Menu

Premium

Van Lima naar Busan – Faith and Order over de Kerk

Eind oktober 2013 komt de Wereldraad van Kerken voor zijn tiende assemblee naar Busan, in Zuid-Korea.

Het thema: God of life, lead us to justice and peace.

Er staat veel op de agenda. Daartussen ook een rapport van Faith and Order, de theologische denktank van de Wereldraad, waarvan men hoopt dat het een vergelijkbare betekenis zal krijgen als de Lima- of BEM-rapporten van 1982. Toen werden in de Peruviaanse hoofdstad Lima door Faith and Order rapporten aanvaard over doop, eucharistie en ambt (Baptism, Eucharist and Ministry,

Baptism, Eucharist and Ministry, (Faith and Order Paper 111), WCC: 1982.

kortweg: BEM). De kerken werd gevraagd daarop te reageren, en de reacties vullen zes banden.

M. Thurian (red.); Churches Respond to BEM, WCC: Geneva 1986-1988, delen I-VI, (Faith and Order Papers 131, 132, 135, 137, 143, 144); vgl. ook: Baptism, Eucharist & Ministry 1982-1990: Report on the Process and Responses, (Faith and Order Paper 149), WCC: 1990.

Tot op vandaag is dit verreweg het meest bekende en in die zin succesvolle project van Faith and Order. Voor de goede orde: Faith and Order is niet alleen van de Wereldraad: gelukkig is ook de Rooms-Katholieke Kerk (hoewel geen lid van de Wereldraad) lid met alle rechten en plichten van Faith and Order.

In het rapport dat nu is geagendeerd gaat het niet om sacramenten of ambt alleen, maar om de Kerk zelf. Waar is de kerk goed voor? Wat is de kerk eigenlijk, ten diepste? Dat zijn vragen die soms heel uitdrukkelijk, maar vaker meer verborgen, overal aan de orde zijn. Dat geldt voor een kerkenraad die spreekt over de toekomst van zijn plattelandsgemeente. En het geldt voor het college van kardinalen, in conclaaf bijeen om een nieuwe paus te kiezen. In en onder alle debatten, gesprekken, zoektochten, visioenen en kerkpolitieke manoeuvres gaat het steeds weer om die twee vragen: wat is de kerk, en waar is zij goed voor, d.w.z. waarom is zij er eigenlijk? Kunnen we daar iets over zeggen, in theologische zin, en dan ook nog op een manier die van belang is voor kerkenraadsleden en kardinalen, voor gemeenteleden en geïnteresseerde buitenstaanders? Goede theologie is immers relevante theologie.

Het document heet The Church – Towards a Common Vision

The Church – Towards a Common Vision, (Faith and Order Paper 214), WCC: Geneva 2013.

vanaf nu kortweg The Church. Het is al gepubliceerd, maar het is aan de Wereldraadsassemblee om uit te maken of een raadplegingsproces als dat rond de Lima-rapporten zal worden gestart. In dit artikel wil ik het document eerst zijn plek geven in de geschiedenis van de oecumene. Hoe is het zo ver gekomen? Dat is van belang als men de betekenis van The Church wil onderkennen. Daarna ga ik in op structuur en inhoud van het document, met in het bijzonder aandacht voor wat (relatief) nieuw is. En ten slotte komt de vraag aan de orde waar niet alleen de kerk, maar ook The Church eigenlijk goed voor is.

Historische achtergrond

Het zou enige verbazing kunnen wekken dat in de Wereldraad van Kerken pas nu de vraag naar aard en zin van kerk-zijn zo expliciet op tafel wordt gelegd. De Wereldraad is toch een Wereldraad van Kerken? Zeker, al direct bij de oprichting van de Wereldraad in Amsterdam lag die vraag in feite op tafel. Want als men een Wereldraad van Kerken opricht, dient zich onmiddellijk de vraag aan wie er mee mogen doen. Het is een vraag die nog altijd speelt in de oecumene: ook de Raad van Kerken in Nederland discussieert bij nieuwe lidmaatschapsaanvragen meer dan eens over de vraag aan welke criteria een geloofsgemeenschap moet voldoen om als volwaardig lid te kunnen toetreden tot de Raad. Op de achtergrond spelen dan al verschillende visies op wat een kerk tot ‘kerk’ maakt. Niet elke groep die claimt ‘kerk’ of ‘gemeente’ te zijn, wordt geaccepteerd.

Zo lag het ook in 1948. Het was toen zelfs op eieren lopen, want hier lagen heel gevoelige vragen. Zo was het voor kerken als de orthodoxe kerken – waarvan er in 1948 nog maar een paar meededen, en die pas in 1961 massaal toetraden tot de Wereldraad – de vraag, of zij door lid te worden van de Wereldraad automatisch alle andere lidkerken als werkelijk ‘kerk’ erkenden. Hier zou voor kerken die er een zeer omschreven idee van ‘kerk’ op nahielden, een onoverkomelijke belemmering kunnen liggen om lid te worden van de Wereldraad. De vraag werd doorgeschoven naar de eerstvolgende bijeenkomst van het centraal comité van de Wereldraad – in Toronto (1950) – en werd daar helder en negatief beantwoord: de Wereldraad kan en mag niet gebaseerd zijn op een specifiek begrip van wat ‘kerk’ is; lidmaatschap van de Wereldraad impliceert niet dat een kerk haar eigen visie op kerk-zijn als relatief beschouwt, en het impliceert evenmin dat daarmee een bepaalde visie moet worden aanvaard op wat ‘kerkelijke eenheid’ nu precies is. Want om die eenheid gaat het in de oecumene natuurlijk – ook. Maar daarmee, met dat driedubbele ‘nee’, is maar de helft gezegd, want Toronto 1950 heeft ook een positieve kant: in diezelfde verklaring staat ook dat de lidkerken geloven dat de kerk van Christus één is, dat zij erkennen dat lid zijn van de kerk van Christus niet kan samenvallen met het lid zijn van een bepaalde kerk, dat de lidkerken daarom contact zoeken met elkaar, dat zij bij elkaar wel ‘elementen van de ware kerk’ zien, en dat zij daarom serieus over deze vragen met elkaar in gesprek zullen gaan, om van elkaar te leren.

Vgl. B. Hoedemaker, A. Houtepen, Th. Witvliet, Oecumene als leerproces. Inleiding in de oecumenica, Zoetermeer 20053, 207vv.

Binnen de context van de Wereldraad als organisatie wordt de ecclesiologische vraag daarna bewust opengehouden, gedurende meer dan veertig jaar. Hij komt eigenlijk pas weer op tafel als in de jaren ’90 van de vorige eeuw de eerste tekenen zichtbaar worden van een crisis in de oecumenische beweging. Konrad Raiser heeft kort daarvoor in een boekje

K. Raiser, Ökumene im Übergang: Paradigmenwechsel in der ökumenischen Bewegung?, München 1989.

gewezen op een oecumenische paradigmawisseling, en stelde kortweg dat het probleem is dat de kerken onzeker zijn over doel, methoden en dragers van de oecumenische beweging. Wat willen we bereiken in de oecumene, hoe komen we daar, en bij wie ligt de verantwoordelijkheid – dat zijn de vragen die hij op tafel legt, en die hij zelf mag helpen beantwoorden als hij in 1993 secretaris-generaal van de Wereldraad wordt. Het leidt tot een denkproces dat uiteindelijk pas in 2006 wordt afgerond. Een van de belangwekkende conclusies: de Wereldraad is een Wereldraad van Kerken – dat waren we bij alle nadruk op Wereldraadsprogramma’s als het conciliair proces voor vrede, gerechtigheid en heelheid van de schepping soms bijna vergeten. De kerken dragen de oecumenische beweging, en daarop moeten zij aanspreekbaar zijn. De Wereldraad is geen vervanging van de kerken, zij staat nog veel minder boven de kerken, maar zij is ook geen alibi voor de kerken. De kerken zijn in de oecumene zelf aan zet. Daarmee staat de ecclesiologische vraag weer op de agenda van de Wereldraad.

In Faith and Order stond die vraag natuurlijk eigenlijk altijd op de agenda. Maar er werd wel een omweg gemaakt. De vraag naar de kerk zelf werd enigszins ontlopen. Studieprojecten over ‘de kerk als instituut’ – en dus bijvoorbeeld over kerkrecht; daar worden de vragen natuurlijk pas echt hard! – werden wel aangevat, maar spoedig afgeblazen, wegens gebrek aan fondsen.

Vgl. G. Gassmann (red.), Documentary History of Faith and Order 1963-1993, (Faith and Order Paper 159) WCC: 1993, 206v.

Anders gezegd: ze kregen geen (financiële) prioriteit. De omweg liep via de studie rond doop, eucharistie en ambt – en in zekere zin bleek de omweg van de Lima-rapporten de kortste weg.

In 1993, rond dezelfde tijd dat Konrad Raiser de Wereldraad organisatorisch onder zijn hoede nam, kwamen vertegenwoordigers van alle lidkerken van Faith and Order (dus inclusief de Rooms-Katholieke Kerk) bijeen in een algemene vergadering in Santiago de Compostela.

Vgl. T. F. Best, G. Gassmann, (red.), On the Way to Fuller Koinonia: Official Report of the Fifth World Conference on Faith and Order, (Faith and Order Paper 166), WCC: 1994.

Daar werd onder meer de balans van ‘Lima’ opgemaakt: wat moest de agenda van Faith and Order zijn in het licht van de reacties op de Lima-rapporten? Er was in elk geval een behoorlijke mate van duidelijkheid ontstaan over de overeenkomsten en verschillen in visie tussen de kerken in de oecumenische beweging wat betreft de doop, de maaltijd van de Heer en het ambt. Nu was de tijd gekomen om de onderliggende vraag aan de orde te stellen: wat is de aard van de kerk, en waartoe is zij op aarde?

Zo gaf Santiago de aanzet tot het studieproject dat twintig jaar later heeft geresulteerd in The Church. In die twintig jaar werden twee tussenstappen gezet. In 1998 presenteerde Faith and Order tijdens de Wereldraadsassemblee van Harare een eerste boekje, onder de titel The Nature and Purpose of the Church,

The Nature and Purpose of the Church: A sStage on the Way to a Common Statement, (Faith and Order Paper 181), WCC: 1998.

dus over aard en doel van de kerk. De reacties daarop en de verdere doordenking daarvan leidde tot een tweede studie, The Nature and Mission of the Church

The Nature and of the Church: A Stage on the Way to a Common Statement, (Faith and Order Paper 198), WCC: Geneva 2005.

gepubliceerd in 2005. ‘Mission’, ‘zending’, in plaats van ‘doel’: het is veelzeggend omdat het laat zien hoe de oecumenisch-theologische bezinning toenadering zoekt tot de bezinning op de zending. In 2009 vergadert de voltallige Faith and Order Commission op Kreta. De vraag is dan: houden we het bij dit laatste document, uiteraard nog een beetje aangepast? Of gaan we nog een stap verder? Een definitief antwoord op die vraag wordt overgelaten aan de Standing Commission, het algemeen bestuur. Daar wordt uiteindelijk, enigszins verrassend, besloten om toch nog een nieuw rapport te maken, en dat wordt The Church. Het werd vorig jaar in de Standing Commission aanvaard, en besloten werd het aan te bieden aan de assemblee van Busan 2013.

Structuur en karakter van The Church

Wat valt op als we The Church nader bekijken? Allereerst iets over titel en structuur. Voluit heet het dus The Church – Towards a Common Vision. ‘Op weg naar een gezamenlijke visie’ – dat is ambitieus. De genoemde eerdere documenten hadden een meer bescheiden ondertitel: ‘A Stage on the Way to a Common Statement’, een stap op weg in de richting van een gezamenlijke verklaring. Op weg naar een gezamenlijke visie, dat is meer. Is dat wel realistisch? Is het denkbaar dat de kerken het ooit eens zouden worden over deze fundamentele vragen? Dat doel ligt in elk geval ver achter de horizon, maar voor minder wil Faith and Order het niet doen.

The Church is – in het kenmerkende oecumenische jargon – een typisch ‘convergentiedocument’. Een doorlopende tekst die bestaat uit 69 paragrafen, met een Inleiding over de bedoeling van het document, en een Aanhangsel waarin de wordingsgeschiedenis wordt uiteengezet. Die 69 paragrafen worden een aantal malen afgewisseld met cursief gedrukte en inspringende ‘boxes’. Je ziet iets dergelijks in veel oecumenische rapporten: de hoofdtekst geeft aan wat de betrokkenen samen konden zeggen, en de ‘boxes’ bieden een overzicht van de vraagstellingen waarover verschil van inzicht bestaat. Het zijn er in dit geval dertien, en ze raken vragen als deze: hoe verhouden zich continuïteit en verandering (kan een kerk wel echt veranderen?), hoeveel kerkelijke verscheidenheid is nog legitiem, hoe verhoudt zich de lokale gemeenschap tot de wereldwijde kerk, wat stelt kerkelijk gezag vandaag de dag voor, en welke rol speelt de kerk in morele vragen? Wat mij daarbij opvalt is dat praktisch elk blokje eindigt met één of meer vragen aan de kerken. In oudere documenten volstond men veelal met het beschrijven van de verschillen van inzicht, maar nu worden de vragen bewust teruggespeeld naar de kerken: zij zijn aan zet! Dat past in de lijn die in de jaren ’90 werd ingezet: de kerken zelf dragen de oecumenische beweging. Maar het onderstreept vooral de ambitie van Faith and Order om rond The Church iets vergelijkbaars tot stand brengen als eerder rond ‘Lima’. De hoop is dat de kerken massaal reageren, ingaan op de gestelde vragen, en dat zo dit document gaandeweg een vergelijkbare status krijgt als ‘Lima’. Of dat gebeurt, valt te bezien, lijkt me. Op The Nature and Purpose of the Church en The Nature and Mission of the Church werd door relatief weinig kerken inhoudelijk gereageerd. De respons was bij lange niet die van het Lima-proces in de jaren ’80. Er is wel iets veranderd.

Ook in Nederland hebben we op dit punt niet onverdeeld positieve ervaringen. De Raad van Kerken legde aan de lidkerken van de Raad in de afgelopen jaren tot twee maal toe indringende vragen voor. Vragen van het kaliber dat we ook in The Church terugvinden, over een nieuwe missionaire insteek bij de doordenking van het kerkelijk ambt en over het doel en de weg van de oecumenische beweging. De Raad ontving ook van de kerken reacties die blijk gaven van een grote tijdsinvestering! Inhoudelijk waren deze reacties echter in beide gevallen zeer teleurstellend. De meeste kerken reageerden defensief, door simpelweg hun gevestigde standpunten te herhalen. Zij bleken zich niet werkelijk uitgedaagd te voelen om eigen posities opnieuw te doordenken.

Zijn straks de Nederlandse kerken werkelijk bereid om in te gaan op vragen die in The Church gesteld worden, zoals: zouden we het meer eens kunnen worden over de eisen die gesteld moeten worden aan het voorgaan in de viering van de maaltijd van de Heer? Of: hoe zou een universeel ambtvan eenheid er dan wel kunnen uitzien (als naar uw mening de paus die rol op dit moment zo niet kan spelen)? Of ook: hoe kunt u als kerken samen de samenleving waarin u staat een moreel kompas bieden? De tijd is mijns inziens gekomen dat kerken in de oecumenische beweging elkaar lastige vragen durven te stellen, en elkaars lastige vragen onder ogen durven te zien. Vragen als: protestantse kerken, maken jullie je in al je onderlinge verdeeldheid niet veel te makkelijk af van de opdracht tot zichtbare eenheid? Is die agenda met de totstandkoming van de Protestantse Kerk in Nederland voor de komende decennia niet meer aan de orde? En katholieke kerken, wordt het geen tijd dat jullie maar eens heel duidelijk uitspreken wat je wel positief waardeert in de ambtsbediening in niet-bisschoppelijke kerken, zonder je direct terug te trekken op het (veronderstelde) eigen gelijk van je traditie? Soms ben ik bang dat de onmiskenbare verbreding van de oecumenische beweging gaat ten koste van de diepte. De toenadering tot de evangelische en Pinksterbeweging, zoals die in het Global Christian Forum – en binnenkort ook in het Nederlands Christelijk Forum – tot uitdrukking komt, is mooi. Maar het risico bestaat dat we daarmee weer van voren af aan beginnen: bij kennismaking en vertrouwen winnen, en dat we ons daarmee de lastige vragen waar de klassieke oecumenische beweging ons voor stelt, te gemakkelijk van het lijf houden.

Inhoud van The Church

Daarmee stap ik eigenlijk al over van de structuur naar de inhoud van The Church. Het document telt vier hoofdstukken; achtereenvolgens gaan ze over: (1) Gods zending en de eenheid van de kerk, (2) De kerk van de Drie-enige God, (3) De kerk die groeit in gemeenschap, en (4) De kerk, in en voor de wereld.

Kenmerkend is dat het document nauw aansluit bij de zogenaamde bilaterale dialogen, dat zijn de dialogen waarin twee (of soms drie) wereldfamilies van kerken betrokken zijn. Zulke dialogen zijn er in groten getale geweest: vooral de Rooms-Katholieke Kerk heeft in dit opzicht een indrukwekkende staat van dienst. Zij voerde sinds Vaticanum II dialogen met orthodoxen en protestanten van allerlei snit, inclusief evangelicals en Pentecostals. Maar ook andere families voerden veel zulke dialogen. Intussen zijn drie dikke boeken

H. Meyer, L. Vischer (red.), Growth in Agreement, (Faith and Order Paper 108), WCC: Geneva 1984; J. Gros, H. Meyer, W.G. Rusch (red.), Growth in Agreement II, (Faith and Order Paper 187), WCC: Geneva 2000; J. Gros FSC, T.F. Best, L.F. Fuchs SA, (red.), Growth in Agreement III, (Faith and Order Paper 204), WCC: Geneva 2007.

verschenen met de rapporten, samen meer dan 1500 pagina’s tekst. Vaak leek het erop dat deze bilaterale dialogen weinig of geen verbinding hadden met (laat staan doorwerkten in) het werk van Faith and Order, en omgekeerd. Dat is in The Church duidelijk anders. Dat vindt men vooral terug in de voetnoten: daarin wordt in totaal 16 maal verwezen naar zo’n dialoog, en daarbij komen alle grote families – anglicanen, gereformeerden, lutheranen, methodisten, oosters- en oriëntaals-orthodoxen en roomskatholieken – in beeld. De laatste decennia heeft Faith and Order kennelijk niet voor niets regelmatig een forum voor deelnemers aan zulke bilaterale dialogen georganiseerd, om zich uit de eerste hand te laten informeren over de voortgang.

Opvallend is de inzet bij zending en eenheid. Hierin zien we de inhoudelijke pendant van een belangrijke reorganisatie van de Wereldraad in de afgelopen decennia. Vroeger stonden de Faith and Order Commission en de Commission on World Mission and Evangelism volstrekt los van elkaar. Nu zijn ze samen ondergebracht in één programma: ‘Eenheid, zending, evangelisatie en spiritualiteit’. Daaronder ligt een inhoudelijke keuze die steunt op de ervaringen van niet alleen de kerken in het Zuiden, maar ook die in het geseculariseerde Noorden van de wereld: de kerk laat zich niet meer los denken van haar zending, of liever nog van Gods zending. Ooit was voor veel van de kerken die de Wereldraad oprichtten de zending nog iets voor ‘ver van mijn bed’. Zending werd ‘bedreven’ aan de overzijde van de oceaan. Nu staan niet alleen kerken in Afrika en Azië voor de opdracht tot zending, maar ook kerken zoals de onze. Dat verandert je visie op kerk-zijn – al valt hier nog veel te doordenken. The Church laat dat zien: denken over de kerk begint in hoofdstuk 1 met denken over de zending, Gods zending, ook wel aangeduid met missio Dei. God zond zijn Zoon, Hij zond zijn Geest – en in het verlengde daarvan mag en moet ook de kerk zich gezonden weten. Daar moet ons nadenken over de aard en de zin van kerk-zijn dus inzetten.

Maar dan koppelt hoofdstuk 1 aan zending direct ook ‘de eenheid van de kerk’. Ook dat valt op. Busan zal ook een afzonderlijke verklaring

Zie: www.raadvankerken.nl/pagina/2359.

over ‘de eenheid die wij zoeken’ bespreken, maar die verklaring verwijst in een eerste voetnoot direct naar The Church. Zelf is zij meer pastoraal en spiritueel getoonzet: voor de theologische vragen rond eenheid moet men in hoofdstuk 1 van The Church zijn. Daar, en ook in andere hoofdstukken, komen de klassieke theologische vragen in dit vlak – rond de betekenis van kerkvereniging, wederzijdse verantwoording, gezamenlijke besluitvorming e.d. – aan de orde.

In het tweede hoofdstuk, over de kerk van de Drie-enige God, zien we een belangrijke verschuiving in vergelijking met de twee eerdere documenten in het studieproject ecclesiologie. Beide documenten begonnen met een hoofdstuk over ‘de kerk van de Drie-enige God’, waarna een hoofdstuk volgde over ‘de kerk in de geschiedenis’. Die opzet suggereerde dat men eerst ‘abstract’ over de kerk kan spreken, de kerk zoals die theologisch ‘eigenlijk’ is, en dat men dan in een tweede stap naar de historische realiteit van de kerk kan gaan. Het goede daarvan is wel dat men veel ruimte kan geven aan de vraag naar centrale begrippen in het belijden van de kerk: wat betekent het dat de kerk één, heilig, katholiek en apostolisch heet, en wat bedoelen we precies met ‘gemeenschap der heiligen’? Maar het gevaar is natuurlijk dat zulke centrale begrippen daarmee loszingen van de realiteit van het kerkelijk leven. Ze kwamen weliswaar in beide documenten in het hoofdstuk over ‘de kerk in de geschiedenis’ opnieuw aan de orde, maar dan met de ondertoon van: we geloven wel dat de kerk één, heilig enzovoort is, maar, helaas, de praktijk is er één van verdeeldheid, moreel discutabele gedragingen en dergelijke. Het leek bijna over twee kerken te gaan, een (niet ‘reëel existerende’) ideale kerk en een feitelijke kerk, die niet meer met elkaar te verbinden waren. Dat riep een heel statisch beeld op: het is nu eenmaal zo, de werkelijkheid haalt het niet bij het ideaal. Die opzet is in The Church verlaten: de spanning tussen ideaal en werkelijkheid is voluit aanwezig, maar dan nadrukkelijk als een spanning binnen de ene kerk waarmee wij te maken hebben. In dat perspectief komen ook vragen als die naar de grenzen van de verscheidenheid binnen een kerk of de verhouding tussen plaatselijke gemeente en bovenplaatselijke vormen van kerk-zijn aan de orde. In dat alles gaat het om een beweging. Termen als ‘groei’, ‘pelgrimstocht’, ‘onder de leiding van de Geest’, spelen een grote rol. Kerk-zijn is een proces waarin de reële kerk zoals wij die kennen, zich uitgedaagd weet om meer te voldoen aan wat zij ten diepste mag zijn. Op deze manier krijgt ook de contextualiteit van de kerk meer de ruimte. Dat is natuurlijk ook zo’n sleutelbegrip in de hedendaagse theologie. Kerk en theologie krijgen altijd vorm in een bepaalde context, en die context heeft dan ook invloed op kerk en theologie. De theologie gaat er niet aan vooraf, maar gaat erop in. Dat roept tal van nieuwe vragen op.

Toen de Plenary Commission van Faith and Order in 2009 op Kreta over dit project sprak, was de kwestie van de contextualiteit het grote aandachtspunt. Grote indruk maakte wat dat betreft de bijdrage van de Indiase Syrisch-Orthodoxe metropoliet Dr. Geevarghese Mar Coorilos, tevens voorzitter van de eerder genoemde Commission on World Mission and Evangelism van de Wereldraad. Hij gaf een gepassioneerd en uitdagend betoog

Vgl. G. Mar Coorilos, ‘The Nature and of the Church: An Indian Perspective’, in: J. Gibaut (red.) Called to be the : Faith and Order at . Faith and Order Paper 212, WCC: Geneva 2012, 188-192.

over het serieus nemen van de context in de ecclesiologie. Het applaus nadien hield vijf minuten aan! Kennelijk was, zo schrijft de directeur van Faith and Order Canon John Gibaut,

Vgl. J. Gibaut, ‘Preface‘, in: a.w., ix-xiv, xi.

een zenuw geraakt. Coorilos formuleerde zijn kritiek door te pleiten voor een ‘ecclesiologie van onderaf’ in plaats van de tot dan toe gebruikelijke ‘ecclesiologie van bovenaf’.

Hoofdstuk 3, over ‘de kerk die groeit in gemeenschap’, zet die focus op de historiciteit van de kerk nog weer in een iets ander perspectief, door allereerst over de kerk te spreken vanuit de eschatologie. De kerk staat onder een belofte van eenheid, heelheid en verzoening. Zo gelooft zij, zo viert zij, en zo organiseert zij zichzelf. Nu komen ook de vragen van ‘Lima’ weer op tafel, over de sacramenten van doop (hierover verscheen eerder een afzonderlijke studie van Faith and Order

One Baptism: Towards Mutual Recognition, (Faith and Order Paper 210), WCC: Geneva 2011; vgl.

L.J. Koffeman, ‘Doop – dooperkenning – doopgedachtenis’, Kerk en Theologie 63 (2012), 293-305.

) en maaltijd des Heren, en over het kerkelijk ambt. Ze worden voorafgegaan door een ander thema waarmee Faith and Order altijd bezig is geweest, dat van de geloofstraditie als zodanig: hoe blijven wij daarin trouw aan het getuigenis van de Schriften? De vragen worden niet afdoende beantwoord, maar ook niet simpelweg herhaald. Nieuwe aspecten krijgen veel aandacht, zoals de vragen rond de betekenis van gezag in de kerk. Wat mij daarbij opvalt is ook de grotere aandacht voor vragen die dicht tegen het kerkrecht aanliggen – vragen die zoals gezegd in de jaren ’70 van de agenda leken te verdwijnen. Over gezag kan men al nauwelijks spreken als men het ook niet heeft over bevoegdheid, en dat is een typisch kerkrechtelijk begrip. Maar ook wordt bijvoorbeeld voor het eerst ingegaan op de betekenis van ‘synodaliteit’, een term die dicht bij het protestantse kerkmodel ligt. De term wordt direct verbonden met een andere klassieker uit de oecumenische bezinning op ‘de eenheid die wij zoeken’, de conciliariteit (een meer katholieke parallel van de synodaliteit).

En dan het laatste hoofdstuk. Hoofdstuk 4 thematiseert de plaats en de rol van de kerk in de wereld. Daarbij komen verschillende kwesties in beeld die vanouds in de oecumene aan de orde zijn. Natuurlijk gaat het weer over zending en evangelisatie. Maar ook over godsdienstvrijheid als een fundamentele dimensie van de menselijke waardigheid, en over respect voor andersgelovigen in een door religieus pluralisme gekenmerkte wereld. Opvallend is het deel over de ethische vragen die het Evangelie oproept. Ook hier wordt een ander studieproject van Faith and Order in The Church geïntegreerd. In de jaren ’90 was namelijk ook een drietal conferenties georganiseerd door Faith and Order in samenwerking met de afdeling voor Kerk en Samenleving van de Wereldraad. Het ging over de vraag hoe de theologische thematiek van het kerk-zijn zich verhoudt tot de samenlevingsvragen rond gerechtigheid en vrede. Heeft het één, ecclesiologie, met het ander, ethiek, te maken? De drie conferenties resulteerden in drie rapporten, respectievelijk getiteld Costly Unity, Costly Commitment en Costly Obedience, en uiteindelijk samen uitgegeven in een boek.

T.F. Best, M. Robra (red.), Ecclesiology and Ethics: Ecumenical Ethical Engagement, Moral Formation and the Nature of the Church, WCC: 1997.

De nadruk op ‘kostbaar’ doet – bij wijze van contrast – denken aan de beroemde woorden van Bonhoeffer over de ‘goedkope genade’. Zoals Bonhoeffer protesteerde tegen een theologie die spreekt van genade zonder oog voor de navolging, en van vergeving zonder aandacht voor verootmoediging, een theologie zonder diepgang, zo bedoelt ook het project ‘Ecclesiologie en ethiek’ aandacht te vragen voor de betekenis van kerk-zijn voor de samenleving juist waar het gaat om de in de samenleving geldende waarden en normen. In die samenhang wordt gesproken over de kerk als een ‘morele gemeenschap’. Het zijn thema’s die binnen de mainstream van de klassieke oecumene vaak weinig aan bod komen: het zijn vooral de historische vredeskerken die ons op dit punt enigszins bij de les houden.

Meer recent is hier ook sprake van een toenemende invloed van de evangelische en Pinksterbeweging: ook daar ligt vanouds een sterkere nadruk op de levensheiliging, al gaat het in die kringen dan meer om de persoonlijke ethiek (de vragen rond levensbegin en -einde, rond seksualiteit, alcohol e.d.), terwijl de historische vredeskerken zich meer bezig houden met sociaal-ethische vragen. The Church vermijdt – om mij niet heldere redenen – de aanduiding van de kerk als een ‘morele gemeenschap’, maar spreekt wel uitvoerig over de betekenis van de kerk voor het delen van gezamenlijke morele waarden, en stelt in het bijzonder de vraag naar het onderscheidingsvermogen op ethisch terrein: welke factoren spelen allemaal mee in het tot stand komen van een moreel oordeel, bijvoorbeeld als een kerk zich uitspreekt tegen de bewapeningsindustrie, of tegen het gebruik van voorbehoedsmiddelen, of voor een ruimer toelatingsbeleid voor asielzoekers? Kunnen we als kerken op dat punt meer van elkaar leren, en dan ook samen verder komen? Binnen Faith and Order loopt op dit punt ook een afzonderlijk studieproject.

Vgl. ‘Part III: Moral Discernment in the Churches’, in: Gibaut (red.), a.w., 109-117.

Het is van belang dat deze vragen in The Church een plek krijgen binnen het zoeken naar een gezamenlijke visie op de kerk. Ze zijn dus relevant voor de zending en de eenheid van de kerk.

Waar is The Church goed voor?

De vraag is dus waar de kerk goed voor is. Dat is een vraag naar de zending van de kerk, naar haar relevantie voor de samenleving, voor concrete mensen binnen en buiten haar gelederen. Een andere vraag is nog waar een document als The Church goed voor is. Brengt het de oecumene verder als de Wereldraad straks dit document in de aandacht van de kerken aanbeveelt?

The Church is geschreven voor de kerken en voor de theologen. Voor de kerken: dat betekent dat alles afhangt van de receptie door die kerken. Gaan zij er net zo enthousiast op in als in de jaren ’80 op de Lima-rapporten? Of zijn de tijden inderdaad veranderd, en valt dat niet te verwachten? Men kan daar pessimistisch over zijn. Veel kerken wereldwijd kennen geen lees- en schrijfcultuur zoals wij die kennen, of – in een beeldcultuur – althans kenden? Ook bij Lima kwamen de reacties al voor het overgrote deel uit Europa, Noord-Amerika en Australië. Maar ook in deze delen van de wereld lijken de kerken minder ‘ in’ voor dit soort oecumenische dialoog. Ze hebben wel wat anders aan hun hoofd; of misschien is het beter te zeggen dat ze nauwelijks herkennen dat ze in feite deze vragen aan hun hoofd hebben. In het gunstigste geval nemen oecumenische organen zoals de Raad van Kerken in Nederland hun verantwoordelijkheid, en zitten ze de lidkerken op de huid door de vragen zo door te spelen dat die kerken er niet echt onderuit kunnen.

En de theologen ten slotte? Het probleem is niet dat theologen niet geïnteresseerd zouden zijn in het thema ‘kerk’. Er verschijnen ook in Nederland heel wat artikelen en boeken op dit terrein, vooral vanuit de praktische theologie. Het gaat dan om vragen rond nieuwe vormen van kerkelijke gemeenschap, rond missionair kerk-zijn, rond kerk in de samenleving e.d. Alleen al omwille van de academische standaarden kan het niet anders dan dat men in dergelijke wetenschappelijke publicaties ook positie kiest ten opzichte van wat de wereldchristenheid in het meest zichtbare vorm, en dat is de Wereldraad, op dit punt te melden heeft. Dan kan tegenspreken heel nuttig zijn, maar negeren is ongeloofwaardig. Ook The Church is goed voor een theologisch doordachte vernieuwing van de kerk in de vele contexten waarin zij leeft.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken