Menu

Basis

Het landschap slurpt ons op

Dag Hammarskjöld en de heiligheid van de natuur

Wij beleven het buiten-menselijke in de natuur wanneer zij ons herinnert aan onze kleinheid. Tegelijk maken ook wij deel uit van de natuur. Zij beheerst ons en niet omgekeerd. De mysticus Dag Hammarskjöld beschrijft hoe hij de grootsheid ervan beleeft. We kunnen – even – één zijn met de natuur. Vergelijk het met het genieten van een gewijde maaltijd.

Natuur kan imponeren, zeker wanneer we met haar alleen komen te staan. Dit heeft ook de Zweedse diplomaat en mysticus Dag Hammarskjöld (1905-1961) ervaren. Van 1953 tot zijn dood was hij secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Hij liet een mystiek gedachteboek na, Merkstenen, hier geciteerd in mijn eigen vertaling. Van hem is bekend dat hij in zijn vrije tijd graag in het ongerepte bergland van Noord-Zweden rondtrok. Hij schreef hierover verschillende artikelen voor de Zweedse toeristenvereniging. In 1951 bezocht Dag Hammarskjöld deze streek tweemaal, in de zomer en in de herfst. Een aantal aantekeningen in zijn boek zijn uit deze periode.

Het buiten-menselijke in de beleving van grootse natuur. Zij laat zich niet bedwingen zodat zij uitdrukking wordt van een menselijke reactie. Wij kunnen haar evenmin tot uitdrukking brengen in een menselijke reactie. Als wij niet de weg vinden om mee te klinken als een organisch deel van het geheel, zullen wij onszelf slechts registreren als degene die het samenspel van de duizend componenten registreert in een harmonie die onafhankelijk is van onze eigen beleving ervan als harmonie.

Landschap: pas in jouw onmiddellijke beleving van het detail geef jij het geheel voedingsbodem voor zijn schoonheid in jouw ziel.

Wij beleven het buiten-menselijke in de natuur wanneer zij ons herinnert aan onze kleinheid. Wij kunnen in onze grootheidswaanzin wel het idee hebben dat heel de werkelijkheid alleen om onszelf draait, maar wanneer de grootsheid van de natuur werkelijk bij ons binnenkomt, kunnen wij daar alleen maar stil voor worden. Al onze manipulatiedrang ten spijt, laat de natuur ons merken dat wij haar niet beheersen kunnen. Integendeel, ook wij maken deel uit van de natuur en daarmee beheerst zij ons en niet omgekeerd. Zelfs de wereldwijde kwestie van de klimaatverandering is voor de natuur geen probleem. Zij heeft het geduld van miljoenen jaren en dat is iets wat wij mensen niet hebben. Daarom is de klimaatverandering ook een probleem van de mens en niet van de wereld. Zelfs al zou vrijwel alle leven en dus ook de mens hier op aarde uitsterven, zij zal zich geheel buiten ons om weten te herstellen en op een nieuwe manier tot leven komen. Zo verwijst Dag Hammarskjöld met het buiten-menselijke naar iets in de natuur – maar ook in de mens – dat buiten de greep van de mens zelf blijft, omdat het groter is dan wij zelf bevatten kunnen. Hammarskjöld verbindt dit met God. Hoe groots en overweldigend de natuur ook is, zij zwijgt in alle talen voor God. Daardoor is zij ook transparant tot op God. Door haar heen spreekt God en door voor haar stil te worden, komen wij als mens open voor dit buiten-menselijke in ons.

Gesloten boek

Volgens Hammarskjöld is er een absolute kloof tussen de werkelijkheid van de natuur en het perspectief van de mens die haar probeert te beheersen en terug te brengen tot iets van zichzelf, of probeert uit te drukken in iets van zichzelf. Het buiten-menselijke in haar zal altijd buiten-menselijk blijven en laat zich nimmer tot een menselijke reactie reduceren. De schrijver geeft hierbij twee posities aan. De eerste gaat van de natuur uit. Zij is en blijft ongrijpbaar voor ons. Hoe wij ook op haar reageren, wij kunnen het buiten-menselijke in haar nooit tot iets binnen-menselijks terugvoeren. Het woord ‘bedwingen’ (bemästra) geeft hierbij onze menselijke neiging aan om de natuur onder onze controle te krijgen. Wij willen meester over haar zijn. Toch laat juist deze neiging ook onze angst zien om het buiten-menselijke en dus oncontroleerbare van de natuur onder ogen te zien.

De natuur zwijgt in alle talen

De tweede positie gaat van de mens uit die uitdrukking wil geven aan het ongrijpbare karakter van de natuur. Welke pogingen wij ook ondernemen om de natuur te naderen en daarmee uitdrukking te geven aan wat ons overstijgt, wij zullen hierin altijd tekortschieten. Wij kunnen haar ongrijpbaarheid niet met woorden of anderszins binnen ons eigen perspectief brengen. Gelijktijdig zijn wij deel van dit geheel. Als mens behoren wij immers tot de natuur. Zolang wij de natuur echter vanuit ons eigen perspectief blijven waarnemen, scheiden wij ons in mentaal opzicht van haar en blijft zij in haar andersheid een gesloten boek voor ons.

Wij kunnen, afhankelijk van onze belangstelling, de natuur op verschillende manieren aanschouwen. We kunnen geïnteresseerd zijn in haar rijke planten- of dierenleven, in haar geologie of in haar esthetische schoonheid. Wanneer Hammarskjöld het echter over de beleving van de grootsheid van de natuur heeft, vallen al deze categorieen weg. We kijken dan niet meer vanuit een bepaald oogpunt of interesse naar de natuur, maar drinken haar als het ware in. Daarbij zijn we zelf in zekere zin als waarnemer verdwenen. We zijn er wel en nemen ook waar, maar zijn zo opgegaan in het geheel dat we ons daar niet meer bewust van zijn. We zijn op zo’n moment even één geworden met de natuur. Deze momenten zijn meestal slechts van korte duur, maar herinneren ons wel aan een leven dat veel groter is dan wijzelf en dat voorbij de grenzen van ons eigen ik ligt. Wij staan niet los van de schepping, maar vormen er een eenheid mee. Op zijn trektochten in het noorden van Zweden heeft Hammarskjöld waarschijnlijk vaker dit soort ervaringen gehad. Het zijn ervaringen die het menselijke gedoe met al zijn specifieke zorgen in één klap relativeren. Ze doen ons beseffen dat wij niet zelf in het centrum van ons leven staan, maar deel uitmaken van één groot goddelijk leven dat zich ongrijpbaar aan ons en in ons ontvouwt.

De greep verliezen

Ons individuele bestaan staat niet op zichzelf, maar is verbonden met de Bron van alle leven en om werkelijk uit deze Bron te gaan leven, zullen we voor onszelf tot zwijgen moeten komen. Zo geeft Hammarskjöld in deze aantekening aan dat wij een weg moeten vinden om als een organisch deel van het geheel mee te klinken. Normaal nemen wij ‘op afstand’ waar. Het waargenomene is het andere dat we binnen onze wereld trachten te brengen door het te relateren aan zaken die tot onze eigen werkelijkheid behoren. Daarmee blijven wij echter als waarnemer buiten het waargenomene staan. We registreren het, we zien er misschien ook de schoonheid of harmonie van, maar verder blijft het buiten ons. Voor Hammarskjöld heeft dit te maken met onze verschansing achter de muren van ons eigenmachtig bestaan. Wij durven ons niet werkelijk in de ander of het andere te verliezen. Zolang we nog de illusie van een autonoom bestaan kunnen handhaven, hebben we immers het gevoel dat we ons eigen leven nog in veiligheid kunnen brengen. Werkelijk in de natuur ofwel in God opgaan maakt dat we de greep verliezen en moeten erkennen dat ons leven in een veel groter verband staat dan ons primaire eigenbelang. Toch is het juist in het verliezen van deze greep, dat we kunnen vallen in de armen van wat altijd al ons leven is geweest, maar waar we door onze angst van vervreemd zijn geraakt.

Die ervaringen relativeren het menselijke gedoe

Wij krijgen pas werkelijk oog voor het landschap om ons heen wanneer wij ons als waarnemer hierin verliezen. Dit gebeurt meestal op een onbewaakt moment, wanneer we – zonder dat we er erg in hebben – zo door iets in het landschap geboeid raken, dat we even onszelf vergeten. We gaan dan op in een detail, maar zonder dit te willen analyseren of doorgronden. Daarmee slurpt het landschap ons op. Wanneer een ander ons hierbij gadeslaat, ziet hij dat. Hij ziet ons ‘weg’ zijn, geboeid door iets wat onze aandacht volledig opeist. Van deze onmiddellijke beleving van het detail zegt Hammarskjöld dat het ons tot in onze ziel raakt. De schoonheid van het landschap herinnert aan de schoonheid die wij zelf zijn, wanneer wij ons – evenals de natuur – in God zouden verliezen. Zo verwijst de natuur naar een manier van zijn waarin ons leven transparant wordt tot op God. Door stil te worden bij de natuur, leert zij ons stil te worden voor onszelf. Daar ontdekken wij dat ook onze schoonheid juist in ons zwijgen gelegen is. Door stil te worden voor God, wordt onze ziel de teelaarde van Gods schoonheid en heiligheid in ons.

Het morgenmaal van de arctische zomernacht: een geur van ijs en (open) brekende knoppen – roestbruine glinstering op naakte stammen, fonkeling in harsachtig jong loof – het knarsen van de scheuren in het ijs, trillers van fitissen – doodsglans van ijsschotsen in het tegenlicht, een purperen golf van rhododendrons boven de heideachtige oeverrand – tussen bruin verdroogd struikgewas de Pinguicula als witte spatten van het koele water van het zonlicht. Zege –

Dit is een natuurervaring die Hammarskjöld opdeed toen hij in 1951 op doorreis naar Narvik een nacht in Abisko verbleef. Abisko ligt aan het Torneräsk-meer in Noord Lapland. Het was kort voor midzomernacht en de reiziger werd verteld dat het ijs zover was gesmolten dat het aan het breken was en dat de Lapse rhododendron in bloei stond. Ondanks het feit dat hij de volgende dag weer verder moest, trok Hammarskjöld er die nacht nog op uit. Bij terugkomst vertelde hij enthousiast over wat hij gezien had.

Verteerd

Deze aantekening lijkt een concrete beschrijving van wat in de voorafgaande aantekening meer reflexief werd aangeduid als een onmiddellijkheidservaring van de natuur. Het drukt een impressie uit, waarin we meegenomen worden in de wederopstanding van de natuur na haar lange winterslaap. Opmerkelijk is het woord maal of maaltijd (dagvard) aan het begin van deze aantekening. Het is een archaïsch woord dat van origine de eerste maaltijd van de dag aanduidt en verdrongen is door het nu gangbare platduitse woord frukost (ontbijt). Heden ten dage wordt het woord vard – met het prefix natt (nacht) – vooral binnen een religieuze context gebruikt om de maaltijd des Heren aan te duiden. Voor de schrijver lijkt de bovenstaande ervaring dus een sacraal karakter te dragen. De arctische zomernacht dient hem een gewijde maaltijd op en door deze te smaken, krijgt hij deel aan het goddelijk leven van deze nacht. Hij wordt, zoals de voorafgaande aantekening dat uitdrukt, een organisch deel van het geheel. De genieting van het landschap verteert hem. Onuitgesproken verwijst de schrijver hiermee tevens naar het avondmaal van de Heer, dat ons herinnert aan de werking van Gods liefde in ons bestaan. Wij zijn uit God. Hij is het brood van ons bestaan en door Hem te eten beseffen wij dat we geschapen zijn om zelf door deze liefde verteerd te worden. Zo zegt Augustinus ten aanzien van deze eucharistie: ontvang wat je bent en word wat je ontvangt (Sermo 272). De maaltijd des Heren maakt ons ervan bewust dat wij uit Gods liefde leven en wanneer wij voor deze liefde open komen, verteert zij ons en vormt zij ons van binnenuit om tot liefde. Op dezelfde wijze lijkt Hammarskjöld in de bovenstaande aantekening deze wederkerigheid aan te geven. Door stil te worden voor het Leven dat in het landschap als een goddelijk geheim zichtbaar wordt, worden wij ook stil voor de heiligheid van dat leven in onszelf waarin wij herschapen worden.

Het leven herrijst uit de dood

Voor Dag Hammarskjöld is de natuur heilig. Zij vertelt ons van het goddelijk leven dat onafhankelijk van ons door ons heen wil stromen. Dit leven is ongekend sterk. Het land mag dan door de greep van de winter zijn sporen hebben uitgewist, het leven hoeft maar even zijn kans schoon te zien of zal uit de dood herrijzen. De natuur heeft wat dat betreft geduld. Zij wacht haar tijd af en weet de ijsblokken van ons in onszelf gesloten bestaan te smelten. Zo vertelt de natuur ons dat het Leven zijn weg met ons heeft en dat deze weg onafhankelijk van onze eigen plannen verloopt. Belangrijker dan alles wat wij zelf kunnen bewerken is de zege van het Leven op ons.

Jos Huls (1960) is karmeliet, lid van de gemeenschap en onderzoeksgroep Ad Montem op Schiermonnikoog. Hij is gespecialiseerd in mystieke literatuur en mystagogie, en actief als geestelijk begeleider. Hij is Research Fellow van de University of the Free State in Bloemfontein in Zuid-Afrika.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken