Menu

None

Preken, visie en de dispositie tot vriendschap

Een tijdje geleden stuitte ik op een voor mij onbekend boekje met een titel die me gelijk aantrok. Het boekje heette ‘The Preaching Life‘. Een vondst, die titel. De schrijfster, ds Barbara Brown Taylor, benoemt en beschrijft dat de opdracht om regelmatig te preken een roeping is die je bestaan doortrekt en stempelt, waar je bestaan zich op een bepaalde manier ook naar vormt. Het is een apart soort leven, zegt ze, en ze beschrijft hoe in haar eigen leven de prediking een centrale rol speelt. Vandaar die titel: The Preaching Life. Een van de dingen die mij opvallen is dat het vaak in je ‘gist’. Dat wat gebeurt in je cultuur, in de gemeente, in je eigen leven, op catechisatie, in de stad, dat absorbeer je, en dat vermengt zich met de pericoop waar je over preken gaat. En je voelt dat er in dat gistende proces iets op zoek is naar een synthese en een catharsis. Wat kun je zitten ‘ploegen’ wanneer die verbinding voor je gevoel niet gebeurt. Wat kunnen je vingers over je toetsenbord razen als je het ineens ‘ziet’, als de onderdelen van de preek samenvallen.

Er zijn factoren in dat wekelijkse preaching-process die moeilijk precies te definieren zijn, maar die volgens mij steeds een essentiele rol spelen, bijvoorbeeld het gebeuren van ‘visie’ en de rol van vriendschap.

Een voorbeeld. Een week voor Pasen wandelde ik met een vriend van me langs de zee. Hij vertelde, tussen neus en lippen door, dat hij in de NRC een actrice had horen zeggen dat ‘de vreugde moeilijker te spelen is dan het verdriet’. Ik wist ineens dat die zin de ingang zou worden voor mijn Paaspreek. Fascinerende momenten: Ineens ‘zie’ je een preek voor je. Ik had Lukas 24 al vertaald, en het was me al opgevallen dat de vreugde van de Opstanding zeer traag betreden wordt, dat die vreugde moeilijk te geloven is en moeilijk toe te eigenen. Wij zijn gewend aan de dood en wij zijn vertrouwd met het hele palet van het lijden, en die dimensies van het bestaan weten wij zonder veel moeite te verwoorden, zowel op de planken als op de kansel. Wij zijn goed in het stuk der ellende. Maar de vreugde. Oefenen we ons ook in de vreugde? Merkwaardig en mooi dat een gistend proces in jezelf ineens getriggerd wordt door een zin, die een ander zegt, die een ander aan je ‘geeft’ en dat via die zin je exegetische voorwerk z’n uitweg vindt naar een preek.

In de visiegroep hebben we het regelmatig over wat Areopagus-cursussen beogen. In zekere is dat duidelijk. De speerpunten zijn theologie en ambacht. Het gaat om de theologische doordenking van de tekst, van de preek, van de tijd en ook van je eigen functioneren. En daarnaast gaat het om het ambacht van communiceren. We oefenen ons zodat wat we willen zeggen niet belemmerd wordt door hoe we het zeggen. Maar er zijn dimensies in het praktische preekproces die daarachter liggen, waar we moeilijk de vinger op kunnen leggen, maar waarvan je voelt dat ze vaak doorslaggevend zijn in het proces, zoals bijvoorbeeld dus het gebeuren van ‘visie’, of niet, en de rol van vriendschap.

Visie
De titel van het boek ‘The Preaching Life‘ is eigenlijk een variatie op de titel van een ander boek dat ‘The Writing Life’ heet. Dat boek beschrijft het eigene van het leven van een schrijver. Ook dat is een apart soort leven. In een ‘schrijversleven’ zie je dat de kracht van een schrijver niet alleen ligt in wat hij wil zeggen en hoe hij dat opschrijft, maar dat fundamenteler is: hoe een schrijver aan de observaties komt die ten grondslag liggen aan het geschrevene. Dat is een fundamenteler en tegelijkertijd ongrijpbaarder moment dan het schrijven zelf. Een goede schrijver is allereerst een scherp observator. Hij heeft ogen om te zien wat achter de oppervlakte ligt. Bij een schrijver doortrekt dat zoeken en dat ‘zien’ ook zijn of haar bestaan, net als bij een prediker. Zie bijvoorbeeld het fascinerende observatievermogen van iemand als Walter Benjamin, die je als het ware door Berlijn ziet slenteren, die observeert, stilstaat en nadenkt en die door goed te kijken meer ‘ziet’ dan voor ogen is.

Ik las een keer de prachtige zin: ‘An artist is not paid for his labour, but for his vision‘. Er zijn beroepen waarin het niet gaat om de hoeveelheid arbeid. Juist niet. Dat is juist een mogelijk risico tot ontvankelijkheid en generativiteit. Er zijn ‘roepingen’ waarin het primair gaat om ‘vision’, om scherp zien, en om die visie vervolgens te ontsluiten voor anderen. Een dergelijk leven is misschien wel alleen mogelijk als het zo ingericht is dat die ‘vision’ kan gebeuren; er moet in dit soort leven continu gewaakt worden over de ontvankelijkheid, de aanraakbaarheid van de ziel. Dat leven kent daarom een zekere traagheid, een zich ontwikkelend opmerkingsvermogen en het vermogen om dat wat je ziet te verwerken en te benoemen.

Dat komt opvallend overeen met wat de homileet Charles Campbell eens opschreef als het gaat over homiletische training. Volgens Campbell is de essentie van het ‘leren preken’ het ‘leren kijken’. Een citaat: ‘Don’t worry so much about teaching preaching. Focus instead on forming preachers. Help students to look – to discern the folly of the crucified and risen Lord in the text, in their lives, in the church, and in the world. Create spaces where that scandalous gospel might confound and claim them. And then walk with them into those spaces and stand with them as they stammer trying to bring that gospel to speech’. Misschien bedoelt Campbell wel dat ‘The Preaching Life’ een leven is waarin wij ons toevertrouwen aan de teksten van de Bijbel, Eat this Word!, zodat ze ons gaan vormen: ons blikveld, ons oordeelsvermogen, onze observatiescherpte, zodat, wanneer de Geest vaardig wordt over ons, we gaan ‘zien’.

‘An artist is not paid for his labour, but for his vision’. Geldt dat niet ook voor de prediker?

Het houdt me vaak bezig: Is mijn allereerste prioriteit niet het ontwikkelen van een manier van leven waardoor die visie kan gebeuren, waardoor ik bereikbaar ben voor inzicht dat God mij geven wil? Ook ten aanzien van het dagelijkse werk is die ‘vision’ immers essentieel: Is de essentie van gemeenteopbouw niet het ontdekken van welke vorm van navolging gevraagd wordt in een specifieke context, en dus een vorm van ‘zien’? Is pastoraat niet het zo ‘zien’ van een mensenleven dat het spoor van Christus bevroed gaat worden? Is leiderschap niet ook het ontwikkelen van een scherp observatievermogen ten opzichte van de gemeente, van de kerkenraad, van de context waarin je leeft?

Gebeurt dat ‘zien’ niet primair in een verborgen leven, waarin je gebeden, je toewijding aan de Schriften en je verwevenheid met mensen in een soort gistend proces leidt tot visie, tot scherpte, tot ‘weten-wat-je-zeggen-moet’. En ik denk: tot een soort vreugde, doordat er een scherper besef ontstaat van wat je roeping is en dus ook je bestemming. In de vorming van onszelf als predikers, theologen en voorgangers, zouden we erg zuinig moeten zijn op het gebeuren van ‘vision’. Zouden we niet serieus moeten doordenken op welke manier de drukte van ons leven bijvoorbeeld het gebeuren van een dergelijke ‘vision’ belemmert?

De dispositie tot vriendschap
Nu heeft deze beschrijving iets solitairs, terwijl ik vermoed dat juist de gemeenschap en de vriendschap een essentiele rol spelen in dit Preaching Life’, en ook in het gebeuren van ‘vision’. Nu weet ik wel: predikanten zien zichzelf graag als eigenzinnige en zelfstandige lonely riders, die juist het solitaire zoeken en koesteren. Ik ken dat maar al te goed. Maar ik denk steeds vaker: Is dat niet eigenlijk make-belief: de suggestie wekken alsof je het zelf wel redt? Zit daarachter niet ook vaak de teleurstelling, en het ‘dan maar zelf proberen rond te krijgen’? Is het solitaire, naast dat het een onontkoombaar aspect is, is het niet ook zwakte?

Ik las in de mooie biografie over Eduard Thurneysen, geschreven door Rudolf Bohren, een opmerkelijke zin. Bohren schrijft dat de specifieke levensomstandigheden van Thurneysen in hem misschien wel voor een ‘dispositie tot vriendschap’ hebben gezorgd. Dat had bij Thurneysen te maken met biografische omstandigheden: Zijn oudere tweelingbroertje stierf na drie maanden en na ruim twee jaar stierf zijn moeder bij de geboorte van een volgend broertje; de relatie met zijn stiefmoeder was koud. Dat kan niet langs je heen gaan, zegt Bohren, en het verbaast hem dan ook niet dat Thurneysen in zijn latere leven een ‘theologische tweelingbroer’ vond, Karl Barth.

Deze biografie door Bohren is vervolgens een prachtige verkenning van de kracht en de waarde van theologische vriendschap. ‘Het gesprek is de geboorteplek van alle theologie’, zegt Bohren. Het is inspirerend en herkenbaar om te lezen hoe de jonge Thurneysen theoloog wordt door zich op te trekken en door gevormd te worden door allerlei predikanten en theologen op zijn weg. De oude Blumhardt bijvoorbeeld, ein schwäbischer Starez, speelt een eminente rol in de vorming van zijn innerlijk. Nooit vergat Thurneysen dat hij van Blumhardt een sigaar kreeg en een glas bier: Eindelijk iemand die niet stiefmoederlijk met hem om ging. Eindelijk iemand die begreep dat de jonge Eduard, die zo obsessief wachtte op een Godservaring, als legitimatie van zijn wil om theologie te studeren, eindelijk iemand die de egestelijke wijsheid had om te zien dat deze jonge jongen eerst in de vrijheid gezet moest worden om uberhaupt te kunnen ervaren.

Ik zit te denken, even los van de specifieke omstandgheden van Thurneysen: Is het niet eigen aan The Preaching Life van iedere prediker dat daarin intrinsiek de dispositie tot vriendschap voelbaar is?

Preken is immers een eigensoortig bestaan. Meer dan een gemiddeld mens vertoef je in het dal waar de schaduw van de dood overheen hangt. Je weet door je samenleven met allerlei mensen, juist in momenten van crisis, van meer wanhoop, meer geheimen, meer ellende dan menig ander. Je bent vertrouwensfiguur van allerlei mensen, en daardoor heb je ook meer voor je te houden dan menig ander, en speelt de reserve juist in andere contacten weer een grotere rol. En dat alles neem je mee in je verborgen leven met de Schriften en met God, en in dat leven zoek je iets van Hem te bemiddelen, zo dat het herkenbaar is voor afzonderlijke mensen, maar ook altijd zo dat het toegankelijk is voor heel de gemeente en voor al die wonderlijke mensen die af en toe komen aanwaaien. Dat is een apart soort bestaan. En nu denk ik eigenlijk dat misschien wel intrinsiek aan dit bestaan de dispositie tot vriendschap meekomt. Wat een vreugde is in dit specifieke ‘preaching life’ immers de vriendschap. De ervaring dat nu iemand naar jou vraagt. De zorg die je voelt, maar ook de correctie, de helende spot, de spiegel, de humor, de ontlading, het gebed, een sigaar en een glas bier. Dat maakt vaak vrij tot menszijn, en is die vrijheid niet een voorwaarde tot predikerzijn?

Misschien is het zelfs een onderdeel van professionaliteit en van je opdracht om je ziel te bewaken: dat je om de zoveel tijd je afvraagt of je je vrienden en je vriendschappen eert. Vriendschap heeft zoveel facetten: Hoezeer heb je niet iemand nodig die je erop attendeert dat je steeds dezelfde route neemt in je preken, steeds dezelfde contrasten opzoekt, steeds dezelfde stemming aanbrengt, en die je vraagt waarom? Die je misschien ook helpt om een rijker palet aan thema’s te betreden in je preken. Hoezeer ben ik niet vaak onder de indruk als ik lees over bijvoorbeeld Finkenwalde of elke andere gestalte van Gemeinsames Leben, als ergens in de wereld, juist als de tijd spannend wordt, predikers elkaar opzoeken en zich aan elkaar verbinden omdat zij ergens weten dat het gevecht te groot is om alleen te voeren. Weldadig als predikers hun kinnesinne, hun gedebatteer en hun arrogantie voorbij zijn en begrijpen dat ze aan elkaar gegeven zijn?

Nu ja, wellicht is dat iets dat ook in de context van Areopagus z’n rol kan spelen. We hadden het erover op een vergadering van de visiegroep: wellicht zijn er cursusgroepen die zich aan elkaar willen committeren en gedurende langere tijd gezamenlijk een cursus willen volgen, om juist zo ook de kameraadschap te kunnen verdiepen en ook meer voor elkaar te kunnen betekenen. Juist dan gaat het niet alleen om theologie en ambacht, maar ook om de vorming en de verdieping van visie en collegialiteit, vriendschap. Of wellicht zijn er bestaande clubs van theologische kameraden of exegese-clubjes die met elkaar een retraite willen organiseren en juist daarin begeleid zouden willen worden door Areopagus. We zaten wat hardop te denken. Het gaat in deze fase niet om concrete plannen. Het is meer nadenken over dimensies die in de Preaching Life vormend zijn, en waarvan het goed zou zijn wanneer we in de cursussen ook die dimensies zouden kunnen beleven.

Literatuur
Bohren, R., Prophetie und Seelsorge: Eduard Thurneysen.Neukirchener Verlag 1982
Campbell, Charles L., ‘Preacher as Ridiculous Person. Naked Street Preaching and Homiletical Foolishness.’ In: Reid, Robert Stephen (ed.), Slow of Speech and Unclean Lips. Contemporary images of Preaching Identity. Cascade Books, Eugene Oregon 2010, pp 89-108
Taylor, Barbara Brown, The Preaching Life. Rowman & Littlefeld Publishers, 1993

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken