Menu

None

Preken is scherp aan de w/Wind zeilen

Dr. H. de Leede: Evangelie vaak verworden tot ‘boodschap van goed burgerschap’

Kun je bij tegenwind zeilen? Hoe kom je dan vooruit? Door scherp aan de wind te zeilen. Dat is zeilen op zijn spannendst. De wind komt schuin van voren. De geoefende zeiler trekt de zeilen zo strak mogelijk, en gaat schuin aan de wind zeilen. Hoe strakker het zeil, hoe harder hij gaat. Hoe schuiner ook de boot. Op beslissende momenten moet hij om koers te houden laveren. Dat vraagt grote behendigheid. De zeiler neemt daarbij ook risico’s. Je kunt immers ook te scherp aan de wind zeilen. Dan kapseis je. Of je koerst recht tegen de wind in, dan valt de boot stil. Of je houdt geen koers en je drijft weg, dan raak je aan lager wal.

Je moet aan de wind zeilen. Eigenlijk een mooi beeld voor preken in onze tijd. Nu de wind tegen is. Dat is zij. En dan zo scherp mogelijk ‘aan de w/Wind zeilen’. Hoe doe je dat? In elk geval moeten we de wind opzoeken. Niet om je door de wind te laten meevoeren. Preken gaat niet voor de wind, in onze tijd. In wezen nooit, natuurlijk. Maar er zijn tijden dat de zeilen bol staan vanwege de wind achter. Traditie, geloofsopvoeding, vormgeving van het leven versterken elkaar in zulke tijden. Preken hebben dan de wind in de zeilen. In zo’n tijd leven en preken wij nu niet. De wind is veranderlijk, dat in elk geval. Maar ook tegen. Bij tegenwind gaat het erom de wind op te zoeken, daarmee in gevecht gaan, hem zo slim mogelijk benutten, door ‘scherp aan de wind te zeilen’ en dan al laverend vaart houden.

Zo ontstaat een goede preek. Dat maakt een preek goed. Wanneer de prediker met de Schrift in de w/Wind gaat zeilen, risico’s neemt, op de juiste momenten ook scherp laveert. In de w/Wind krijgt de tekst zijn kracht. En krijgt vaart naarmate de prediker de tekst strakker ‘aan de w/Wind’ houdt.

De tekst op het zwarte wandbord
Wie de Hermitage in Amsterdam bezoekt, het prachtig gerenoveerde voormalige armenhuis van de hervormde diaconie, treft in de voormalige eetzaal, ergens hoog aan de wand een zwart bord met witte letters: ‘Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.’
In de eetzaal, die des zondags gebruikt werd als kerkzaal, waar de – inderdaad: vermoeide en belaste – bewoners luisterden naar de preken van de dominees of de ziekentroosters, hangt het nog. Als een aandenken aan vroeger. Een ouderwets bord, hoog boven waar de moderne museumbezoekers lopen, los van hun leven. Hooguit voor deze of gene een herinnering aan ‘vroeger’, het geloof en de kerk van oma. Sommigen staan stil met een vertederde glimlach.

De tekst zelf is tandeloos geworden. Zij was goed – misschien – voor mensen tòen. Maar – wezensvreemd voor mensen nu, geëmancipeerd en mondig als zij zijn, gewend om hun eigen zaken te regelen. Verouderd en tandeloos hangt de tekst daar. Ongevaarlijk. Ze vertedert misschien, maar troost niet meer. Ze roept herinnering op, maar ergert niemand meer. Kortom – de tekst is dood. Dat gebeurt wanneer wij niet meer met de tekst aan de w/Wind zeilen. Hoe komt zij weer tot leven?

Een goddelijke ‘Joris Goedbloed’?
Een tandeloos evangelie, teksten van of over Jezus Christus die niemand meer ergeren. Preken die niemand meer ergeren. Dat neemt Kierkegaard waar in de kerk van zijn dagen, luisterend naar de bisschoppen en predikanten op de kansels van Kopenhagen. Zij, in hun zijden en goed gesneden ambtskledij, met hun welluidende stem, naar wie het een streling van het gemoed en zelfs een voorrecht is te mogen luisteren. Zo tekent Kierkegaard hen in Oefening in Christendom. Als die dominees (s-)preken ‘Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt’ – is dat dan christendom, is dat het evangelie?” Verre van, zo beantwoordt Kierkegaard zijn eigen vraag. Verre van! Jezus is door de loop der tijden een goddelijke ‘Joris Goedbloed’ geworden: lief, onschadelijk en tandeloos. Zijn persoon is een leer geworden. Het evangelie een algemeen geaccepteerde beschaving.
Dat, zo betoogt Kierkegaard, is gebeurd in die 1800 jaar christendom. Wij hebben van de uitwerking van het Evangelie van Christus – in de kerk, in de leer, in de cultuur, in de burgerlijke moraal van nette mensen – het Evangelie zelf gemaakt. De uitwerking in cultuur en samenleving werd het Evangelie zelf. Wanneer dat gebeurt, dan gaat het mis. Dan verliest het evangelie zijn ergernis. Dan worden onze preken vooral bevestigende (zalvende) woorden. Woorden die niet meer ergeren, die niet meer schokken, en daarom ook niet meer troosten of richting wijzen. Aldus Kierkegaard. Dat gebeurt er wanneer Christus een leer wordt, die wij allen, gematigd orthodox als wij zijn, beamen. Dat gebeurt wanneer wij niet meer ‘aan de w/Wind zeilen’.

Verburgerlijkt ‘protestants’ evangelie
Naar mijn inzicht lijden veel van onze preken in de Protestantse Kerk aan dit euvel. Ook in de gematigd orthodoxe hoek van de kerken. Op de een of andere manier is het bevrijdend evangelie van de vreemde vrijspraak, de vrijheid van een christenmens, de rechtvaardiging van de goddeloze, veranderd in een bemoedigende boodschap voor nette mensen: je mag er zijn met al je tekorten. Veel prediking is vooral bevestigend, zowel in de betrekking God-mens, als in de vormgeving van het leven. Zodra de prediker aan dat laatste raakt, het ethos, onze mores, dan wordt hij/zij ook nog eens erg voorzichtig. De eindconclusie bij het horen van de preek, is dat het ethos van de Bijbel gematigd progressief is, maar met behoud van het goede van de traditie.

Te vaak prediken en horen wij een boodschap van goed burgerschap, maar niet het Evangelie.

Op zulke momenten ontgaat het jou als hoorder niet dat er iets mist. Je wilt als hoorder toch gestoord worden, ook al wil je dat natuurlijk tegelijk ook niet. Zo paradoxaal is het. Voor de prediker niet minder. Het Woord Gods is partijdig, schept onderscheid en vraagt om keuzen. Onze prediking kan daarom niet alles in het midden laten, laat staan de Waarheid. En datzelfde geldt van het ethos. Dat weet elke prediker, maar waar haalt hij/zij het vandaan? Het inzicht in waar het Evangelie het onderscheid maakt? En de moed om het onderscheid te maken. De moed dus om zich ook zelf te onderscheiden. En de moed om hen die zich onderscheiden te bemoedigen. Daartoe is nodig dat wij predikers ons oefenen ‘scherp aan de w/Wind te zeilen’.

De tegenwind en de Wind-richting van de Geest
Hoe dan? Hoe oefenen wij dat? Door allereerst de tegenwind op te zoeken. Preken “Komt allen tot Mij die vermoeid en belast zijn, en Ik zal u rust geven”, zonder te weten uit welke hoek de tegenwind, de vermoeidheid en de last, komt, is zinloos. Dat is lucht en leegte. De prediker hangt dan wederom een oud wandbord met gekrulde letters op in de garderobe van een grachtenpand of doorzonwoning in de Vinex-locatie. Het past er niet. Je brengt de bewoners hooguit in verlegenheid, want je kunt oma’s wandbord toch ook niet bij het oud vuil zetten.

We moeten aan de wind zeilen. Door drie dingen te doen, telkens weer. Met de Schrift het volle water op. Dat is één. Met de concrete tekst de wind opzoeken. Dan de tekst als een zeil zo strak mogelijk trekken. Dat is twee. En risico’s nemen, wendbaar zijn, durven laveren. Dat is drie. Voor dat derde is nodig dat de prediker weet waar hij naar toe moet, weet wanneer hij moet laveren om niet uit koers te raken. Maar die koers ontdek je op volle zee met het kompas.

Zo werkt het. Ergens weten we ook heel goed dat het alleen zo werkt. Maar om het te doen, vraagt weer twee andere dingen, als het ware twee voor-waarden. Geloof dat de tegenwind niet alleen maar wind-tegen is. Het is ook de hoek van waar de Wind van de Geest kan komen en ook dikwijls komt. De tweede voorwaarde is dat wij uit onze beschutte havens te gaan van het bekende. Dat vraagt moed. Alleen op volle zee hervinden we het evangelie met tanden. Anders gezegd, in de wind van het volle leven van secularisatie en religiositeit, van het samen-leven van ‘de gelukkigste mensen’ ter wereld (zo de Nederlanders over zichzelf) die tegelijk in hun geluk zo ‘broos en gauw bang zijn’ (aldus diezelfde Nederlanders), krijgen we weer gevoel voor de weerstand tegen het evangelie. Daar hervinden wij de kracht van het evangelie dat ontwapent. De tekst moet van het wandbord. Wij moeten ermee naar volle zee, om scherp aan de wind te zeilen. Dat vraagt geloof en moed. Alleen zo echter hervindt de tekst haar kracht om wapens uit handen te slaan. Of die om te smeden.

Calvijn en Kierkegaard
Het zijn de groten die ons daarin voorgingen. En het zijn dat geloof en die moed die hen groot maakten. We volgen er kort twee: Calvijn en Kierkegaard.
Hoe helpen zij ons die wandtegeltjestekst uit Mattheüs 11 vers 25 tot 30 van de muur te halen om er scherp mee ‘aan de wind te gaan zeilen’? Ik citeer de hele pericoop. Na de scherpe woorden van Jezus over de Chorazim, Bethsaida en Kapernaüm omdat zij het evangelie niet geloofd hebben, vervolgt het evangelie met een lofprijzing uit de mond van Jezus:

“Ik dank U, Vader, HERE des hemels en der aarde, dat gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, maar de kinderkens geopenbaard. Ja, Vader! Want alzo is geweest het welbehagen voor U” … “Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven”.

Voor Calvijn is de tegenwind de hoogmoed. Dat is de oorzaak dat het godsdienstige Israël – Bethsaida, Kapernaüm – Hem niet heeft aangenomen. Hoogmoed. Dat speelt in het geding rond Jezus in Mattheüs 11, volgens Calvijn, en hij ziet het in zijn 16de eeuw overal om hem heen. De hoogmoed van de mens, voor Calvijn vooral tastbaar aan de orde bij de opkomende zich emanciperende burger van zijn tijd. Uit die hoek waait de tegenwind voor het evangelie. Calvijn heeft niets tegen geleerdheid, kennis, wijsheid van deze wereld. Integendeel. En hij heeft niets tegen beschaving. Integendeel. Maar hij ziet om zich heen een wijsheid los van God, een kennis die zich verheft. Een beschaving die tot zelfgenoegzaamheid leidt. Dat is de tegenwind waarop hij het zeil van de tekst strak trekt. Daar zit de ergernis tegen het evangelie. Dus moet daar dan ook de wind van Geest vaardig worden over de moderne mens van zijn dagen. Wanneer wijzen en verstandigen worden als de kinderen. Wanneer hoogmoed wordt tot ootmoed.
Daar valt de beslissing. Dat moeten de discipelen, de apostelen van de toekomst, begrijpen. De woorden van deze dankzeggende lofprijzing op Gods bijzondere handelen zijn allereerst voor hun oren bestemd. “…. opdat zij zich aan het geringe voorkomen der Kerk niet ergeren zouden”. Deze zin moeten we ook voor onszelf proeven. Geen aanstoot nemen aan het feit dat de kerk een gering voorkomen heeft: getalsmatig, wat betreft wereldlijke status of maatschappelijk meetbare invloed. Dat wordt ons in onze tijd allemaal uit handen geslagen. Daarmee overkomt ons niet iets vreemds, wil Calvijn maar zeggen. Je moet je niet ergeren aan een kleine kerk, een gering voorkomen der kerk. Daar moet je je niet voor schamen, of daardoor laten verlammen, of daar aan proberen te ontkomen, door kunst en vliegwerk. De weg van de Heer is de weg van de dienaar van de Heer. ‘De weerstand tegen het evangelie van deze Heer is de hoogmoed – de kennis van het evangelie vraagt de ootmoed’. Dat is het. Dit wordt ook de prediker van vandaag gezegd, opdat wij met ontspannenheid, met vreugde werken in een kleiner geworden en soms heel kwetsbare kerk in de wereld. ‘Laat je er niet door verlammen!’ Tot zover Calvijn.

Wat is volgens de grote Deen Kierkegaard nodig om scherp aan de w/Wind te zeilen? Opnieuw beseffen Wie het is in Mattheüs 11 die uitnodigt. Jezus Christus, God in de vernedering. Het is de mensgewordene in zijn staat der vernedering, die hier roept ‘Komt allen tot Mij!’. Wij predikers moeten Hem gelijktijdig en gelijkvorming worden. De Heer die hier nodigt, is de Vernederde. De Roepende is de helper die zelf de hulp is.

Als prediker met Hem gelijktijdig worden, betekent niet minder dan ‘Je begeven te midden van de belasten en beladenen’ van onze tijd. Waar zitten die eigenlijk? Waar zit de onrust nu? De prediker in het zijden gewaad op de gepaste afstand van katheder en altaar, van vaste rituelen en eerbiedwaardige teksten, komt daar niet achter. Hij of zij moet uit die comfort zone komen. Dat betekent ‘allen in alles gelijk worden’. Hoe zou het anders zijn? Waar de Heer is, zal ook zijn dienaar zijn’. ‘De dienaar is niet meer dan de Heer’.

Zwaar weer
De – blanke, modale mainstream-protestantse – kerk gaat in onze contreien door zwaar weer. Zeggen wij. En zo voelt het ook. Maar soms denk ik wel eens: Zitten wij eigenlijk wel in het zware weer? Of liggen wij met klapperende zeilen in de luwte van de lager wal? Deze vraag stel ik vooral aan ons als predikanten. Het is zo moeilijk om over onze eigen schaduw heen te springen. De ‘schaduw’ van de prediker van de kerk van een cultuur-christendom, van het overwinningschristendom, van de kerk die de betekenis van het evangelie al tevoren ‘heeft’ en ‘weet’.

Kom uit die comfort zone, is de boodschap van Kierkegaard. Ga zeilen aan de wind, zo scherp mogelijk. Want – het is paradoxaal maar waar:
Wie op die kansel een overwinnings-christendom vertegenwoordigt en preekt, die zal altijd het evangelie in de hand te willen hebben. Dat moet hij wel voor zijn gevoel. De aanvechting voor deze prediker is in onze dagen dat dat steeds minder lukt. Het breekt hem bij de handen af. Derhalve wordt hij (over-)vermoeid en (over-)belast. Zijn ziel vindt geen rust. Zijn ‘behoud’ is eelt op de ziel. De eelt van het cynisme. Menig predikant houdt zich alleen zo staande: met cynisme.

Wie van die hoge kansel afkomt, zich ontledigt, de kerk als gemeente van de Gekruiste dient, en zo tot allen uitgaat en in hun wind gaat staan, juist die kan het aan. Want – God geeft het aan wie Hij wil, en niemand komt tot de Vader dan door Hem (Mattheüs 11 vers 27).

Die troostvolle wetenschap dat God zelf voor zijn heil zal zorgen, geeft ons de kracht om scherp aan de w/Wind te blijven zeilen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken