Twee keer twee vrouwen
Bij 1 Samuel 1,1-20, Psalm 15 en Lucas 10,38-42
Beide lezingen gaan over twee vrouwen: in 1 Samuel 1 zijn dat Hanna en Peninna, en in Lucas 10 Marta en Maria. Ze gaan ook over de onderlinge verhouding van die twee vrouwen. Er zijn grote verschillen, maar ook overeenkomsten. Het is interessant om bij beide lezingen te letten op de werkwoorden die worden gebruikt. We beginnen bij 1 Samuel 1.
Hanna en Pennina
Wout van der Spek
W. van der Spek, Messias in de Hebreeuwse bijbel. Gorinchem 1992, 19.
ziet in 1 Samuel 1,1-3 de expositie. Hier wordt als het ware het decor geschilderd voor het komende verhaal. Een man en zijn twee vrouwen worden ten tonele gevoerd. Je hoort de aartsvaderverhalen hier doorklinken, met Sara en Hagar en met Rachel en Lea. De man en zijn vrouwen worden ook bij name genoemd. Elkana (Hebr.: ’elqanah = God heeft gemaakt), Hanna (Hebr.: channah = genade) en Peninna (Hebr.: peninnah = juweel). De namen spreken een andere taal dan de feiten van de vertelling, want de genadige heeft geen kinderen. Er lijkt voor haar geen toekomst te zijn. Iets wat we al vaker tegenkwamen in de bovengenoemde aartsvader- en aartsmoederverhalen in de Schrift. De lijn van de genade gaat kennelijk niet via de ‘natuurlijke’ weg.
Deze man en zijn vrouwen worden getekend in de liturgische setting van Israël; ze gaan op naar het heiligdom van de Eeuwige om te offeren en neer te knielen op een feest voor de Eeuwige. De verteller vertelt niet wat voor feest het is, maar wel dat de twee zonen van Eli, Chofni en Pinechas, in het heiligdom in Silo priester zijn.
Het feest lijkt helemaal niet op een feest. Peninna treitert haar rivale (Hebr.: tsarah) om haar woedend te maken (vert.: Naardense Bijbel). Elkana deelt het vlees van de offergave met extra aandacht voor Hanna, omdat hij haar liefheeft, maar hij voelt zich ook onmachtig, want het enige wat Hanna doet is huilen en niet eten. De manier waarop hij haar wil troosten, geeft prachtig zijn onmacht weer: ‘Waarom huil je, Hanna? Waarom eet je niet en waarom ben je zo bedroefd? Beteken ik niet meer voor je dan tien zonen?’ (1 Sam. 1,8).
Opstaan en antwoorden
Op dat moment ontstaat er een omkering in het verhaal. Tot nu toe had Hanna niets gedaan dan huilen en niet eten, en nu gaat ze iets doen. Ze staat op (1,9). Ze staat op uit haar slachtofferrol. En dan gebeurt er iets. Ze gaat naar het heiligdom om te bidden en een gelofte te doen. Ze spreekt wat haar hoog zit uit met de Eeuwige. En als de priester – die niet erg pastoraal bezig is – haar voor een tempelhoertje houdt dat daar dronken prevelt, dan merk je dat er iets in Hanna is veranderd. Ze antwoordt (1,15)! Twee belangrijke werkwoorden: opstaan en antwoorden.
En dan wijst ze als het ware Eli op zijn rol als priester in het heiligdom. Want het lijkt alsof Eli niet meer door heeft dat mensen vanuit hun diepe ellende zich voor de Eeuwige willen uitspreken. Hanna moet hem daarop wijzen.
De verteller laat nog even weten dat Eli toch weet wat hij als priester zeggen moet: ‘Ga heen in vrede!, en Israëls God moge het gewenste geven dat je van Hem hebt gewenst!’ Hij geeft haar de priesterlijke zegen mee en zij antwoordt met een spreuk waarin de liturgische responsie te horen is: ‘Moge uw dienstmaagd genade vinden in uw ogen!’ (1,17-18 – vert.: Naardense Bijbel).
Op weg gaan en eten
De verandering bij Hanna is compleet. Ze gaat haar weg, haar gezicht staat niet meer zo verdrietig en ze gaat eten. Opvallend is dat de rol van Peninna uitgespeeld lijkt. Haar naam wordt niet meer genoemd.
De volgende morgen gaan ze op weg, nadat ze zich hebben neergebogen in het heiligdom. Zoals de aartsmoeders op weg gingen, gaat ook Hanna haar weg. En zoals het bij de aartsmoeders gebeurde, gebeurt het bij haar. De bekende reeks: haar man bekende haar, de Eeuwige gedacht haar, ze werd zwanger en baarde een zoon waarvan zij de naam roept: Samuel, want ze heeft hem van de Eeuwige gebeden (1,19-20). Er blijkt toch een toekomst te zijn.
Marta en Maria: dienen en leerling zijn
Ook in Lucas 10,38-42 gaat het over twee vrouwen. Jezus is met zijn leerlingen op weg en komt bij twee zusters in een plaatsje van niets. Deze vrouwen zijn niet op weg naar het heiligdom, maar de gezondene van de Eeuwige komt bij hen thuis.
Eén zuster valt op door haar gastvrijheid, de andere door haar leerling willen zijn. De spanning tussen deze vrouwen is anders dan in het boek Samuel. Ze zijn niet elkaars rivalen en krenken elkaar ook niet bewust, al voelt Marta zich wel miskend of misschien wel ondergewaardeerd.
Als we weten dat Jezus zelf gezegd heeft, dat de Zoon des mensen niet gekomen is om te heersen maar om te dienen, dan is duidelijk dat dienen niet minder is dan leerling zijn. In de vertaling van de Naardense Bijbel zegt Jezus: ‘Marta, Marta, je hebt de zorg en de drukte over vele dingen; aan weinig is gebrek, of maar aan één ding! – want Maria heeft al het goede deel gekozen dat van haar niet zal worden weggenomen!’ (10,41-42). Met zo’n gastvrouw is er aan weinig gebrek, maar er hoort nog wat bij.
Maria weet dat de beste plek is aan de voeten van de Rabbi. De beste plek is leerling zijn. Daarin is ook weer overeenstemming te vinden met Hanna; dienstmaagd zijn van de Eeuwige: mij geschiede naar uw woord.
Psalm 15 geeft de verbinding aan tussen deze twee lezingen, waar het gaat over hoe goed het is te verkeren in het huis van de Eeuwige en over te gast zijn bij God zelf en hoe dat je handel en wandel beïnvloedt. Beide lezingen illustreren op hun eigen manier hetgeen in de psalm bezongen wordt.