Menu

Premium

Profetische koningskritiek

Jesaja 6-12

In de adventstijd zijn de hoofdstukken 6-12 uit het Jesajaboek weer populair. Beroemde beelden passeren de revue: de Immanu-El, het Kind dat geboren wordt, het Twijgje aan de stronk van Jesse. Zij willen allereerst gelezen worden als teksten vol profetische kritiek, in het bijzonder op het koningschap. Van daaruit gaan zij ook klinken in de nieuwtestamentische boodschap.

Profeten willen het volk Gods oproepen tot trouw aan het geloof in de Heer God. En profeten onderstrepen dat het mogelijk is trouw te blijven aan God de Heer, want hij van zijn kant is en blijft steeds zijn volk trouw. Mensen dienen niet hun eigen wegen te gaan, maar die van de Heer. Maar omdat de eigen wegen blijkbaar erg aantrekkelijk zijn, gaat het toch vaak mis met de trouw die van het Godsvolk verwacht mag worden. In profetische literatuur komt deze ontrouw ter sprake in verschillende vormen van kritiek. Een daarvan is de kritiek op het koningschap.

Er is op zich niets mis met het koningschap, zolang de concrete koning in Jeruzalem zich maar realiseert dat de echte Koning de Heer God is. Het koningschap is immers van de Heer (Ps. 10:16; 95:3), de monarch mag slechts zijn functie uitoefenen ‘bij de gratie van’. Maar zelfs de topkoningen David en Salomo hadden sterk de neiging om zelfstandig, van God los, een eigen koers te varen…

En zo gaat de koning op meerdere terreinen de fout in. Hij beeldt zich in een rol te kunnen spelen op het podium van de internationale politiek. Maar de profeten vinden dat je je beter niet kunt bemoeien met de supermachten: noch met het in die tijd wat uitgedoofde Egypte, noch met het op expansie beluste Assur of Babel. Als je ze te hulp roept, word je hun vazal; als je je tegen hen verzet, word je eveneens hun vazal. Voor je het weet heb je de goden van de supermachten in je eigen gebied, terwijl je juist de God van Israël, de enige ware God, moet aanhangen.

Koningen voeren oorlog. En is het niet met de grote jongens, dan wel op kleine schaal. Maar oorlog betekent vergroting van armoede. Voor een oorlog heb je een leger nodig. Dat betekent dat je mensen onttrekt aan de voedselproductie, terwijl er natuurlijk toch eten moet komen. Soldaten gaan altijd voor, zeker als voedsel schaars wordt. Verpaupering van het platteland ligt op de loer. Legers raken nooit slaags in gebergten. Daar kun je militair niet manoeuvreren. Het gebergte is goed voor een guerrilla, zoals we bij David kunnen zien. Maar voor een veldslag heb je een vlakte nodig. Die heb je niet veel in het bijbelse land. Een van de weinige vlakten is die van Jizreël, waar dan ook menig militair treffen heeft plaatsgevonden (Hos. 1:5). Juist deze vlakte is zeer vruchtbaar. Maar als er net een leger door je akker gemarcheerd heeft, blijft er niet veel van over. En een mislukte oogst betekent per definitie hongersnood.

Jesaja 6

Hoofdstuk 6 vormt de opening van de literaire eenheid Jesaja 6-12. Het zet meteen de toon door de Heer God als Koning uit te beelden. Koning Uzzia wordt genoemd in vers 1 (en in 7:1 nog andere koningen), maar de Koning waar het hier om gaat is de Heer. De troon die gezien wordt, is Gods troon. Het statiegewaad, zo majestueus groot dat de zomen ervan reeds het tempelpaleis vullen, is Gods statiegewaad. De hofhouding die waargenomen wordt, is Gods hofhouding. Er is geen twijfel over mogelijk wie voor de profeet Jesaja de enige echte Koning is. En voor wie het toch nog niet door mocht hebben, zegt Jesaja het er nog even bij: ‘Ik heb met eigen ogen de Koning, de Heer der hemelse legerscharen, gezien’ (vers 5). De heiligheid van deze Koning wordt door de hofhouding van serafs geproclameerd: ‘Heilig, heilig, heilig is de Heer der hemelse legerscharen’ (vers 3). De Heer is zó heilig, dat de serafs zich als het ware tegen zijn heiligheid beschermend moeten bedekken. Van top tot teen slaan zij hun vleugels om zich heen. In Egyptische voorstellingen zien we nogal eens dat de gevleugelde hofhouding een godheid beschermt. Maar de bijbelse God heeft geen bescherming nodig. Het is precies andersom. Ook Jesaja zelf realiseert zich dat. Een reinigingsritueel met een gloeiende kool van het altaar biedt uitkomst (de verzen 5-7).

Het driewerf heilig spreken de serafs elkaar toe. Het is een hemelse lofzang en vindt alleen daar plaats. Er wordt wel aan toegevoegd dat ‘alles wat het land vult, zijn majesteit is’ (vers 3), maar het land horen we niet meedoen. Dat roept vragen op: wat het land vult, dat in aanmerking komen voor de heerlijkheid van de echte Koning? Tot nu toe is er maar één die het trishagion beantwoordt met een oprecht ja. De profeet wordt naar Jeruzalem gezonden.

Jesaja 7:1-17

Uit vers 1 blijkt al hoe het koningschap is ontaard bij het Godsvolk. Het ene Davidische rijk is in tweeën uiteengevallen in een Noordrijk Israël en een Zuidrijk Juda en nu blijken die twee ook nog eens oorlog met elkaar te voeren. Het Noordrijk is onderweg naar Jeruzalem. Ze willen een ander tot koning maken in Jeruzalem. De Hebreeuwse tekst geeft hem een ondeugende naam: Tabeal, ‘het goede: nee’. Dat belooft dus niet veel goeds. Koning Achaz is bang en heel Jeruzalem met hem. Achaz neemt zijn maatregelen en bereidt zich voor op een militaire belegering. Hij bevindt zich bij een van de waterbassins (vers 3), dicht bij de stadsmuur, waarin drinkwater verzameld is. Dat heb je hard nodig, als je de stad niet uit kunt om bij de bron in het Kedrondal water te halen. De profeet Jesaja komt namens God naar Achaz toe. Er is geen reden voor paniek, noch voor oorlog. Blijf maar kalm, maak het conflict niet groter dan het is, het zal met een sisser aflopen. God voorziet niet het einde van Jeruzalem, maar van . Achaz mag zelfs een teken vragen ter bevestiging van het bevrijdende woord van God. Doch Achaz weigert. Hij heeft er zelfs mooie theologie voor in huis om de Heer niet op de proef te stellen (vers 12). Neptheologie, want Achaz bedoelt gewoon ‘nee’.

Jesaja is boos. Dat mensen elkaar ergeren, namelijk met oorlog voeren, is al erg, maar dat Achaz nu ook nog God tot ergernis wil zijn, spant de kroon. Achaz heeft afgedaan. Wie geen teken wil, zal er ook geen krijgen. Een ander teken biedt Jesaja nu aan in de verzen 14-15. Niet aan Achaz, maar wel aan het koningshuis van David. Het teken behelst een vervanging van Achaz, precies waar hij zo bang voor was. Deze nieuweling draagt een profetisch naam: Immanu-El, wat ‘met óns: God’ betekent. Met ‘ons’, dus niet met jou, Achaz. Voor jou heeft God de supermacht Assur in de aanbieding (vers 17).

Het teken van de Immanu-El

Het teken van de Immanu-El werkt allereerst als tegenbeeld voor de falende persoon die concreet koning in Jeruzalem is. De Immanu-El is de vervanging van Achaz. Fris en niet behept met de houding die Achaz kenmerkt. Hij wordt daarom voorgesteld als de eerste zoon van de vrouw die hem baart. In het Grieks van de Septuaginta is daarvoor het woord ‘maagd’ gekozen, omdat er geen Grieks equivalent is voor het gebruikte Hebreeuwse woord. De maagdelijkheid staat in dienst van de nieuwheid van het kind dat geboren zal worden.

De Immanu-El iets wat Achaz niet : het goede kiezen en het slechte verwerpen. Deze juiste kennis van goed en kwaad levert de Immanu-El op dat hij honing en stremsel of boter eten zal (vers 15). Honing doet natuurlijk denken aan het land overvloeiende van melk en honing (bijvoorbeeld Deut. 31:20). Boter is bewerkte melk, een soort melk in het kwadraat. Alleen bij vrede is er voldoende tijd om energie te steken in het bewerken van melk. Boter geeft daarom ook aan dat de Immanu-El een vredevorst is. Het ideale tegenbeeld dat de Immanu-El is, wordt evenwel niet nader geconcretiseerd: de tekst gaat niet zo ver om de Immanu-El te identificeren met Achaz’ zoon Hizkia. Wanneer Hizkia verschijnt in de narratieve teksten in hoofdstuk 35-38 van het Jesajaboek, contrasteert hij overduidelijk met Achaz en gaat daardoor lijken op het teken van de Immanu-El. Hoofdstuk 39 doet echter juist vermoeden dat Hizkia de Immanu-El toch net niet is. De open ruimte die het geformuleerde teken biedt, maakt het teken geschikt voor veelvuldig gebruik. Zo krijgt in de hoofdstukken 40-66 de Dienstknecht van de Heer trekken van de Immanu-El. De nieuwtestamentische teksten sluiten aan bij de meervoudige toepasbaarheid van de oudtestamentische Immanu-El. Omdat de koningen in het tijdvak van de monarchie gezalfd werden, kan de Immanu-El ook goed gebruikt worden voor Jezus de Gezalfde. Wanneer Maria, uitdrukkelijk maagd genoemd, haar eerstgeborene verwacht, wordt hij door de engel aan Jozef met de naam Immanu-El aangeduid (Mat. 1:23). Daarop creëert Matteüs in hoofdstuk 2 een parallel verhaal aan Jesaja 7. Herodes speelt de rol van de falende Achaz, Jezus die van het ideale tegenbeeld.

Dubbele communicatie

In Jesaja 7:1-17 communiceren niet alleen de verhaalpersonages Jesaja en Achaz met elkaar, de profetische auteur communiceert tevens met zijn lezers. In vers 9b onderbreekt de auteur zijn verhaal met een korte oproep aan zijn lezers: ‘vertrouwen jullie het niet, dan houden jullie het niet’. De overgang van een ‘jij’ naar een ‘jullie’ markeert dit terzijde van de auteur aan zijn lezers.

In dit terzijde ligt zelfs het zwaartepunt van het verhaal. Het verhaal is namelijk beroerd saai. Al in vers 1 verklapt de auteur dat het goed afloopt: ‘maar hij slaagde er niet in om tegen haar (= Jeruzalem) oorlog te voeren’. Natuurlijk weet het verhaalpersonage Achaz niet van de goede afloop. Voor hem is de oproep om op God te vertrouwen niet eenvoudig. Maar de lezers wordt het heel makkelijk gemaakt. Achaz is het foute voorbeeld, om niet na te volgen. Zo wil de auteur de lezers leren op God te vertrouwen, ook als in nieuwe gevallen de afloop nog niet bekend is. De lezers zullen dat al in de Hizkia-verhalen hard nodig hebben.

Jesaja 8:23b-9:6

De voortzetting van het beeld van de Immanu-El, waar de focus op de zwangerschap en het aanstaande moederschap ligt, wordt zichtbaar in de tekst over het Kind dat geboren wordt. Opnieuw wordt duidelijk dat het Kind werkt als een tegenbeeld. Hij krijgt daarom betekenisvolle troonnamen: ‘Maker van wonderbaarlijke plannen, Heldhaftige held, Vader voor eeuwig, Vorst van vrede’ (vers 5). Juist de vrede krijgt de volle aandacht in de uitwerking in vers 6. Zij is evenwel al zichtbaar geworden in vers 2, waar de vreugde omtrent deze geboorte beschreven wordt als een vreugde bij de oogst. En een rijke oogst kan alleen in vredestijd.

Het Kind gelijkt op de ideale David. Zijn geboorte geeft de zekerheid dat Davids troon en koninkrijk stevig gegrondvest zullen zijn, na al het wankelen dat door Achaz veroorzaakt is. Idealer kan een koningskind niet voorgesteld worden. Wederom is het tegenbeeld open geformuleerd. Het is met name naar deze Jesajaanse tekst dat Lucas in zijn evangelie verwijst in de woorden van de engel Gabriël: aan het aangekondigde Kind zal de troon van David geschonken worden, het Kind zal koning zijn tot in eeuwigheid en aan zijn rijk komt geen einde (Luc. 1:32-33).

Jesaja 11:1-9

Het teken van de Immanu-El is een soort drieluik. Jesaja 11 vormt de afsluiting, met een volwassen ideale leider van het volk Gods. De koppeling aan David komt opnieuw ter sprake door Jesse, de vader van David, op te voeren: het Twijgje aan de stronk van Jesse. Een stronk roept ambigue associaties op. Enerzijds is het een beeld van ondergang. Een grote boom is geveld, weg. Anderzijds is het een beeld van een nieuw bestaan. Het is niet voorbij, de stronk loopt weer uit: in het nieuwe mag de oude trouw van God zich continueren. Dit dubbelzijdige beeld is reeds in Jesaja 6:13 gebruikt ter afsluiting van Jesaja’s zien van de echte Koning. Nu krijgt het zijn voltooiing in het Twijgje dat aan deze tronk zichtbaar wordt (vers 1).

Het ideale karakter van de leider blijkt niet alleen uit de koppeling aan David, maar ook hieruit dat de Geest van de Heer op hem rust (vers 2). In de gelovige traditie heeft deze tekst geleid tot de bekende zeven gaven van de Heilige Geest. Gebonden aan David en de Geest doet het Twijgje aan de stronk van Jesse precies dat wat je van een ideale koningsfiguur mag verwachten: het bestrijden van de armoede door op te komen voor de zwakken. De hele schepping past zich er zelfs aan aan. Zat het land door Achaz’ optreden onder de doorns en distels (Jes. 7:23-24), nu wordt de schepping gekenmerkt door een onverwachte harmonie, zelfs tussen de dieren.

Literatuur

R. Lack, La symbolique du livre d’Isaïe. Essai sur l’image littéraire comme élément de structuration (Analecta Biblica 59), : Pontificio Istituto Biblico . van Wieringen, Jesaja (Belichting van het Bijbelboek), ’s-Hertogenbosch: KBS 2009.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken