Menu

Premium

Van adelaars en ceders

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Ezechiël 17,22-24

Een takje dat geplant wordt en uitgroeit tot een boom, door JHWH, die hoge bomen vernedert en deze lage boom verhoogt – dat past goed op zondag ‘verheug je’. De keus voor dit stukje is dus begrijpelijk.

Maar de zeggingskracht wordt heel wat groter, als je deze verzen leest in het verband waarin ze staan. Als heel hoofdstuk 17 te veel is om te lezen, lijken mij in ieder geval de eerste tien verzen onmisbaar. Het is ook een boeiende gelijkenis, waar de verzen 22-24 direct op teruggrijpen. De verzen 11-21 vormen de uitleg van de gelijkenis en vinden eventueel ook hun plek in de verkondiging.

Ontrouw

Ezechiël 17 vormt het slot van een drieluik over ontrouw. Dat begint in hoofdstuk 15 over een wijnstok die ‘ontrouw’ wordt (15,8). Van vruchten is geen sprake en voor hout hoef je geen wijnstok. In hoofdstuk 16 heet die ontrouw ‘overspel’. Dat wordt daar uiterst plastisch voorgesteld. Het woord ‘ontrouw’ uit Ezechiël 15,8 keert in hoofdstuk 17 terug (vs. 20). Even eerder wordt op hoofdstuk 16 teruggegrepen, wanneer het gaat over een verbond dat wordt verbroken (Ez. 16,59 en 17,18.19). Maar in hoofdstuk 17 gaat het om de opstand van koning Sedekia tegen de koning van Babel. Die wordt gelijkgesteld met ontrouw jegens JHWH. De ballingschap is geen pech of noodlot, maar een oordeel, is Ezechiels boodschap.

Sedekia is door de koning van Babel als koning aangesteld in plaats van de zittende koning Jojachin die met de elite in ballingschap is weggevoerd. Maar Sedekia wil zich met behulp van de andere grote mogendheid uit die dagen, Egypte, van de koning van Babel bevrijden. Dat verhaal staat in 2 Koningen 25 en blijkt in Ezechiël 17,11-18 de uitleg van een mooie gelijkenis van hoge en lage bomen en adelaars die daar nog weer ver bovenuit gaan. Van een ceder – in de bijbel vaker beeld van macht, in Ezechiël 31 bijvoorbeeld van Assyrië – wordt het topje afgeplukt door een adelaar – nog hoger dan een ceder. In Exodus 19,4 en Deuteronomium 32,11 duidt een adelaar zelfs de hoge macht van JHWH aan. Maar hier is het de koning van Babel, die de top van Juda naar een ander land verplaatst en in het land dat achterblijft een lage boom neerzet, een wilg. Niks hoge bomen. Maar als die groeit, lijkt die wel een wijnstok. Sterker: het wordt er één (Ez. 17,1-6). En in psalm 80,11 overwoekert de wijnstok zelfs de ceder.

Ontworteling en nieuw begin

Maar zo gaat het hier niet. Er is nog een andere adelaar – Egypte – en de wijnstok vestigt zijn hoop op die andere adelaar en probeert daarheen te verhuizen. Egypte is immers het land van de Nijl, van water in overvloed. Alleen is hij even vergeten dat hij zelf zo ontworteld raakt en verdroogt in plaats van vrucht te dragen.

Zo blijkt niet de ballingschap ontworteling, maar de pogin-gen van Juda’s koning, zich daaraan te onttrekken. Dat is keer op keer de harde boodschap van Ezechiël: de ballingschap is terecht, de toekomst ligt in erkenning daarvan, niet in hoop op terugkeer naar vroeger tijden.

JHWH zal zelf een twijgje planten

Maar de toekomst ligt ook niet in die ballingschap zelf. Met voorbijgaan aan de verschillende adelaars is het in Ezechiël 17,22 JHWH zelf die overdoet wat de eerste adelaar deed – een takje plukken uit de top van de ceder. Maar anders dan de koning van Babel laat JHWH dat takje niet ergens in een stad slingeren, maar plant Hij het op Israëls hoogste berg – dat is vast niet de Libanon! – , waar het wordt tot een ceder waarin vogels kunnen schuilen. Hier dus als beeld geen wijnstok die ceders overwoekert, maar een ceder tegenover andere ceders.

De boodschap is dat JHWH hoge bomen vernedert en lage bomen verhoogt. Dat geldt kennelijk niet alleen op het niveau van de wijnstok, dat geldt ook voor ceders en wie zich daarmee laten vergelijken.

Gezien het feit dat in het eerste deel van hoofdstuk 17 de ceder beeld is van het huis van David, ligt het voor de hand, in dit twijgje een verwijzing te zien naar de nieuwe David die in Ezechiël 34,23.24 en 37,24.25 wordt aangekondigd. Ook daar betekent dat niet alleen de belofte voor een nieuw bewind, maar ook en allereerst harde kritiek op de zittende vorsten. Zoals Erik Idema het in het slot van zijn lied over deze tekst verwoordt:

Ook zelf zal Ik, zo sprak de Heer
eens vliegen naar een hoger sfeer.
Uit hoge bomen neem Ik dan
een twijg die groeien, bloeien kan.

De vogels zullen schuilen in
de hoge boom die Ik begin
de wortels stevig in de grond
de takken naar het hemelrond

Het is de Eeuwige die weet
hoe groot een vorst in Israël meet.
Een sjofel boompje maakt Hij groot –
een Koning met geheven Hoofd!

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken