Menu

Basis

Religieus land

Voor alle duidelijkheid een opmerking vooraf. Dit artikel gaat niet over de religieuze betekenis van het Heilige Land of Jeruzalem in het jodendom, het christendom of de islam. Het gaat juist niet over Jeruzalem of de enige tempel die er ooit was en mocht zijn en er nu niet meer is. Het gaat over al die heiligdommen die er eigenlijk naast de Tempel van Jeruzalem niet mochten zijn, maar er wel waren omdat de religieuze natuur van haar inwoners altijd sterker bleek dan de leer.
In het Oude Testament speelt de ‘hoogte’ een ambivalente rol.

Het gaat over een bijzonder aspect van het religieuze landschap van Palestina/Israël dat voor zover we weten alle eeuwen door heeft bestaan. Heilige huisjes, meestal gebouwd op hoog gelegen plekken, die een rol speelden in het religieuze leven van alle godsdiensten en typen gelovigen die dit heilige land rijk is geweest vanaf de grijze oudheid tot heden. Of het nu Kanaänieten waren, Israëlieten en Judeërs, burgers, handelaren, fellachien of bedoeïenen, joden, christenen en moslims.

Meindert Dijkstra is ouduniversitair hoofddocent Oude Testament bij de voormalige faculteit Godgeleerdheid, Utrecht.

Op elke hoogte en onder elke groene boom

In het Oude Testament speelt de bama, ‘hoogte’, een ambivalente rol. In de periode vóór de koninkrijken Israël en Juda en de bouw van de eerste Tempel is dit een lokaal of regionaal Israëlitisch heiligdom zoals Silo en Gilgal, maar vaak ook een symbool van een niet-Israëlitische religie. Al onderweg in de woestijn naar het land Kanaän geeft Mozes de opdracht niet alleen de bewoners te verdrijven, maar ook hun gewijde plaatsen met de grond gelijk te maken. Immers, zij vereren hun goden op hoge bergen en heuvels en onder elke bladerrijke boom (Numeri 33,52; Deuteronomium 12,2). De wetsverzameling in het boek Deuteronomium begint er zelfs mee. Wie in de bijbelverhalen goed tussen de regels door leest, ontdekt echter dat ook de Israëlieten en Judeërs vele van zulke kleine, lokale heiligdommen op hoge plekken bezaten en bezochten, die gewijd waren aan de heer (jhwh). Ze slachtten er schapen en pluimvee, brachten er offers, hielden er de maaltijd, lieten er hun zonen besnijden, en voerden er andere religieuze riten uit. Dit gebeurde bij de masseben en asjera’s, gewijde stenen en cultuspalen, waarbij soms in het midden blijft of zo’n asjera een bewerkte houten paal was of een levende boom (Deuteronomium 16,21). Ze vierden er ook hun pelgrimsfeesten, gingen erheen om de godheid te raadplegen, geloften in te lossen en ze begroeven er ad sanctos – dat wil zeggen: in de nabijheid van de vereerde heilige(n) – hun doden (bijvoorbeeld 2 Samuël 15,7-8; 20,28-29; 1 Koningen 3,2-4; 2 Koningen 13,20-21). Vaak was zo’n heiligdom ook in bezit van een bepaalde stam of clan en markeerde de plek de patrimoniale gronden.

Hoewel de wetgever tegen zulke lokale Israëlitische en Judese heiligdommen ageert en ze vereenzelvigt met die van de andere volken van Kanaän, blijkt dat ze een taai leven hebben gehad tot het einde van de Koningentijd. Ze waren gewoon niet weg te denken. Sommige ervan zijn nooit verdwenen, zeker niet als ze ook geassocieerd werden met het graf van een aartsvader of aartsmoeder (Makpela of Al-Haram Al-Ibrahimi te Hebron, de Qubbet Rachil te Betlehem en Qabr Joessoef, het graf van Jozef bij Sichem/Tall Balata) of een profeet (Nabi Samwil, het graf van de profeet Samuël nabij Rama). Vele ervan zijn als vereringsplaats nog in functie in de nieuwtestamentische periode en daarna. Het zijn doorgaans geen heidense survivals of oorden van afvalligheid van de ware godsdienst, zoals de Deuteronomist het volk graag bestraffend voorhoudt, maar de heiligdommen van de familie-of clangodsdienst, vaak ten onrechte aangeduid als volksgodsdienst. Ze horen nader beschouwd evenzeer bij het religieuze landschap van de Bijbel als de officiële godsdienst van de ‘Salomonische Tempel’ te Jeruzalem en de latere synagogen, kerken en moskeeën.

Vriezens fascinatie

In de zomermaanden van 1924 nam Theo Vriezen (1899-1981), later hoogleraar Oude Testament te Groningen en Utrecht, als pas afgestudeerd theoloog deel aan de Lehrkurs van het Duits Archeologisch Instituut te Jeruzalem. De cursus had als doel aankomende bijbelwetenschappers grondig kennis te laten maken met de landschappen van Palestina, c.q. landschappen van de Bijbel en de materiële cultuur van de autochtone bevolking in de steden en op het platteland. Vriezen arriveert daar op een moment dat Palestina onder Engels Mandaat net de overgang maakt van de Ottomaanse overheersing naar de moderne tijd. Er zijn nog nauwelijks wegen en elektriciteit. De meeste excursies in het Palestijnse land onder leiding van Albrecht Alt, de directeur van het instituut, gaan nog te paard.

Al snel raakt Theo Vriezen gefascineerd door de grote variatie aan lokale heiligdommen of maqaams. Waarschijnlijk was hij bij zijn voorbereiding van de reis al bekend geraakt met dit fenomeen via artikelen van Paul Kahle, Gustav Dalman en Tawfiq Canaan. Maar ter plekke hebben Alt en Canaan hem enthousiast gemaakt om dit aspect van Palestijnse cultuur en godsdienst verder te onderzoeken. Alt zag meteen de wetenschappelijke potentie van dit onderzoek doordat ze onderweg meer heiligdommen leerden kennen en onderzochten dan Tawfiq Canaan intussen had verzameld voor zijn boek over dit onderwerp (zie onder). Jammer genoeg heeft destijds Herman Obbink, bij wie hij zou promoveren, hem afgeraden hiermee door te gaan.

De fascinatie voor deze ‘heilige huisjes’ is begrijpelijk, want ze waren al eeuwenlang een onmiskenbaar element van het landschap. Wie de moeite neemt om tekeningen bij pelgrims-en reisverslagen sinds de late Middeleeuwen te bestuderen kan ze eigenlijk niet missen. Velen ervan vullen het landschap, ook al doen ze dat anoniem naast de bekende heilige plaatsen en kerken, die door de pelgrim-tekenaar werden bezocht.

Bij Tawfiq Canaan, arts-directeur van het Leprahospitaal te Betlehem (1882-1964) en daarnaast Palestijns folklorist, liep hij college over Palestijnse heiligdommen, cultuur en godsdienst. Canaan werkte destijds aan zijn boek Mohammedan Saints and Sanctuaries in Palestine dat in 1927 zou verschijnen. Ook maakte hij Vriezen bekend met het religieuze gebruik van amuletten en voorwerpen met bezweringsteksten tegen ziekten en demonen bij de verschillende godsdienstige groepen in Palestina.

Vriezen begon al na korte tijd met een speciaal dagboek waarin hij de details aantekende over de sjeik of weli, de heilige van de maqaam, en de vorm en tradities van zulke heiligdommen, die ze onderweg tegenkwamen of bezochten. Vaak maakte hij ook een plattegrond met de meest in het oog lopende kenmerken van de maqaam: de eigenlijke tombe soms in de open lucht, maar ook ondergebracht in een gebouwtje met koepelgewelf (qubbah), vaak ook voorzien van een eigen nis voor de gebedsrichting (michrab). Bij de grotere maqaams is er soms ook een aparte gami’, gebedsplaats en feesthal tegelijkertijd met michrab en hospice voor de pelgrims. Ook noteert hij steevast de plek van de aanwezige schaduwrijke boom of een bosje bomen, de waterput etc. Ook vinden we aantekeningen over religieuze voorwerpen, olielampen, schaaltjes wierook, versieringen op het graf en de wanden van de qubbah.

Van Tawfiq Canaan en Albrecht Alt e.a. leerde hij dat alles in de situatie die hij aantrof een speciale religieuze betekenis kon hebben bij de fellachien (boeren), de bedoeïenen en hun families. Vaak vroeg hijzelf ook aan de mensen ter plekke om uitleg. Bijvoorbeeld: waarom het heiligdom van Nabi Daniyal dat leek opgebouwd uit Byzantijnse bouwresten, nog zo onaf in puin lag, maar wel in gebruik was. Waarom werd het niet verder herbouwd? Omdat de heilige dat zo wilde en had duidelijk gemaakt in een tent te willen wonen, was het antwoord (vgl. 2 Samuël 7,6-7).

Bezoek aan Sjeik Scha’la

Soms viel er zelfs in 1924 nog iets nieuws te ontdekken en te beschrijven. Een aardig voorbeeld daarvan is een speciale tocht die Albrecht Alt met de jonge Vriezen na afloop van de cursus op 18 oktober maakte, om een nog onbekende heilige plaats te onderzoeken. Alt had namelijk gehoord dat er ten zuiden van Sebastiya (Samaria) nog een weli met de naam Sjeik Scha’la lag. Bij uitzondering namen ze eerst een taxi richting Sebastiya en gingen verder te paard. De boeren van het perceel waarop het heiligdom stond, vertelden dat dit inderdaad de maqaam van Sjeik Scha’la was. Op de vraag wat dat dan voor heilige was, wisten ze geen antwoord. Alt realiseerde zich dat de naam van de heilige ook een woord was voor vuurvlam in het Arabisch. Een van de boeren vertelde toen wat hem ooit was verteld:

dat hier lang geleden een oorlog woedde en God ten langen leste een vuur uit de hemel had laten vallen als een ster en zo de vechtende partijen voor altijd uit elkaar had gejaagd …

Aldus het dagboek van Vriezen. Dat er een verband was tussen de naam van de heilige en dit verhaal leek de verteller zich niet te realiseren. Maar Alt en Vriezen vermoedden al snel een relatie tussen dit verhaal en het verhaal uit 2 Koningen, waarin de profeet Elia ter plaatse vuur uit de hemel had gebeden om de soldaten, die hem kwamen arresteren, te vernietigen (2 Koningen 1,9-10). Dat verband werd bevestigd door de wachter verantwoordelijk voor de oudheden uit de streek, die inderhaast werd opgetrommeld uit Sebastiya. Sjeik Scha’la bleek dus verband te houden met de verhalen rondom de profeet Elia. Ze kregen daarvoor ook nog een andere aanwijzing.

Nadat ze het heiligdom hadden opgemeten, geschetst en gefotografeerd (zie illustratie hierboven) vonden ze op zo’n veertig meter van de plek nog een verlaten huis, dat gebouwd was met Byzantijnse bouwresten, onder andere de resten van zuiltrommels en lateien. Zo ook boven de ingang een bovendorpel met Griekse inscriptie en daarboven nog een gevelsteen met een kruis erop. De tekst luidde:

Christus, zeer krachtige heer der wereld, help Stephanus, die – terwijl het hem door U ten deel gevallen is de troon van Uw Wegbereider te leiden – dit prachtige huis voor uw profeet Elia gebouwd heeft.

De inscriptie stamde vermoedelijk uit de vijfde eeuw. Stephanus was toen vermoedelijk de bisschop van Sebastiya in de kerk van Johannes de Doper aldaar. De bouwstenen van zijn kapel voor Elia zijn blijkbaar hergebruikt in dit huis. Het is een mooi voorbeeld van de ontdekking die Tawfiq Canaan al deed, dat veel lokale Palestijnse heiligdommen op of nabij een antiek godshuis zijn verrezen en zo de traditie van de plek hebben gecontinueerd. Wanneer men zijn lijsten bestudeert, blijkt dat sommige heiligdommen ook oudere archeologische vindplaatsen markeren, ja soms bovenop een tell of ruïneheuvel zijn gebouwd, in plaats van op een natuurlijke hoogte.

Omstreden religieus erfgoed

Van sommige Palestijnse heiligdommen staat vast dat ze qua traditie en bouw niet ouder zijn dan de mammelukse of ottomaanse periode. Daarbij horen ook zulke heiligdommen als die van Nabi Rubin aan de kust, iets ten zuiden van Jaffa, en Nabi Musa nabij Jericho. Als er geen sprake is van

oudere bouwresten uit de kruisvaarderperiode, de vroeg-islamitische of Byzantijnse tijd of nog vroeger, zijn ze vrijwel zeker middeleeuws. Bij deze regionale heiligdommen werden ook grote jaarmarkten werden gehouden in het voor-en najaar. Interessant is dat van het Nabi Musa heiligdom en festival wel wordt beweerd dat sultan Salach-ed-Din (Salladin!) dit feest zou hebben ingesteld als tegenhanger van de festiviteiten rondom de Heilige Grafkerk met Pasen. Er zijn ook behoorlijk wat jongere weli’s, vaak tombes van sjeiks die vereerd worden als stamvaders van lokale clans en families. Zo de tombes in Abu Gosh, die verschillende keren worden genoemd in Vriezens aantekeningen. Tawfiq Canaan beschouwde ze als voorbeelden van de levende traditie van voorouderverering in het Palestijnse volksgeloof, waarvan ook voorbeelden zijn te vinden in het Oude en Nieuwe Testament. In een aantal gevallen is zo’n grafcultus te traceren tot in de voorchristelijke tijd, zoals bij Qubbet Rachil (de tombe van Rachel), Nabi Samwil (de tombe van Samuël), Qabr Joessoef (tombe van Jozef) en vooral het heiligdom van aartsvaders en hun vrouwen te Hebron. Dit is vermoedelijk in zijn huidige uiterlijke vorm gebouwd in opdracht van koning Herodes, de Grote, als een regionaal Joods-Idumees pelgrimscentrum.

Er is in recente jaren veel onderzoek gedaan naar deze vorm van religiositeit. Het verband tussen deze Palestijnse heiligdommen en de oudtestamentische hoogtes met hun opgerichte gewijde stenen (masseben), die voorouders representeren rustend te midden van hun nazaten onder bladerrijk geboomte komt ons niet zo vreemd meer voor. Ze zijn echter nogal vergankelijk, net zoals hun cultus en vereerders, en velen zijn geruisloos verdwenen in de coulissen van de geschiedenis.

Ontstaan en vergaan

We weten nu dat het een komen en gaan is in de volksvroomheid. Ook Palestijnse heiligen en hun heiligdommen zijn ontstaan en vergaan in de levende traditiestroom van het oude Nabije Oosten. Het heiligdom van Elia nabij Sebastiya is wellicht een mooi voorbeeld van een ‘invented tradition’. Ooit als kapel van Elia’s vuurwonder op de pelgrimskaart gezet in de Byzantijnse periode, bleef het voortbestaan als het islamitisch graf van Sjeik Scha’la (Vlam) tot in moderne tijd. Veel van dat Palestijns erfgoed is intussen verloren gegaan, niet alleen door de tand des tijds, maar ook door sluipende ontvreemding van religieus erfgoed. Tragische voorbeelden zijn de recente joodse overname van het christelijk-islamitisch heiligdom Nabi Samwil en de Qubbet Rachil nabij Betlehem. Dit Palestijnse heiligdom was in het jaar van Vriezens verblijf in 1924 nog toegankelijk voor alle gelovigen van de ahl al-Kitab ‘het volk van het Boek’ – joden, christenen en moslims – in het bijzonder de lokale Ta’amire bedoeïenen, die er een begraafplaats hadden.

Wij hebben in het onderzoek naar Vriezens registratie en beschrijving van Palestijnse heiligdommen nog geen systematische inventarisatie gemaakt van wat er nog van over is, bijna honderd jaar na dato. Globaal is zeker de helft nog traceerbaar, zoals Nabi Rubin, Abu Hureira, Nabi Samwil, Nabi Shim’aan, Nabi (Ben) Jamin; Sjeik Abrik en Sjeik Mustafa (Abu Ghos). Sommige hebben een nieuwe functie gekregen, overgenomen door orthodoxe joden, zoals Nabi Benjamin, nu geïdentificeerd met de stamvader van de gelijknamige stam, of toegewijd aan een eigen joodse heilige, zoals Rabbi Gamliel II in de tuin van het Sanhedrin(!) te Jabne. Voorheen was dit het heiligdom van Abu Hureira, een der gezellen van de profeet Mohammed. Alleen Nabi Musa bestaat en functioneert nog als islamitisch pelgrimsoord, zij het niet zo massaal als in het verleden. Het huidige complex was waarschijnlijk net zoals Nabi Rubin en Abu Hureira een project van de Mammelukse sultan Baibar (668 Hijri = 1260). Een deel ligt er verlaten bij (Nabi Rubin), een ander deel is waarschijnlijk definitief verdwenen met de dorpen van de gevluchte of verdreven Palestijnen.

Terwijl ik dit artikel schrijf ben ik net terug van een rondreis door Andalusië (Spanje), onder de indruk van de vele vormen van islamitische architectuur, cultuur en kunst die men daar nog kan zien en beleven. Meron Benvenisti, een bekende Israëlische mediëvist en activist, schrijver van een indrukwekkend boek over de begraven Palestijnse geschiedenis van het Heilige Land, verbaast zich – met mij – over het feit dat in Spanje ondanks de Reconquista meer dan vijf eeuwen geleden toch nog zoveel sporen te vinden zijn van dit Moorse Spanje. Dit in schril contrast met de ontwikkelingen in Israël sinds 1948, waar vele sporen van Palestijnse bewoning en cultuur uit islamitische en vroegere perioden op veel plaatsen zijn uitgewist. Vaak ook met het oog op de zoektocht naar al of niet vermeend onderliggend joods erfgoed.

Literatuur

• A. Alt, “Ein vergessenes Heiligtum des propheten Elias. Studien aus dem Deutschen Evang. Institut für Altertumswissenschaft im Jerusalem 36,” Zeitschrift des Deutschen Palästina-Vereins 48 (1925): 393–397.

• Taufik Canaan, Mohammedan Saints and Sanctuaries in Palestine, Luzac Oriental Religions Series 5. (London: Luzac and Co., 1927).

• Meron Benvenisti, Sacred Landscape: The Buried History of the Holy Land since 1948. (Berkeley: University of California, 2002).

• J. Jeremias, Heiligengräber in Jesu Umwelt (Mt 23, 29; Lk 11, 47): Ein Untersuchung zur Volksreligion der Zeit Jesu. (Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 1958).

• Bob Becking, Meindert Dijkstra en Karel Vriezen, Ga en Verken het Land… Th.C. Vriezens reis naar Palestina in 1924. (Utrecht: Kok, 2017).

• Israëlische organisaties die zich inzetten voor bewaring van Palestijns erfgoed zijn Emek Shaveh: www.alt-arch. org / en Zochroth: www.zochrot.org.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Passage van de Heer

De instelling van het Pascha volgens Exodus 12 vormt de introductie op het grote verhaal van de uittocht. Deze instelling wordt gesitueerd tussen de aankondiging (11,1) en het ten uitvoer brengen van de tiende plaag (12:29). Nog voordat God de bevrijding van zijn volk uit Egypte van start laat gaan, vindt er een ‘religieuze anticipatie’ op dit heilsgebeuren plaats. Men kan er ten minste twee tijdsdimensies in onderkennen: een van onvoltooid verleden tijd én een van toekomende tijd. Zo wordt de viering van het Pascha een ‘heilshistorisch knooppunt’ in de tijd.

Nieuwe boeken