Menu

Premium

‘Van omhoog’ geboren worden

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Exodus 3,1-6, Psalmen 93, Romeinen 8,12-17 en Johannes 3,1-16

Exodus 3 begint eigenlijk in Exodus 2,23. Twee keer horen we daar het woord slavernij, dienstwerk (Hebr.: ‘abhodah). Daartussenin schreeuwen de Israëlieten om hulp. En God laat zich kennen. Niet ‘horen, zien en zwijgen’, maar ‘horen, zien en kennen’ is wat God doet. De stem komt tot rust in ‘kennen’ (Hebr.: zakhar): zich herinneren, denken aan, één zijn met, begaan zijn met, te doen hebben met.

In het verhaal dat in Exodus 3 begint zullen we horen hoe God zich laat kennen, te beginnen aan Mozes. De hemel zal opengaan. Ook als je er geen oren naar hebt – gisteren slaaf, vandaag slaaf, morgen slaaf, het wordt nooit anders! Wie is die God van onze vaderen, die God van wie we niets merken? (zie Exodus 3,13) – je zult het zien. Bevrijding bestaat. Het is een cadeau, een basis van vertrouwen, maar je zult zelf aan het werk moeten gaan. Begin er maar aan!

De engel des Heren laat zich zien

Waarschijnlijk nog niets van dat alles wetend hoedt Mozes de kudde van zijn schoonvader Jetro. Als het verhaal begint is hij ‘achter’ (Hebr.: ’achar) de woestijn. Waar hij dan ook is – want van waaruit kijk je als je ‘achter’ zegt – hij heeft de woestijn achter zich en weet dus van wanten. Zo komt dé berg, de Horeb, in zicht. Wij, lezers en hoorders, weten wat daar gebeurt. Wij horen over die engel Gods die als een vuurvlam midden uit de braamstruik (Hebr.: senèh; vgl.: Sinai) opschiet. De lezer weet vaak meer dan degene over wie hij of zij leest. Mozes weet het nog niet. Hij wil gaan zien, dat wat zich laat zien gaan bezien. Het werkwoord ‘zien’ laat zich hier volop horen (zes keer in Exodus 3,2-4). En Mozes laat horen hoe hij als leraar begint: ‘Hier ben ik’ (Exodus 3,4). Hij wil horen en zal gehoor gaan geven aan. Zo zal voor hem en voor zijn volk in de slavernij alles anders worden.
Psalmen 93 bezingt Gods majesteit en kracht die de wereld met al zijn wankelmoedigheid toch laat staan. Met alle stemmen en tegenstemmen: ‘Uw getuigenissen zijn zeer betrouwbaar, de heiligheid is uw huis tot sieraad, o Heer, tot in lengte van dagen’ (Psalmen 93,5 – Vertaling NBG 1951).

Kinderen van God (ge)worden

De perikoop uit de Romeinenbrief begint voor ons (?) een beetje gevaarlijk: ‘vlees’ tegenover Geest. Dan weten wij wel waar het over gaat. De NBV vertaalt het Griekse woord sarx, vlees, dan ook met ‘je eigen (zondige) wil’. Maar Paulus ziet waarschijnlijk toch iets anders. Vlees tegenover Geest wordt voor hem ‘de geest van slavernij om opnieuw te vrezen’ tegenover ‘de Geest van het kind zijn van God’ (Romeinen 8,15). ‘Abba’ mogen zeggen, een adres hebben. Weten dát je ergens terechtkunt en ook wáár. Weten dat je dankzij de Zoon bij God kind aan huis mag zijn als mede-erfgenaam van de Messias.

In Jeruzalem in de Paasnacht

Wanneer we Johannes 3 in 2,23 laten beginnen, beschikken we over de titel, het decor en de belichting van het gesprek in de nacht met Nikodemus. Het kan daar de lezer van de Griekse tekst niet ontgaan: in (Gr.: en) Jeruzalem, met (Gr.: en) Pasen, op (Gr.: en) het feest. Dat staat als een huis. En iedereen kan weten waar het in Jeruzalem in de Paasnacht over zal gaan. Leraren ontmoeten elkaar in de Paasnacht. De achting waarmee Nikodemus Jezus aanspreekt is het ontzag dat je kunt voelen voor je collega, je naaste naast je. Ook voor ‘de ander’ die je aanziet en die volgens Levinas je leraar is. Nikodemus brengt ‘de tekenen die jij doet’ ter sprake (Johannes 3,2). Volgens Johannes vat Jezus dit op als een vraag. Jezus ‘antwoordt en zegt hem’ (Johannes 3,3). Dan komt het antwoord dat bij Nikodemus bevreemding opwekt, een bevreemding die op haar beurt Jezus bevreemdt.

Geboren worden uit water en Geest

Wil je Gods koningschap zien, dan moet je ‘van omhoog’ (Gr.: anoothen) geboren worden. Voor Nikodemus betekent ‘van omhoog geboren worden’ dat je ‘opnieuw geboren’ moet worden. Dat lijkt Nikodemus ietwat moeilijk, zelfs onwaarschijnlijk voor een heer op leeftijd. Maar over dát ‘van omhoog’ gaat het niet. Je moet het zoeken bij ‘water en Geest’ – en als vanzelf gaan dan de boeken open, te beginnen bij Genesis. In het schrijven van Johannes betekent dat duidelijk ook: te beginnen bij de Jordaan. Daar staat Johannes te dopen. Priesters en levieten, door de mensen van Jeruzalem naar hem gezonden komen daar met hun bijbelse vragen om identificatie als een begin van wat komen gaat mogelijk te maken.

Het koningschap van God tekent zich af voor wie uit de Geest van Gods scheppen nieuw leven geboren ziet worden. Ook als je niet weet waar die Geest vandaan komt en waar Hij heen gaat, je kunt zijn stem horen. En Johannes weet waarschijnlijk dat wij in de stilte van ons eigen horen (bijvoorbeeld de synoptici) vertrouwd zijn met de ‘stem van een die roept’, die de Schriften vertolkt, die de Tora hooghoudt zodat ‘in de woestijn de weg van de Heer’ klaargemaakt kan worden. De Geest, de andere helper (Johannes 14,16-17), God die ons toch niet alleen laat en die ons steeds weer opnieuw als voor het eerst uitnodigt werkelijk op weg te gaan om te groeien in vertrouwen op zijn eniggeboren Zoon (Johannes 3,16) die ons vanuit de schoot van de Vader zal uitleggen wie die inbreker is die ons bijna dwingt ruimte te maken voor de ander, de uitzondering, de Heilige die God werkelijk is.

Bij Exodus 3:1-6, Psalmen 93, Romeinen 8:12-17 en Johannes 3:1-16

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken