Menu

Premium

Uit de nood gered

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jesaja 63,7-14 en Marcus 6,45-52

Jesaja schetst de roemrijke daden van de Heer, Marcus levert de illustratie met het verhaal over Jezus die zijn leerlingen in de boot op het meer tegemoetkomt over het water. De Heer wilde een redder zijn voor het Godsvolk (Jesaja 63,8b), Jezus bracht de angst van zijn leerlingen tot bedaren met de woorden ‘Ik ben het, wees niet bevreesd’ (Marcus 6,50b). Zoals in de dagen van Mozes het volk door de zee gevoerd werd (Jesaja 63,11), zo bereikten de leerlingen na een moeizame tocht over het water uiteindelijk toch veilig de overkant (Marcus 6,53).

Ook het verzet van het volk Israël (Jesaja 63,10) heeft een parallel in het evangelieverhaal in het hardleers zijn van de leerlingen (Marcus 6,52; een bekend motief in het oudste evangelie). Zo zijn er thematisch diverse raakpunten tussen de profetenlezing en de evangelielezing.

Herinnering ter bemoediging

De eerste lezing vormt het begin van een smeekpsalm of ‘klaaglied van het volk’ (Jesaja 63,7-64,11), bijna aan het eind van het boek Jesaja. Eerst wordt er in de vorm van een hymne teruggeblikt op Gods grote daden in het verleden. Dit vormt een heldere achtergrond voor de actuele, verdrietig stemmende situatie van het Godsvolk: de moeizame periode na de terugkeer uit de ballingschap. Het lied zou echter ook kunnen zijn ontstaan in de kring van hen die na de verwoesting van Jeruzalem in het land achterbleven. In de psalm wordt stem gegeven aan het besef van nederigheid en kinderlijke afhankelijkheid die blijkt uit de geschiedenis van het verbond tussen God en zijn volk. Het Exodusmotief is hier duidelijk aanwijsbaar, naast het verlangen naar redding in de actuele moeilijke omstandigheden, een nieuw reddend ingrijpen van God om een wending ten goede te bewerkstelligen.

Afstand en nabijheid

Na het verhaal over het stillen van de storm (Marcus 4,35-41) is dit het tweede verhaal rond en op het Meer van Galilea. Beide verhalen vertonen de structuur van een reddingsverhaal: de leerlingen verkeren in een angstig makende situatie vanwege Jezus’ absentie, er volgt een interventie van zijn kant waardoor de angst bezworen wordt, Jezus beteugelt de kracht van de natuur door de wind aan banden te leggen, en ten slotte verwonderen de leerlingen zich. Een verschil is dat deze keer de leerlingen in de boot helemaal alleen zijn, want Jezus blijft bewust op het land achter. De dreiging van een schipbreuk door storm en hoge golven is nu niet aan de orde; maar merkwaardig genoeg hebben de leerlingen nu in het nachtelijk duister midden op het meer te kampen met zo veel tegenwind dat ze nauwelijks vooruitkomen (Marcus 6,48). De paniek slaat toe wanneer ze Jezus, die hen over het water nadert, aanzien voor een spook. Zou de bedoeling ook in dit tweede verhaal kunnen zijn dat de leerlingen zonder Jezus krachteloos, zelfs stuurloos zijn omdat de richting is zoekgeraakt? Afgezonderd van hun Heer is hun situatie problematisch en blijken ze vatbaar voor gevoelens van angst en paniek. Jezus stelt hen gerust met een verwijzing naar de Godsnaam zoals geopenbaard aan Mozes (Marcus 6,50 – Gr.: ego eimi).

Theologisch geladen

De formulering ‘door wat er met de broden was gebeurd’ aan het einde (Marcus 6,52) refereert aan het voorafgaande verhaal over de spijziging van de vijfduizend (Marcus 6,35-44). Beide verhalen zijn sterk theologisch geladen: een situatie van gebrek of nood wordt op wonderbaarlijke wijze doorbroken.

Het vervolg lijkt Psalmen 107,30 in herinnering te roepen, over de Heer die zijn volk naar een veilige haven brengt. Na zijn onverwachte verschijning op het meer faciliteert Jezus de overtocht van de leerlingen door het elimineren van de sterke tegenwind die de leerlingen geruime tijd danig parten gespeeld had. Het ligt voor de hand om bij dit evangelieverhaal, dat ook trekken vertoont van een theofanie, terug te denken aan het verhaal over de doortocht door de Rode Zee en de echo van dat verhaal op tal van andere plaatsen, zoals in Psalmen 77,20: ‘Door de zee liep uw weg, door de wijde wateren uw pad, maar uw voetsporen bleven onzichtbaar.’

Vertrek en aankomst

Het verhaal begint met de mededeling dat Jezus zijn leerlingen de opdracht gaf om in de boot te stappen voor de overtocht naar Betsaïda. Opvallend genoeg wordt deze bestemming niet direct bereikt, maar komt de boot bij Gennesaret aan land. Pas in Lucas 8,22 komt men aan in Betsaïda. Mogelijk heeft de sterke tegenwind de boot van koers laten veranderen, waardoor men is afgedreven in westelijke richting.
Opmerkelijk is dat Jezus de gebiedende wijs hanteert om zijn leerlingen scheep te laten gaan naar de overzijde (Marcus 6,45). Het komt niet vrijblijvend over. Mogelijk werd het ingegeven door Jezus’ behoefte om op een berg alleen te kunnen zijn voor gebed. In dit verband wordt ook weleens gewezen op Johannes 6,14vv., waar Jezus na het verhaal over de broodvermenigvuldiging zich afzonderde op de berg, toen het duidelijk werd dat de mensen Hem tot koning wilden maken. Jezus onttrok zich daar echter aan. Hoe dan ook, er is bij Marcus sprake van een zeker contrast met de manier waarop Jezus na het instrueren van de leerlingen afscheid neemt (Gr.: apotassesthai in Marcus 6,46 wijst op een vriendelijk en persoonlijk afscheid nemen).

Voorbijgaan

De woorden ‘en Hij wilde hen voorbijgaan’ (Marcus 6,48b) wekken de indruk alsof Jezus aanvankelijk helemaal niet het plan had om de leerlingen uit de nood te helpen, maar dat Hij hen op deze manier zijn almacht wilde tonen. Een andere interpretatie is dat Jezus door het voorbijgaan zijn leerlingen naar een veilige plaats wilde gidsen. Het is echter ook goed mogelijk dat Marcus hier het bijbelse motief van ‘Gods voorbijgaan’ (Exodus 33,19; 1 Koningen 19,11) bewust oproept. Op deze manier wordt Jezus’ goddelijke identiteit nog eens extra onderstreept.

Bij Jesaja 63:7-14 en Marcus 6:45-52

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken