Menu

Basis

Troost in de Bijbel

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep
Dit artikel is een verkenning van het begrip ‘troost’ in de Bijbel. Het is een rijk motief. Enerzijds gaat het over het gewone leven en de troost die mensen elkaar daarin kunnen bieden bij verdriet. Anderzijds gaat het over de troost die alleen God kan geven: troost die samengaat met redding en herstel.

Rouwen en troosten

In het Oude Testament heeft troosten een specifieke betekenis. Het speelt in situaties van rouw en verlies. Wanneer iemand treurt om een dode, bieden vrienden en familie troost. Troosten betekent naast de rouwende staan, meeleven, luisteren en (hopelijk) de juiste woorden spreken. Wie troost vindt in rouw, stapt terug het leven in. Wie niet getroost wil worden, zoals Jakob over zijn zoon Jozef (Genesis 37:35), blijft in rouw gedompeld en wil niet meer genieten van het leven. Je kunt, zo zien we in het Oude Testament, ook rouwen om ander groot verlies. Ook dan past troost.

Denk aan Lamech, die zijn zoon de naam Noach geeft (in het Hebreeuws lijkt die naam sterk op het woord voor ‘troosten’) en zegt: ‘Deze zoon zal ons troost geven voor het werken en zwoegen dat ons deel is omdat de HEER het akkerland heeft vervloekt.’ (Genesis 5:29).

De troost van Job

In het boek Job is ‘troosten’ een motiefwoord. Job rouwt over het onheil dat hem getroffen heeft, inclusief de dood van zijn kinderen. Zijn vrienden komen om hem te troosten (Job 2:11). Maar hun woorden troosten Job niet. ‘Jullie troosten mij met lege woorden’, roept Job uit (Job 21:34; zie ook 6:10, 7:13, 15:11, 16:2, 21:2, 29:25, 42:11).

Dankzij God vindt Job troost om rouw en verdriet achter zich te laten

Job kán de rouw niet achter zich laten, want hij neemt het God kwalijk dat dit is gebeurd. Dit onheil heeft hij niet verdiend! Pas als God zelf tegen Job heeft gesproken en hem heeft duidelijk gemaakt dat zijn lijden geen straf is, verandert er iets voor Job. Dankzij God vindt hij troost om rouw en verdriet achter zich te laten. Job spreekt dit uit in zijn laatste woorden (42:6).

Tot voor kort werden die altijd vertaald als ‘ik buig me neer in stof en as’. Dan zou Job in zijn laatste woorden boete doen. Inmiddels weten we dat dit niet de beste uitleg is. Job is rechtvaardig, hij hóeft geen boete te doen. Bovendien staat hier hetzelfde Hebreeuwse woord dat steeds in het boek voorkomt als troosten.

De vrienden slagen er niet in Job te troosten, God wél. Job vindt troost over ‘stof en as’. Dat laatste staat voor het leven vol lijden. De NBV21 drukt dat zo uit: ‘nu vind ik troost voor mijn kommervol bestaan.’ Dit is een belangrijke verbetering in de vertaling, die een nieuw licht werpt op het boek Job.

God troost zijn volk

De profeten spreken over God die zijn volk troost. Dat lijkt op het eerste gezicht iets anders dan wat we tot nu toe zagen. Toch heeft het ermee te maken. De profeten stellen de stad Jeruzalem en het land Juda vaak voor als vrouw, met de inwoners als haar kinderen. Als God zijn volk straft met ballingschap – het land wordt veroverd, de tempel verwoest, velen sterven, anderen worden meegevoerd – dan is het land of de stad als een moeder die haar kinderen verliest. Ze is in diepe rouw. Hoe zwart de situatie is, wordt nog benadrukt doordat er niemand is die haar komt troosten.

Zie bijv. Klaagliederen 1 met het sombere refrein ‘er is niemand die haar troost’. Ook Jeremia 31:15 gaat over deze situatie: ‘Rachel beweent haar zonen, / zij wil niet worden getroost. / Haar kinderen zijn er niet meer.’ De ballingschap is een tijd van diepe duisternis, een tijd van dood en verderf.

De bijbelse profeten spreken scherpe woorden, maar bieden ook hoop en troost

Maar de dood heeft niet het laatste woord. De profeten vertellen ook hoe God, als de straf voorbij is, omziet naar zijn volk, het redt, bevrijdt en troost. In Jesaja 40:1-2 hoor je die omslag: Troost, troost mijn volk, zegt jullie God. Spreek Jeruzalem moed in, maak haar bekend dat haar slavendienst voorbij is, dat haar schuld is voldaan Deze troost, die samengaat met bevrijding, speelt een grote rol in de tweede helft van het boek Jesaja (bijv. 49:13, 51:3, 51:12).

Een van de mooiste troostverzen is Jesaja 66:13. Drie dichtregels, waarin troost driemaal voorkomt: Zoals een moeder haar zoon troost, zo zal Ik jullie troosten; in Jeruzalem zul je troost vinden De bijbelse profeten staan bekend om hun scherpe woorden. Ze stellen het onrecht aan de kaak en waarschuwen dat onrechtvaardigheid leidt tot dood en verderf. Maar ze bieden ook een boodschap van hoop en troost. God zelf haalt zijn volk weer terug, bevrijdt en herstelt het, en troost hen die treuren.

Troost als messiaans begrip

Door deze boodschap in de profetenboeken (met name Jesaja) werd ‘troost’ een messiaans begrip. Lees Jesaja 61:1-3 maar eens, over de dienaar die God stuurt om alles goed te maken. Bij alles wat de dienaar rechtzet en herstelt, staat ook ‘om allen die treuren te troosten’.

Calvijn wilde Gods aanwezigheid niet tot bepaalde beelden en plaatsen beperken

‘Troost’ werd een synoniem voor ‘redding’, zowel in de Joodse traditie als in het Nieuwe Testament (bijv. Lucas 2:25). Troost werd ‘eeuwige troost’ in Gods nieuwe wereld (Matteüs 5:4) of bij God in de hemel (Lucas 16:25).

Troost om te delen

De tweede brief van Paulus aan de Korintiërs begint met een passage over troost:

Geprezen zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, (…), de God die ons altijd troost en ons in al onze ellende moed geeft, zodat wij door de troost die wijzelf van God ontvangen, anderen in al hun ellende moed kunnen geven. Want zoals wij volop delen in het lijden van Christus, zo delen wij volop in de troost die God ons door Christus geeft.

Ondervinden we tegenspoed, dan is het opdat u bemoedigd en gered wordt. Worden we bemoedigd, dan is het opdat u de moed krijgt te volharden in hetzelfde lijden als wij ondergaan. De hoop die wij voor u hebben is dus gegrond: we weten dat zoals u deelt in ons lijden, u ook deelt in de troost die ons gegeven wordt. (2 Korintiërs 1:3-7; NBV21)

Dat volgelingen van Christus delen in het lijden, is iets dat Paulus vaker schrijft. Maar, voegt hij er hier aan toe, ze delen ook in de troost en de moed die God schenkt. In het Grieks gebruikt Paulus steeds dezelfde woorden. Ons woord ‘troost’ is hier echter te smal, want het gaat niet alleen om ‘opbeuren’, maar ook om ‘moed inspreken’. Daarom wisselt de NBV21 hier bewust af met ‘troost’ en ‘moed’ (zie alle vetgedrukte woorden). Die begrippen versterken elkaar, zodat je de kracht van deze passage ervaart.

God is de oorsprong van alle troost, en als je van Hem troost en nieuwe moed ontvangt, word je ook zelf een bron van troost om anderen te bemoedigen. Paulus gebruikt zelf soms ook synonieme woorden om de beide aspecten van ‘troost’ en ‘bemoediging’ weer te geven. Bijvoorbeeld in Filippenzen 2:1, ‘Nu u door Christus zozeer bemoedigd wordt (paraklêsis) en liefdevol getroost (paramuthion),…’. De twee Griekse woorden overlappen elkaar in betekenis. Bij het eerste ligt het accent op iemand moed inspreken, bij het tweede op iemand opbeuren. Samen omvatten ze het troosten in bijbelse betekenis.

Troost: breder dan het woord alleen

Uit het bovenstaande blijkt al dat het bijbelse troosten breder is dan ons woord ‘troost’. Ik geef daarvan nog drie voorbeelden.

Psalm 23 is een geliefde bijbeltekst. Het is de meest gelezen OT-tekst op debijbel.nl en in de bijbelapp van het NBG. In vers 4 lezen we in de NBV21:

Al gaat mijn weg door een donker dal, ik vrees geen gevaar, want U bent bij mij, uw stok en uw staf, zij geven mij moed.

God is de enige bron van ware troost – troost die verder reikt dan het leven hier en nu

De NBG-vertaling uit 1951 had als laatste regels: ‘uw stok en uw staf, die vertroosten mij’. Het is inderdaad het Bijbelse troostmotief, maar de vertaling ‘vertroosten’ treft in het Nederlands geen doel. Hier speelt immers geen verdriet of rouw, waartegen ‘troost’ geplaatst wordt. Het gaat om dreiging en gevaar en daar tegenover staat ‘moed’. De NBV21 kiest hier het juiste woord.

Het tweede voorbeeld is de naam voor de heilige Geest in Johannes 14-16. Het Griekse paraklêtos werd in de NBG-1951 met ‘trooster’ vertaald. Mooi, maar een te smalle betekenis in het Nederlands. De Griekse term duidt iemand aan die je in alles bijstaat en die voor je opkomt. De vertaling met ‘pleitbezorger’ drukt het beste uit dat de heilige Geest het voortouw neemt, de weg wijst, stuurt en aanvuurt. Het derde voorbeeld is Openbaring 7:16-17, over de afloop voor hen die Jezus trouw zijn gebleven:

Dan zullen ze geen honger meer lijden en geen dorst, de zon zal hen niet meer steken, de hitte hen niet bevangen. Want het lam midden voor de troon zal hen hoeden, hen naar de waterbronnen van het leven brengen. En God zal alle tranen uit hun ogen wissen.

Het woord troosten wordt hier niet gebruikt, ook niet in de brontekst. Toch is de slotzin (God zal alle tranen uit hun ogen wissen) een van de krachtigste voorbeelden van het bijbelse troostmotief. Onthoud dus: de bijbelse troost omvat veel méér dan ons woord troost.

Conclusie

Als we terugkijken, zien we twee lijnen van troost door de Bijbel lopen. Aan de ene kant is troost bieden iets heel menselijks. Bij rouw, verdriet en rampspoed gaan mensen naast iemand staan om mee te leven en steun te betuigen. De woorden en rituelen verschillen per cultuur, maar het gebaar is het hetzelfde. Troost bieden is niet eenvoudig, en tegelijk is het ongelooflijk belangrijk voor mensen om troost te ontvangen.

Daarnaast typeert de Bijbel God als de enige bron van ware troost. Dit is troost die verder reikt dan het leven hier en nu. Troost die samengaat met (de belofte van) redding. Die troost komt van God. De Messias, Gods dienaar, brengt die ware troost – troost die samengaat met verandering, heling en herstel. Wie zich op die manier laat troosten door God, kan ook zelf een bron van troost worden voor anderen.

Matthijs de Jong is werkzaam bij het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap als Hoofd Vertalen en werkt daarnaast als bijzonder hoogleraar Bijbelvertalen aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij was projectleider van de NBV21.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken