschap. We bezitten niet meer een overheersende positie in de samenleving. Tegelijkertijd is er een groeiend besef hoe belangrijk ons geloof is, voor ons en voor de samenleving. We hebben afgerekend met allerlei oude vormen en aanspraken, maar we weten niet hoe we een nieuw begin als minderheidskerk moeten maken. Het gevolg is moedeloosheid en besluiteloosheid.

God spreekt Jozua vrij. Het is zijn vreemde vrijspraak. Hij legt de aanklager, of dat nu de Satan is of de stem van je eigen zelfbeschuldiging, het zwijgen op. Want het voortduren van beschuldigingen maakt een nieuw begin onmogelijk. God zegt: Jozua is niet brandschoon, hij is door het vuur van de ondergang van Israël beroet maar hij was ontkomen en nu maak Ik hem schoon.

Zo wordt een mens ook schoongewassen en geheiligd in de doop. Als de hogepriester Jozua krijgt hij of zij nieuwe kleren aan als teken van heiliging. Een stralend nieuw begin met God. Wat achter je ligt is voorbij en voortaan moet je je houden aan de geboden van God. De doop, op welke leeftijd ook, is de geboorte van een nieuwe mens. Je wordt bekleed met Christus. Met als ultieme belofte dat je mag staan rond Gods troon met Gods engelen.

Misschien vreemd dat bij de wederopbouw na een crisis juist heiliging nodig is. Hadden de mensen in Jeruzalem niet eerder goed gereedschap nodig? Heiliging en verzoening zijn de belangrijkste dingen die een mens nodig heeft. Landen en kerkelijke gemeenten kunnen niet verder als er geen verzoening is (waarheidscommissie Zuid-Afrika, wantrouwen in Nederland van seculiere zijde jegens christenen of van autochtonen jegens buitenlanders). Verzoening en heiliging zijn zo fundamenteel dat we ze in de kinderdoop aan het begin van een mensenleven zetten. Meteen aan het begin van het leven van een mens wordt een mens geheiligd, verbonden met de weg, de dood en opwekking van Christus, zodat dit voortaan zijn weg bepaalt.

Zacharia heeft Jezus nooit gekend, maar hij ziet al wel de weg die het op gaat: niet de militaire macht komt in Zacharia’s visioenen voor, maar heiligheid en wijsheid. Jezus brengt Gods koninkrijk niet door zijn militaire macht, maar door het wegdoen bij mensen wat onheilig is en uiteindelijk door zijn priesterlijke offer. Jezus is vergelijkbaar met Jozua: ook Hij is door God ontrukt aan de dood en komt tot nieuwe bloei in zijn opstandingsleven. Zo ook wij.

Liturgische aanwijzingen

Gezang 252:1, 2 en 4; 437; Hoop van alle Volken 109. Passages uit Galaten 3, Efeziërs 4, 2 Korintiërs 5 en Openbaring 7 en 19 kunnen als tweede lezingen dienst doen.

Geraadpleegde literatuur

Mark Cameron Love, The evasive Text. Zechariah 1-8 and the frustrated Reader, Sheffield 1999 196-205; Erik Peterson, ‘Theologie der Kleidung’ in: Universitas 3/12 (1948), 1409-1414.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken