Menu

Premium

Uitzien naar Gods huwelijkstrouw

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jesaja 65,17-25, Psalmen 126, 1 Tessalonicenzen 5,12-24 en Johannes 3,22-30

De derde zondag van de Adventstijd staat in het teken van Johannes de Doper, die, ook in het evangelie volgens Johannes, de aandacht van zichzelf afleidt en op Jezus wijst als degene om wie het werkelijk allemaal draait. De verhouding tussen Johannes en Jezus staat op haar beurt echter weer in het kader van de verwachting van Gods handelen in de wereld.

Dit samenspel hangt nauw samen met de oriëntatie van de Adventstijd, die, terwijl hij uitloopt op de viering van de gedachtenis van Jezus’ geboorte, gericht is op de verwachting van de tweede komst of terugkomst van Gods Zoon in de wereld, en wel in het oordeel. Het is dan ook passend dat de evangelie- lezing van deze zondag meer betrekking heeft op Jezus’ identiteit en handelen dan op zijn geboorte, die in het Johannes- evangelie hoe dan ook niet voorkomt.

Johannes’ getuigenis van Jezus

Uitgangspunt van de perikoop is echter een situatie van potentiële concurrentie tussen twee charismatische religieuze leiders: Jezus en Johannes de Doper. Dit gegeven stamt vermoedelijk uit de vroegste tijd van de christelijke gemeente. In zoverre er niet nog leerlingen van Johannes de Doper leefden die een zekere concurrentie voor deze gemeente vormden, moest deze ook de herinnering aan de verhouding tussen Jezus en Johannes de Doper, waarschijnlijk als leerling en leraar, een plaats geven. De opvallend precieze geografische opmerkingen aan het begin van de perikoop zouden ook op een historische herinnering kunnen wijzen.

Van het begin af aan zijn er echter signalen in de tekst te vinden van hoe deze mogelijke confrontatie zal eindigen. In Johannes 3 vers 24 is er bijvoorbeeld de opmerking, dat Johannes nog niet in de gevangenis was gezet, waarmee zijn einde al wordt aangeduid. En in de vraag van Johannes’ leerlingen (Johannes 3,26) klinkt al mee wat de verhouding tussen hem en Jezus is: Johannes legde getuigenis over Jezus af. Dit verwijst terug naar Johannes 1,26-34 en ook naar de proloog van het evangelie (Johannes 1,6-8.15). Johannes identificeerde Jezus als het Lam Gods, de Zoon Gods, en als degene op wie de Geest neerdaalde. In lijn met wat hij over zijn eigen rol zei (Johannes 1,23) en waar hij op aanspeelt in Johannes 3,28, herhaalt Johannes hier nu wat hij in Johannes 1,30 al aanduidde: ‘Hij moet groter worden, en ik kleiner’ (Johannes 3,30). De grotere toeloop van Jezus bij de doop in de Jordaan verklaart Johannes daarbij theologisch: ‘Geen mens kan zich ook maar iets verwerven of het moet hem door de hemel zijn geschonken’ (Johannes 3,27).

Eschatologische beeldspraak

De expliciet eschatologische componenten in deze tekst zijn de verwijzing naar de ‘Messias’ (Johannes 3,28) en de beeldspraak van de bruiloft en – vooral – van de vreugde (Johannes 3,29). Teksten zoals de eerste lezing van deze zondag geven een indruk van de eschatologische connotatie van het begrip ‘vreugde’. Iets preciezer gezegd: vreugde is een kenmerk van gelukte gemeenschap (zie ook 1 Tessalonicenzen 5,16) en deze is wederom bij uitstek te vinden in de eschatologische visioenen van de profeten van Israël. Tegelijkertijd zorgt Johannes’ nadruk op zijn vreugde over het huwelijk van de bruidegom er ook voor, dat de relatie tussen hen beiden niet opgeheven wordt: het delen van vreugde werd in de antieke oudheid als een kenmerk van vriendschap gezien. Het ligt daarnaast voor de hand deze tekst te lezen tegen de achtergrond van teksten uit de profetische traditie van Israël, die de verhouding tussen God en zijn volk – dat wil zeggen het verbond tussen beiden – vergelijkt met die van een bruidegom en zijn bruid. Wanneer deze achtergrond meegehoord wordt, verschijnt Johannes’ beschrijving van Jezus’ identiteit en zijn relatie tot Hem ook in de context van Gods verbond, waarin Jezus dan de rol van de (goddelijke) verbondspartner vervult. De eschatologische verwerkelijking van het verbond, uiteindelijke gemeenschap tussen God en mens, is dan logischerwijze een grote bron van vreugde. In vroegjoodse teksten was de bruiloft tenminste dé vreugdevolle aangelegenheid bij uitstek – zelfs de studie van de Tora mocht hiervoor onderbroken worden.

Het einde der tijden als gelukte gemeenschap

De grote uitdaging van deze tekst is wel de eschatologische verwachting – die zo nauw met Jezus verbonden is – homiletisch en theologisch een plaats te geven. Op het moment dat ik dit schrijf, wordt de verwachting van het einde der tijden door de grootste aardbeving ooit op 21 mei 2011 breed aangekondigd. Daarbij komt echter nauwelijks naar voren wat dit einde inhoudt. Deze inhoud, niet de vorm (een aardbeving of iets anders spectaculairs) staat echter centraal in de uitspraken hierover in deze perikoop. Wanneer de uitspraken over vreugde en bruiloft zo geïnterpreteerd worden als hierboven, namelijk als uitingen over gelukte gemeenschap, specifiek in de vorm van de verwerkelijking van Gods verbond met zijn volk, is wellicht een toegang tot de eschatologische verwachting van kerk en Israël mogelijk, die minder nadruk legt op de ‘mythologische’ vormgeving van het één en ander in de Schrift en meer op de inhoud.

In de context van de Adventstijd is het dan mogelijk om ook de geboorte van Jezus Christus als menswording Gods als een heel bepaalde invulling van Gods verbond te zien: een nauwere verbinding tussen God en mens dan in Jezus Christus is niet voor te stellen. Vanuit deze gedachte is het ook mogelijk lijnen te trekken naar de geloofsbelijdenis met haar uitspraken over Christus’ ‘wezen’, dat zowel God als mens is. Deze insteek zou erbij kunnen helpen om interpretaties van Jezus’ geboorte als een vertederende gebeurtenis of als een wonder te vermijden en meer toe te komen aan de inhoud van ook dit feest, namelijk Gods trouw aan zijn verbond met zijn volk.

Bij Jesaja 65:17-25, Psalmen 126, 1 Tessalonicenzen 5:12-24 en Johannes 3:22-30

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken