Menu

Premium

Treckt ons hier uyt!

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Baruch 2,9-15 en Efeziërs 4,1-6

‘Treckt ons hier uyt!’ bidt Baruch in de Babylonische ballingschap. Israël is verstrooid onder de volkeren. Ze zijn met weinigen overgebleven (Baruch 2,13). Ze zijn weggevoerd, ver van huis (Baruch 2,14). Is onze situatie, hoewel veel comfortabeler, eigenlijk wel zo anders? Wij zijn verstrooid over kerkgenootschappen. Wij zijn ook met weinigen overgebleven. En een gevoel van ontheemding is ook ons niet vreemd. Paulus’ hooggestemde woorden over de ‘band van de vrede’ (Efeziërs 4,3) lijken uit een andere, ideële wereld te komen. Wij zitten in ballingschap. Treckt ons hier uyt!

Het lutherse leesrooster voert ons soms in de wondere wereld van de deuterocanonieke boeken, in Nederland meestal apocriefen genoemd: ‘obscuur’, ‘verborgen’. Op de Synode van Dordrecht (1618-1619) wilde men ze weglaten uit de Statenvertaling waartoe opdracht werd gegeven. De buitenlandse afgevaardigde gereformeerden vonden dat wat te ver gaan. Ze werden alsnog vertaald en uitgegeven; echter niet langer tussen de overige boeken in, maar in een apart katern tussen de beide testamenten, voorafgegaan door een ‘waerschouwinge’, waarin alle leerstellige en historische fouten van de apocriefen werden opgesomd. De gewaarschuwde lezer mocht daarna op zoek naar ‘eenige goede spreucken, vermaningen, ende exempelen’ die ook in dezelve gevonden kunnen worden. In latere uitgaven van de Statenvertaling werden de apocriefen steeds vaker weggelaten.

Ballingschap en boete

De discussie over de deuterocanonieken is ook in de oude kerk al gevoerd. Steevast besloot de kerk zich te houden aan de canon van de Septuagint (gereed vóór onze jaartelling) en niet aan de joodse canon die rond het jaar 100 A.D. ontstond. Laatstgenoemde canon lijkt een reactie te zijn geweest tegen het opkomende christendom. De joden trokken zich terug uit al wat Grieks rook. Hebreeuws werd de norm: jammer voor de boeken waarvan geen (compleet) Hebreeuws origineel bestond. Zo viel in de synagoge het doek voor de deuterocanonieken. In de kerk werden ze eeuwenlang unaniem als heilige Schrift erkend, totdat een groot deel van de protestanten alsnog koos voor de joodse canon.

Het boek Baruch staat in de Septuagint veelzeggend genoeg tussen Jeremia en Klaagliederen in. Ballingschap en boete staan centraal. ‘Wy hebben gesondight / wy zijn godtloos geweest / wy hebben onrecht gedaen’ (Baruch 2,12). ‘Ende de Heere heeft wacker geweest in de straffen’ (Baruch 2,9). Vanuit deze belijdenis klinkt het gebed: ‘Treckt ons hier uyt om uwent wille’ (Baruch 2,14). Oftewel: omwille van de Naam. Het zijn door en door profetische, canonieke tonen. Niets apocriefs aan. Ook de naam Baruch klinkt vertrouwd: het is Hebreeuws voor ‘gezegende’. Doorgewinterde bijbellezers kennen Baruch als de rechterhand van Jeremia, zijn naam komt 23 keer voor in Jeremia.

Babel

In het Oude Testament domineren de namen van twee grootmachten: Egypte en Babel. Daarmee corresponderen twee uittochtverhalen. In Egypte wist Israël zich slachtoffer van onderdrukking. Het thema is graag opgepakt door mensen die zichzelf onderdrukt voelden. Babel is een ander verhaal. Pijnlijker, minder mediageniek. Hier is het schema slachtoffer-dader niet zo overzichtelijk. De grootste pijn van het slachtoffer zit hier in zijn besef ook dader te zijn. Is er iets onverdraaglijker dan het besef auteur van het kwaad te zijn (geweest)? De verdringing daarvan zorgt voor de helft van onze psychologische stoornissen. Goddank is er de biechtstoel van de profetie. ‘Wij hebben gezondigd.’ Het hoge woord is eruit. Het geheim, dat een magische kracht uitoefende juist doordat het niet benoemd werd, komt aan het licht. We worden ontvankelijk voor vergeving. Dat woord betekent letterlijk: weg-zending. We worden misschien niet ‘weggetrokken’ uit de misère, maar er wel uit weggezonden. De Naam gaat zich nieuw bewijzen.

Zonde

Dit jaar gedenken we vijfhonderd jaar Reformatie. Ik krijg er geen feestelijk gevoel bij. Is de kerk niet van haar mystiek beroofd en kapot gereorganiseerd? Is het geen tijd om te zeggen dat onze verdeeldheid zonde is, die haar eigen straf onfeilbaar met zich meebrengt? Dat het – sterker nog – de vloek is van ons christen-zijn? Is de hele manier waarop de christenheid zich heeft verdeeld over een landschap van concurrentie niet één grote vloek, die zelfs in onze authentiekste getuigenissen nog doordreunt? Wij en onze vaderen hebben onszelf verhoogd tot hervormers, verbeteraars en architecten van de kerk. Met schaamte moeten we die plaats afstaan. Het is ons niet gelukt. We hebben de te grote broek aangetrokken. Wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden. Is het geen tijd om onze zonde op te biechten en de weg van de vergeving te gaan?

Eén Heer en één geloof, één doop

Misschien komt er zo toch weer uitzicht op wat Paulus beschrijft. Eén lichaam en één Geest… Zevenmaal het woord ‘één’. Het tegendeel van verstrooid, ver van huis zijn. Stel je eens voor: één Kerk die in haar zichtbare bestaanswijze getuigenis is van de onzichtbare eenheid van Vader, Zoon en Geest. Ben ik heel naïef als ik op dit punt verwachtingen heb van Rome? Onlangs las ik het boeiende proefschrift van Eric Bouter.

E. Bouter, Geloven op gezag – een kritische analyse van de Newmanreceptie bij Noordmans inzake de Kerk en de wending naar het subject, Zoetermeer 2016.

Veelzeggend is een van zijn conclusies: ‘Steeds minder is Rome een staatsachtig lichaam en steeds meer wil zij het lichaam van Christus zijn dat openstaat voor aanwijzingen van de Geest. Het pausschap heeft zich ontwikkeld tot een pastoraal ambt. Er is een verlangen om te leren van protestanten.’ Bouters illative sense zegt hem ‘dat de protestantse kerken zich voor de toekomst van de Kerk op Rome moeten richten’ (281). Wie weet, welke mooie dingen er in de eenentwintigste eeuw nog kunnen gebeuren. Wie weet, waar de Geest ons uyt wil trecken en vooral: bij wil betrekken…

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken