Menu

Premium

Tegen de kolkende zee van de levenschaos

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij 1 Korintiërs 6,9-20

Vorig jaar lazen we in de tijd van Epifanie de eerste vijf hoofdstukken van deze brief. Nu, een jaar later, gaan we op dat spoor verder. Dat geeft wel een merkwaardig effect, want op deze manier beginnen we het jaar met vermaningen op het terrein van lichamelijkheid, seksualiteit en huwelijkse relaties. Dat lijkt al gauw een groteske manier om aan te sluiten bij de ‘goede voornemens’ voor het nieuwe jaar. Ditmaal niet stoppen met roken of snoepen, maar stoppen met ontucht, seksverslaving en wisselende contacten. Daar is veel voor te zeggen, maar het zal wel even slikken zijn: terwijl we op deze winterse zondagen gewend zijn aan de wijzen uit het Oosten, de doop van de Heer en de bruiloft te Kana, krijgen we een praktisch en intiem zelfonderzoek.

Het begint met een opsomming van tien kwalificaties die recht uit een tekstballon van Kuifjes kapitein Haddock lijken te stammen: ‘Hoerenlopers, afgodendienaren, echtbrekers, schandknapen, knapenschenders, dieven, uitbuiters, dronkelappen, lasteraars, oplichters!’ (6,10). Deze worden zevenmaal voorafgegaan door oute (noch), en als je dan denkt dat bij zeven het verzadigingspunt wel bereikt is, volgen er nog drie met ou (niet). Paulus hamert het erin: in geen van deze hoedanigheden heb je verbinding met het koningschap van God. Het is niet in de eerste plaats een moralistisch verhaal over wie er wel of niet in de hemel komen: het gaat om de fundamentele vraag, hoe je in verbinding kunt leven met het goede en bevrijdende bewind van God.

Paulus’ retoriek

Om in Paulus’ stemming te komen, is het altijd nuttig om de perikoop eerst maar eens in het Grieks over te schrijven en je voor te stellen dat je deze dingen zelf aan iemand schrijft. Want brieftekst is altijd retoriek, het is masseren, duwen, trekken, voorbereiden en dan inkoppen, je opwinden en tot bedaren komen, harde woorden zeggen en de zachtheid terugvinden – altijd ervoor waken dat het lijntje met je lezer niet breekt maar dat je wél je punt kunt maken. Als je zelf wel eens een brief schrijft om een heikele kwestie ter sprake te brengen, weet je hoe dat werkt. Soms schrijf ik ook de Nederlandse vertaling over en probeer me voor te stellen dat ik dit aan mijn gemeente schrijf – je kunt dan zomaar gaan vermoeden, welke zorgen en welke gedrevenheid erachter schuilgaan.

In zo’n tienvoudige opsomming ventileert Paulus zijn hartgrondige afkeer van de hele zwijnenstal, de oerchaos van het gewelddadige leven in de ban van de driften. Het is onverteerbaar voor hem dat mensen die door het doopwater heen zijn gegaan, tegelijk nog steeds op die andere oever zouden leven. Dat zijn twee rijken waarin je onmogelijk tegelijkertijd kunt leven, er bestaat geen continuïteit tussen: wie onder het ene bewind leeft, kan het andere niet beërven. Elke hoerenloper kan in de hemel komen, maar alleen als hij door de doop heen stopt een hoerenloper te zijn. ‘Maar afgewassen, maar geheiligd, maar gerechtvaardigd zijn jullie’ (11) – na tienmaal ‘niet’ komt driemaal ‘maar’, om een dikke streep te trekken tussen een chaotisch verleden en de vrede van God waarin het leven van Gods kinderen geordend is. Maar als dat gewoon zo was, had Paulus deze brief niet hoeven schrijven en zich in deze zinnen niet zo hoeven opwinden. Wat Paulus hier doet, is scheppingswerk in Godsnaam: scheiding maken tussen de kolkende zee van de levenschaos en het goede land van Gods koningschap.

Denkbeeldige gesprekspartners

Als je gaat overschrijven, kom je ook alle stilistische ordeningen tegen die de brieftekst structuur en kracht geven. ‘Weet je dan niet …’ (9.15.16.19), als een manier om zowel verbinding te leggen, namelijk met gedeelde kennis, als afstand te nemen door erop te wijzen dat de lezers nog wel de consequenties uit deze kennis zullen moeten trekken. En parallelle zinnen en redeneringen die elkaar versterken, zoals in vers 12 en in vers 13. Het is om te beginnen gestileerde heftigheid, ingetoomde gedrevenheid. Paulus wil dat zijn lezers vrij zijn, maar dat ze begrijpen dat het om een gekwalificeerde vrijheid gaat. Niet vrij om te rotzooien, maar vrij van de rotzooi. Niet van God los, maar vrij in God.

Er is vaak op gewezen dat Paulus, naar de diatribestijl van zijn dagen, in zijn brieven dialogen voert met denkbeeldige gesprekspartners. Het probleem is dan alleen dat je niet altijd weet of een zin Paulus’ eigen mening weergeeft of die van zijn gefingeerde tegenspeler. Patrick Chatelion Counet laat zien dat je soms een moeilijk verteerbaar stuk Paulus kunt herscheppen tot een veel helderder betoog door hier en daar aanhalingstekens te zetten, waardoor het een dialoog wordt waarvan een deel niet de mening van Paulus weergeeft, maar de mening die hij bestrijdt. (1)
Natuurlijk lopen we daarmee wel het gevaar Paulus op creatieve wijze te modelleren tot iemand die het met ons eens blijkt te zijn.

Zo vertalen de Willibrordbijbel en de NBV vers dialoogvorm, waarbij ze het zinnetje Panta moi exestin als een tegenwerping van Paulus’ denkbeeldige gesprekspartner opvatten: ‘Ik mag toch alles?’ Paulus is vervolgens degene die de vrijheid van die ander kwalificeert als een vrijheid binnen de grenzen van Gods genadige heerschappij. Toch vraag ik me af of dat hier correct is, want dat categorische Panta moi exestin hoort ook heel erg bij Paulus zelf. Het past bij zijn eigen strijd om je door niemand een nieuw juk te laten opleggen, om vrij te zijn van elke externe wetsregel. Paulus is hier bezig om de vrijheid die hij zelf predikt in het rechte licht te zetten en van de nodige ankers te voorzien. Het is vrijheid in Gods orde, niet vrijheid om je opnieuw te verslaven.

Vers 13 is een stevige doordenker. Zoals buik en voedsel er voor elkaar zijn, zo zijn je lijf en … er voor elkaar. De vraag is wat je daar invult: seksuele bevrediging, of de Heer. De vraag is dan of we Paulus echt helemaal zullen kunnen volgen.

(1) P. Chatelion Counet, Genie of misgeboorte, KBS 2009, 80vv.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Nieuwe boeken