Menu

Basis

Samen spreken over verzoening

In dit tweeluik blikken ds. Otto Ruff en ds. Sjaak van ‘t Kruis ieder op hun wijze in een bijdrage over verzoenend spreken en samenwerken terug en vooruit. Deze predikanten, een van Molukse en een van Nederlandse zijde, werkten allebei als functionarissen in de Commissie Contact Molukse en Nederlandse Kerken. Binnen de Molukse setting wordt dit aangeduid als musjawarah: samen het gesprek aangaan totdat je er samen uitkomt.

Samenwerken en elkaar vinden ‘in den vreemde’

Verzoening is één van de kernbegrippen uit de Bijbel. Verzoening hoort bij de persoon Jezus Christus. Hij is het die door Zijn dood verzoening met God tot stand heeft gebracht. De bekendste verzoeningsleer uit de traditie zegt hierover dat Jezus’ dood genoegdoening voor de schuld van de mensen bracht. Hij betaalde de prijs voor onze zonden. Met deze ‘uitruil’ zorgde God ervoor dat de mensen met Hem verzoend en daardoor gered konden worden. Het is een verzoening door voldoening.

Deze ‘God-met-ons’-gedachte is wel de kern van de verzoening. De verzoening is die werkzaamheid: Jezus Christus Zelf, die de verstoorde relatie tussen God en mens weer herstelt. De vervreemding is opgeheven. Paulus zegt het in 2 Korintiërs 5:19 als volgt:

‘God is in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende, hun overtredingen hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd.’

Dit woord der verzoening in ons gelegd is het woord van Christus dat ons keer op keer aanspreekt en inspireert om in zijn Geest verstoorde relaties te herstellen. ‘God-met-ons: Immanuel’ is en blijft kernachtig. Aldus is de kerk van Jezus Christus een verzoenende kerk.

Voor de ‘tijdelijkheid’ naar Nederland

De Tweede Wereldoorlog heeft de verhoudingen tussen landen en hun koloniale gebieden in een compleet ander licht gesteld.

Zo ook de relatie tussen Nederland en Nederlands-Indië. De spanningen die hieruit voortvloeiden, hadden een oorlog tot gevolg. De hechte band van Molukkers in de richting van het Nederlands gezag deed Molukse militairen aan de zijde van Nederland vechten in deze koloniale oorlog.

Op 27 december 1949 droeg Nederland officieel de soevereiniteit van Nederlands-Indië over aan de Republiek van de Verenigde Staten van Indonesië onder leiding van president Soekarno. Kort hierop trok de nieuwe regering van Soekarno de politieke teugels strak. Indonesië zou vanuit het centrale gezag in Jakarta worden bestuurd, wat praktisch inhield dat de deelstaten van de prille republiek hun zelfstandigheid zouden verliezen.

De Zuid-Molukken, onderdeel van de deelstaat Oost-Indonesië, wilde zich aan de afspraken van 27 december 1949 houden, waarin de zelfstandigheid van de deelstaten is geregeld. Op grond hiervan werd op 25 april 1950 op Ambon de Republik Maluku Selatan (RMS), de Republiek der Zuid-Molukken, uitgeroepen. Daarop stuurde Jakarta troepen naar Ambon.

Zuid-Molukse militairen van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL, sinds 1814) die met name op Java zaten, wilden naar Ambon. Maar de Nederlandse regering gaf geen toestemming. In plaats daarvan werden zij met hun gezinnen op dienstbevel voor de ‘tijdelijkheid’ naar Nederland gebracht.

Met de Molukse militairen en hun gezinnen die in de loop van 1951 in Nederland arriveerden, waren ook zeven legerpredikanten met hun gezinnen en een burgerpredikant meegereisd. De geestelijke zorg voor de militairen werd toevertrouwd aan deze meegekomen predikanten. Onder hun leiding is na heel wat kerkpolitiek gesteggel met de Gereja Protestan Maluku (GPM), de moederkerk op Ambon, op 25 november 1952 in Nederland de Geredja Indjili Maluku (GIM) opgericht.

Noodgemeente naast de GIM

Het was voor de GIM geen gemakkelijke opgave om kerk te zijn voor een volk ‘in den vreemde’. Het was een onzekere en onduidelijke tijd. Immers, het verblijf zou tijdelijk zijn: voor slechts een half jaar. En bij de oprichting op 25 november 1952 was die tijdelijke termijn reeds verstreken. De GIM moest zich op verschillende fronten inzetten en bezighouden.

Binnen de eigen gelederen waren er spanningen. Een smaldeel van het kerkvolk (een zesde) wilde op de één of andere manier de band met de moederkerk op Ambon aanhouden. De nieuwe benaming van de Molukse kerk in Nederland (GIM) heeft in de ogen van dit smaldeel deze band doorgeknipt. Op 13 maart 1953 werd de Noodgemeente Geredja Protestan Maluku di Belanda (NGPMB) opgericht.

In de steek gelaten

Daarnaast wilde de GIM een kerk zijn voor een volk dat strijdt voor een onafhankelijke Republiek van de Zuid-Molukken, de RMS. Ook dit bracht de nodige spanningen met zich mee zowel binnen de eigen kring als daarbuiten. De verhouding met de Nederlandse overheid c.q. samenleving werd er niet beter op. Integendeel. Wat de verhouding verder op scherp zette was het collectieve ontslag als KNIL-militairen en het weigeren van de zijde van Nederland om zich actief voor het oprichten van een Molukse republiek in te zetten.

Gezamenlijke inspanning voor respect, acceptatie en dialoog

Zo ook aan de kant van de Nederlandse kerken. Waren de contacten in het begin goed te noemen: het Interkerkelijk Contact Comité Ambon Nederland (ICCAN), opgericht in 1956 wilde de kerkelijke contacten intensiveren – gaandeweg verwaterde dit. Het Molukse volk, dus ook de GIM, voelde zich in de steek gelaten.

Diaconaal-maatschappelijke samenwerking

Ondanks deze situatie heeft de GIM zo goed als mogelijk getracht haar leden nabij te staan. Samen met haar zusterkerk de Noodgemeente in Nederland: NGPMB, is in 1973 de stichting Muhabbat opgericht. Een landelijke Molukse instelling voor het diaconaal-maatschappelijk werk onder Molukkers in Nederland. Sinds 2004 is Muhabbat een zelfstandige en professionele projectorganisatie op het terrein van zorg, welzijn, educatie en mondiale vorming. Deze samenwerking mag worden gezien als een stap op weg naar verzoening tussen de beide kerken. De gebeurtenissen in de daaropvolgende jaren (kapingen en gijzelingen) hebben deze samenwerking doen verbreden naar de Nederlandse kerken en samenleving toe.

Stappen tot verzoening

Tezamen met de Nederlandse kerken werd de Commissie Contact Molukse en Nederlandse Kerken (CCMNK) opgericht (1979). Naast de GIM en de NGPMB waren de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) lid van deze commissie. Deze commissie was een synodale commissie.

Anders dan in het verleden werd nu aanvaard dat voor Molukse kerken politiek een integraal onderdeel van het Molukse vraagstuk was. Dit kwam tot uiting in de Drentse Verklaring van 1988, waarin de Nederlandse kerken erkenden dat de politieke idealen van de Molukse gemeenschap gerespecteerd en geaccepteerd dienden te worden. De Nederlandse kerken beloofden tevens om zich in te spannen om een dialoog tussen de Molukse kerken in Nederland en de Molukse kerk in Ambon tot stand te brengen. De stappen tot verzoening naar de Nederlandse kerken waren gezet.

Van de kant van de overheid werd samen met het Hoofdbestuur van de Badan Persatuan de zogeheten Gezamenlijke Verklaring in 1986 uitgebracht. De Badan Persatuan stond onder leiding van GIM-predikant ds. Metiary. In deze verklaring werd geregeld dat jaarlijks aan de eerste generatie Molukkers 2000 gulden zou worden uitgekeerd. Daarnaast zou een onderscheiding, de Herdenkingspenning, worden uitgereikt. Ook zou in gezamenlijkheid de huisvestingsproblematiek en werkgelegenheid worden aangepakt. Ten slotte zou er een Moluks Historisch Museum komen, gevestigd in Utrecht. De stappen tot verzoening worden voortgezet.

Samen Kerk in Nederland

De intensieve samenwerking in de Commissie Contact Molukse en Nederlandse Kerken heeft er toe geleid dat de GIM het voortouw nam om te komen tot een Raad voor Migrantenkerken, wat later het huidige SKIN werd: Samen Kerk in Nederland. De ervaringen die de GIM heeft opgedaan in de Nederlandse samenleving en met haar kerken wilde ze graag ten nutte maken voor die kerken die zich nog maar pas in Nederland hadden gevestigd. Met als doel deze migrantenkerken bij te staan in hun integratie in de Nederlandse samenleving, zodat zij volwaardig deel kunnen nemen aan die samenleving.

Om dit te bewerkstelligen zocht ze allianties met het Hendrik Kraemer Zendingsinstituut van de Nederlandse Hervormde kerk (NHK) in de persoon van rector Hans Visser, en met ds. Budiman van de Gereja Kristen Indonesia Nederland (GKIN) en ds. Polanen van de Evangelische Broedergemeente (EBG).

Een helend gebeuren om met anderen te delen

SKIN werd in 1996 bij notariële akte opgericht in Amsterdam. Helaas wilde de EBG zich niet aan de oprichting committeren. De ondertekenaars waren zodoende de GKIN en de GIM. GIM is voorzitter van SKIN geweest tot 2000. Welk een helend gebeuren om de weg van de verzoening op te gaan en dat met anderen te delen!

Verzoeningsproces

Daarnaast heeft de samenwerking in de CCMNK ook geleid tot nadere contacten met de moederkerk, de GPM, op Ambon. In de zomer van 1995 ging een delegatie van de GIM en de NGPMB tezamen met leden van de NHK en de GKN naar Indonesië. Eerst naar Jakarta, waar een pre-overleg plaatshad met het Dagelijks Bestuur van de Raad van Kerken van Indonesië (PGI). Een uniek verzoenend moment: de twee Molukse kerken uit Nederland met de Raad van Kerken Indonesië in Jakarta! De vruchten van de weg van verzoening!

Kerken voelen zich verbonden en weten elkaar te vinden

Na Jakarta ging de delegatie naar Ambon. En ook daar bleek hoe welwillend en bereidwillig de betrokken partijen waren om invulling te geven aan dit proces van verzoening. Aan het einde werd afgesproken dat zowel de GPM als de GIM en de NGPMB een team zou samenstellen, dat zich zou bezighouden met het opmaken van een agenda, waarin zelfs politieke items bespreekbaar mochten zijn.

In 1997 werd op het eiland Ambon in het dorpje Amahusu de eerste inter-Molukse conferentie gehouden tussen Molukkers op de Molukken en Molukkers uit Nederland. Het was een conferentie waarbij elkaar de waarheid zeggen niet geschuwd werd. Een jaar later werd in Tiel gesproken over de relatie Kerk en Politiek. Waartoe verzoening niet kan leiden.

Bij de onlusten op de Molukken tussen moslims en christenen in het jaar 2000 hebben alle partijen zich ingezet om vrede en verzoening te bewerkstelligen. In Den Haag werd in het Instituut Clingendael onder leiding van oud-premier Ruud Lubbers een vredesconferentie gehouden. Leiders van moslims en christenen uit de Molukken alsook afgevaardigden van de GIM en de NGPMB en de Nederlandse kerken waren daar aanwezig. Dit heeft mogen bijdragen aan het verzoeningsproces op de Molukken. De relatie van de GIM met de GPM is genormaliseerd, net als die met de Nederlandse kerken, die zich hebben verbonden in de huidige Protestantse Kerk in Nederland. Men weet elkaar te vinden.

Gezamenlijk aanpakken

De Molukse kerken staan voor nieuwe uitdagingen als hoe om te gaan met secularisatie. Ook bij hen neemt het kerkbezoek af. Hoe moeten we omgaan met en wat kunnen doen tegen de armoede, die vooral na de coronapandemie zich onder onze leden laat zien? Hoe om te gaan met de werkeloosheid ook binnen onze kerken? Enkele uitdagingen van de vele die alleen in gezamenlijkheid kunnen worden aangegaan en aangepakt. En wellicht zouden de Molukse kerken een rol kunnen spelen in de opvang van vluchtelingen. Immers, zij kunnen daar over mee praten. Toch?

Ach, de kerk van Jezus Christus is en blijft een verzoenende kerk.

Otto Ruff is hoofd Geestelijke Verzorging bij de Stichting Sint Jacob, een zorginstelling voor ouderen in Kennemerland (NH). Daarnaast is hij predikant van de Noodgemeente Geraja Protestant Maluku di Belanda (NGPMB, Molukse Protestantse Kerk in Nederland) in de kerkelijke gemeente Moordrecht.

De Geredja Indjili Maluku als oecumenische partner in het Nederlandse kerkelijke landschap

De titel boven dit artikel kan voor de vluchtige lezer de indruk wekken, dat de Molukse Evangelische Kerk vanaf haar oprichting al snel haar plek wist te vinden tussen de gevestigde (lees: autochtone) kerken. De werkelijkheid was anders.

Een bizarre geschiedenis

Die had alles te maken met de bizarre geschiedenis van de komst van de Molukkers naar Nederland. Dat was voor alles een politieke gebeurtenis. De aankomst van het schip de Kota Inten op 21 maart 1951 in Rotterdam was een van de slothoofdstukken van de Nederlandse koloniale geschiedenis

in de Oost. Die geschiedenis is bizar, omdat de Nederlandse overheid ervoor koos om de Molukkers die betrokken waren bij het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL – dat in juli 1950 werd opgeheven) ‘tijdelijk’ naar Nederland over te brengen. Op weg naar Nederland werden zij ontslagen uit het leger. Het totale KNIL telde toen bijna 70.000 manschappen. Er waren families die generaties lang met het KNIL verbonden waren, diep geworteld in het leger en in het land, van overgrootvader, grootvader, tot vader en zoon; ze waren Indonesisch, Moluks, Indisch, Hollands of hadden een andere etniciteit. Zij allen moesten binnen zes maanden elders zijn, want in juli van het jaar erop eindigde het KNIL volgens de gestelde termijn. ‘Elders’ – alleen was volstrekt niet duidelijk wáár. 1

Een herinnering aan niet nagekomen beloften

Voor de Molukse KNIL-militairen werd het dus Nederland. Toen de merendeels christelijke gezinnen in Nederland aankwamen, waren er geen kerkelijke voorzieningen. Mij is niet bekend of er pogingen zijn gedaan vanuit de Nederlandse kerken om te zorgen voor een vorm van ‘kerkelijke opvang’. Eerlijk gezegd vermoed ik dat die niet aan de orde was. De Nederlandse bevolking zat in zijn maag met de Molukkers. De aanwezigheid van de Molukse bevolkingsgroep in Nederland was immers een zichtbare herinnering aan de verloren kolonie. Een herinnering aan niet nagekomen beloften en aan dromen die tevergeefs waren nagejaagd.

De laatste zin van de ‘afscheids-dagorder’ voor het KNIL, uitgesproken door koningin Juliana luidde:

‘Toont U allen waardige erfgenamen van een groots verleden door in deze nieuwe periode evengoed te weten wat gij wilt als voorheen. De Almachtige moge U allen behoeden en leiden.’

Dat was het dan en met deze nietszeggendheid moest men het doen.

Relaties met andere kerken

De aarzelende houding van de Nederlandse kerken met betrekking tot de Molukkers zal zeker ook te maken hebben gehad met de ‘tijdelijke’ aard van hun verblijf in Nederland. De Molukse bevolkingsgroep werd bovendien vaak ondergebracht in voormalige concentratiekampen. Ver weg van de bewoonde wereld. Contacten waren niet gewenst. Contacten zouden immers kunnen leiden tot begrip, tot sympathie wellicht, tot relaties. Ook in onze tijd zien we dat er protesten ontstaan wanneer met vluchtelingen een band is ontstaan. Allerlei acties worden soms gevoerd om mensen dan in Nederland te houden.

Sympathie was dus niet gewenst. Bovendien was het de Molukkers in de begintijd verboden om te werken. Ieder mogelijk begin van binding (en daarmee van vérbinding) met de Nederlandse samenleving was ongewenst.2

Voor de Nederlandse kerken kwam daar nog bij, dat zij een nauwe relatie hadden met de Gereja Protestan Maluku (GPM), de Molukse Protestantse Kerk op de Molukken. Die relatie was op z’n zachtst gezegd nogal ingewikkeld geworden. Op 25 april 1950 was door Johanis Hermanus Manuhutu op Ambon de Republiek der Zuid-Molukken (RMS) geproclameerd.3 De GPM stond na de proclamatie van de onafhankelijkheid van Indonesië en na de proclamatie van de RMS voor een dilemma. Voor wie en voor wat stond de M in de naam?

Die vraag werd klemmend, toen de Molukkers in Nederland hun kerkelijk leven gingen organiseren. Ze kozen er niet voor om een eigen kerkgenootschap op te richten. Nadrukkelijk kreeg de kerkelijke organisatie van Molukkers in Nederland de gestalte van een classis: Classis Geredja Protestan Maluku (di tanah) Belanda. Die classis zou worden opgeheven zodra de Molukkers weer terug zouden zijn op de Molukken. De GPM liet echter ter gelegenheid van de viering van het eenjarig bestaan van de Indonesische Republiek, een kanselboodschap uitgaan waarin alle leden van de GPM opgeroepen werden om deze Republiek te erkennen als de door God ingestelde overheid (Romeinen 13:1).

Voor wie en voor wat stond de M in de naam?

De kanselboodschap onderstreepte nog eens dat de Molukkers in Nederland er alleen voor stonden. Weliswaar waren er vanuit de Nederlandse overheid een aantal initiatieven, zoals het Commissariaat voor de Ambonezenzorg (CAZ) en er waren activiteiten vanuit de Contactcommissie in Overheidszaken (CIO). Deze beide organen waren echter niet toegerust om te zorgen voor het bouwen van bruggen met de Nederlandse samenleving en de Nederlandse kerken.

Ontluikende kerkelijke relaties

Van relaties met de kerken in Nederland was officieel pas sprake, toen in 1979 op initiatief van de Nederlandse Hervormde Kerk een Commissie Contact Molukse en Nederlandse Kerken (CCMNK) werd opgericht. Al vrij snel na de oprichting werd daarin ook geparticipeerd door de Gereformeerde Kerken in Nederland. Een van de taken die deze commissie op zich nam, was het opzetten van plaatselijke contactgroepen Molukse en Nederlandse Kerken, van Delfzijl tot Maastricht. In deze groepen werden gesprekken gevoerd over de geschiedenis, de betekenis van het christelijke geloof, kerkelijke samenwerking, en meer.

Er zijn veel gesprekken gevoerd, er zijn veel gemeenschappelijke initiatieven ontstaan. Een van die initiatieven was de oprichting van (toen nog) het ‘platform van niet-inheemse kerken’, nu SKIN: Samen Kerk in Nederland, een koepelorganisatie van meer dan tachtig migrantenkerken. Een andere ontwikkeling was, dat de Contactcommissie kon bijdragen aan het herstel van de verhouding tussen de Molukse kerken in Nederland en de Molukse Protestantse Kerk op de Molukken (GPM), resulterend in een Gemeenschappelijke Verklaring.4

Hoe moeten we, terugkijkend op de geschiedenis van de relatie tussen de Molukse Kerk in Nederland en de Nederlandse kerken, die waarderen?

Eenheid in verscheidenheid

In nationale en internationale rapporten van oecumenische organisaties wordt nogal eens het thema van ‘eenheid in verscheidenheid’ gebruikt. Daarbij wordt er doorgaans op gewezen, dat christenen en kerken weliswaar onderling grote verschillen kennen inzake taal, cultuur, afkomst, geschiedenis en belijden, maar dat er ook sprake is van eenheid. Ondanks alle verschillen zijn we één in Christus. In onze huidige tijd, waarin verschillen tussen mensen en volken worden uitvergroot en er ook sprake is van allerlei conflicten, is de uitspraak over de eenheid in Christus een krachtig tegengeluid.

In het rijtje van de verscheidenheid, zoals dat hierboven is genoemd, ontbreekt echter één woord: lijden. Eén van de lastige punten in de gesprekken tussen Molukse en Nederlandse christenen was (is) het gebrek aan historisch besef. In de contactgroepen bleek dat vaak op een pijnlijke manier. Nederlanders wilden vooral dingen doen: gezamenlijke activiteiten, gezamenlijke kerkdiensten. Molukkers wilden vooral dat er naar hen werd geluisterd. Zij wilden iets delen van hun pijn en onbegrip over de geschiedenis die hen was overkomen. Uit de gesprekken kwam naar voren dat de meeste Nederlanders (zo rond de jaren tachtig van de vorige eeuw) al nauwelijks meer enige kennis hadden van hun eigen verleden. En wanneer het gesprek wel over dat verleden ging, wilden de Nederlandse gespreksdeelnemers het er eigenlijk niet over hebben.

De Duitsers hebben na de Tweede Wereldoorlog – op initiatief van kerken en overheid – veel gedaan aan ‘Vergangenheitsbewältigung’: de collectieve verwerking van het verleden. Het is verdrietig dat de contacten tussen Molukse en Nederlandse christenen niet geleid hebben tot een beweging waarbij het koloniale verleden van de Nederlanders verwerkt is. Wanneer we deze constatering iets wijder trekken, dan valt op dat het ons als kerken en christenen redelijk lukt om met elkaar in gesprek te komen over die verschillen, die ons kleurenpalet weten te verrijken: taal, cultuur, afkomst. Het wordt lastig wanneer het element van lijden een plek moet krijgen.

Echter, het palet van de verscheidenheid kent niet alleen stralende kleuren. Ook donkere kleuren maken onderdeel uit van de veelkleurigheid. Men zegt dat zwart geen kleur is. Misschien dat we er daarom wel zo snel aan voorbijgaan. Maar ‘eenheid in Christus’ is een lege slogan, wanneer we niet beseffen dat we in Christus te maken hebben met de lijdende. ‘Eenheid in Christus’ is niet een werkelijkheid die er al is, maar het is een toekomst waarnaar we onderweg zijn. Een toekomst, waarvan iets zichtbaar wordt wanneer we leren luisteren naar de ander in de Ander.

Het wordt lastig wanneer ‘ lijden’ een plek moet krijgen

Iets van die werkelijkheid werd zichtbaar toen het Moluks Theologisch Beraad op uitnodiging van de Universiteit van Stellenbosch het 150-jarige bestaan van die universiteit meevierde. Bij de rond dit jubileum georganiseerde conferentie vonden diepe gesprekken plaats tussen Molukse predikanten en predikanten uit Zuid-Afrika. Sleutelwoord voor die gesprekken was de wederzijdse herkenning. Bij de rondleiding door een school wijst de man die de rondleiding verzorgt op de foto’s van zijn ouders, schoonmoeder en hemzelf. Hij vertelt hoe de kleurlingen vanwege de apartheid hun mooie woningen, kerk en andere gebouwen moesten verlaten. Die gebouwen werden vervolgens rücksichtslos gesloopt.

‘De tranen staan in zijn ogen en we zijn stil als we allen weer samenkomen. Ik zeg tegen onze ‘gids’: ‘Your pain is my pain, your tears are my tears’.5

De oecumenische beweging heeft alleen toekomst, wanneer ze een beweging durft te zijn van mensen die hun eigen verleden en de pijn van anderen serieus durven te nemen. Een beweging van kreupele mensen, onderweg naar een nieuwe toekomst.

Sjaak van ’t Kruis werkte achtereenvolgens als gemeentepredikant, predikant voor kadervorming en theologisch docent in Midden-Sulawesi (Indonesië), functionaris van de Commissie Contact Molukse en Nederlandse Kerken, en als beleidssecretaris scriba Protestantse Kerk in Nederland.

Noten

1 https://historiek.net/over-de-opheffing-vanhet-knil-in-1950/150125/

2 Ronduit schrijnend is het, dat er na verloop van tijd wordt ingezet op ‘integratie’ van de Molukse gemeenschap. Talrijke rapporten constateren vervolgens, dat die ‘integratie’ niet succesvol verloopt. Voor een overzicht zie: https://longreads.cbs.nl/molukkers-in-nederland/

3 De aanleiding was, dat Nederland op 27 december 1949 de soevereiniteit van Nederlands-Indië had overgedragen aan de Republik Indonesia Serikat (RIS), de Verenigde Staten van Indonesië. De Zuid-Molukken maakten toen als provincie deel uit van de deelstaat Oost-Indonesië. Spoedig na de onafhankelijkheid begon Indonesië onder president Soekarno met het opheffen van de federale structuur.

4 Het betrof een Gezamenlijke Verklaring tussen de Indonesische Gemeenschap van Kerken (PGI), de GIM, de NGPMB, de GKN en de NHK, die ondertekend werd in Jakarta op 7 maart 1995.

5 Zeth Mustamu in Spirit, Identity, Culture, Impressies van de internationale MTB-Houtenconferentie te Stellenbosch, 2009, (niet in de handel), 11.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken