Menu

Basis

Van sacrament naar contract? Verbonden in ‘liefde en trouw voor Gods aangezicht’

Inleiding

De wetgever definieert het huwelijk niet.1 Wel stelt hij dat de wet het huwe-lijk alleen beschouwt in zijn burgerlijke betrekkingen, art. 1:30 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Met een variant hierop stel ik dat de kerk de neiging heeft het huwelijk alleen in zijn kerkelijke betrekkingen te beschouwen. Op zowel het protestantse kerkrecht als het statelijke recht en op de verhouding tussen beide als het gaat over het huwelijk en andere relatievormen is deze bijdrage gericht.

Op de studiedag ‘Wat is liefde waard? Relaties, kerk en zegen’ van 30 oktober 2017 werd en in de Protestantse Kerk in Nederland wordt onmis-kenbaar veel gesproken over Ordinantie 5, het huwelijk en over andere le-vensverbintenissen dan het huwelijk van man en vrouw. Dit artikel is een uitwerking van mijn lezing en beoogt een bijdrage te leveren aan concep-tuele verheldering, de recente Samen op Weg-proces voor het voetlicht te halen als het gaat over het huwelijk en andere relaties dan het huwelijk van vrouw en man. Dit kan niet zonder zowel de zestiende-eeuwse protestantse reformatie als van het vigerende statelijke recht daarbij te betrekken. Ik doe dat in drie fasen. Allereerst richt ik me via het perspectief van de re- cente Samen op Weg-geschiedenis op de huidige relevante artikelen van Ordinantie 5 die gaan over het huwelijk en andere relaties dan het huwelijk van man en vrouw. Het Samen op Wegproces begon in 1961 vanuit vooral missionaire predikanten en theologen die een einde wilde maken aan de verdeeldheid van de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland. Later kwam daar de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden bij. Uiteindelijk zou dit uitmonden in de fusie van 2004 met als resultaat de Protestantse Kerk in Nederland. Wie iets wil veranderen of juist bij het oude wil laten, zal eerst willen of moeten weten wat de huidige stand van zaken is en ook met de wetshistorie en rechtshis-torie bekend willen zijn. Voor de goede orde, gezien de beperkte ruimte kan ik slechts de grote lijnen schetsen. Ten tweede richt ik me op de ontsacrali-sering van het huwelijk door de gereformeerden in de zestiende eeuw. Rond de herdenking van 500 jaar zestiende-eeuwse protestantse reformatie is dat niet een omweg, maar een route die evenzeer een bijdrage wil leveren aan verheldering. De derde fase in dit artikel is die van het statelijke recht waar-mee ik laat uitkomen waar het protestantse en het statelijke recht al dan niet schuren. Tenslotte kom ik tot een afronding. Leidend is de vraag waarom het burgerlijk huwelijk, de kerkelijke inzegening en de zegening van andere relaties dan het huwelijk van man en vrouw respectievelijk civielrechtelijk en kerkrechtelijk zo geregeld zijn als thans vigerend is.

Samen op Weg en Ordinantie 5

In dit onderdeel komen achtereenvolgens aan de orde de bepaling en uit-werking van de onder protestanten bijna vergeten essentie dat kerkrecht liturgisch recht is, de Studiecommissie ‘Huwelijk en andere relatievormen’, de teksten en achtergronden van Ordinanties 5-3 en 5-4, en het Samen op Wegproces.

Kerkrecht als liturgisch recht

Kerkrecht is vanouds liturgisch recht. Dat komt ook tot uitdrukking in de thematiek van deze studiedag. Tegelijk is er een protestantse paradox. Als kerkrecht sinds de Vroege Kerk – ik denk onder andere aan de vroegchris-telijke geschriften Didachè en Didaskalia – liturgisch recht is, dan sluit het protestantse kerkrecht het kerkelijke huwelijksrecht nagenoeg uit. Dit verdient enige toelichting. De kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland bestaat net als een van de voorgangers – de Hervormde Kerkorde van 1951 – uit grotendeels twee onderdelen. Ik laat de generale regelingen hier maar even buiten beschouwing. Naar analogie van het staatsrecht is er allereerst de theologische constitutie. Dat is de kerkorde in engere zin. Daarnaast zijn er de ordinanties. Deze zijn vergelijkbaar met de organieke wetten in het staatsrecht. De gedachte hierachter is dat de ordinanties eenvoudiger te wij-zigen zijn dan de grondleggende bepalingen van de theologische constitutie. In de Hervormde Kerkorde van 1951 was in de constitutie opgenomen dat het huwelijk een ‘inzetting Gods’ was en dat het ging om een ‘bevestiging en inzegening van het huwelijk’, respectievelijk artikel XXI lid 1 en artikel XXI lid 2. De titel van artikel XXI was: ‘Van het huwelijk en het gezin’. In het Samen op Wegproces was het sommige hervormden er veel aan gelegen om die formulering opnieuw op te nemen in engere zin van de nieuw te vormen kerk. Dat heeft het niet gehaald. Waar de kerkordelijke legitime-ring voor andere relatievormen dan het huwelijk voor lutheranen een van de kroonjuwelen was, was dat voor een deel van de hervormden juist een struikelblok. Het gevolg mag bekend zijn: daar waar drie kerken verenigden dan wel herenigden tot de ene Protestantse Kerk in Nederland, ontstonden op hetzelfde moment nog twee ‘nieuwe’ kerken. Opnieuw drie kerken dus. Naast de Protestantse Kerk in Nederland ontstonden de Voortgezette Gere-formeerde Kerken in Nederland en de Hersteld Hervormde Kerk. Voor de laatstgenoemde kerk was het besluit over het huwelijk en andere relatievor-men niet het enige struikelblok om mee te gaan in de Protestantse Kerk in Nederland, maar het was wel een forse hinderpaal.

Studiecommissie ‘Huwelijk en andere relatievormen’

In november 1996 besprak de triosynode het rapport ‘De plaats van levens-verbintenissen in de kerkorde’ van de ‘Studiecommissie “Huwelijk en andere relatievormen”’. Eenstemmig oordeelde de commissie dat het niet nodig zou zijn het huwelijk apart in de kerkorde op te nemen en andere relatievormen zouden ook in de ordinantie over de eredienst een plaats kunnen vinden, net als het huwelijk. Dat heeft het ook gehaald. De meerderheid in de kerken wilde de twee mogelijkheden gelijkwaardig naast elkaar plaatsen terwijl de minderheid deze beide mogelijkheden nadrukkelijk van elkaar wenste te onderscheiden. Deze twee sporen zouden in het Samen op Wegproces steeds terugkeren.

Het bleek onmogelijk voor de Werkgroep Kerkorde om tegelijk recht te doen aan de verscheidenheid op dit punt en een regeling voor te stellen die voor alle gemeenten rechtsgeldig zou zijn. Het spanningsveld tussen volstrekte gelijkschakeling van enerzijds het huwelijk en anderzijds andere levensverbintenissen dan het huwelijk van man en vrouw bleek te groot.

De gezamenlijke synoden moesten destijds proberen een oplossing te vinden. Uiteindelijk vergde dit een kerkelijke krachtinspanning om er samen uit te geraken zonder dat het Samen op Wegproces voortijdig tot een einde zou komen. De krachtsinspanning resulteerde in een compromis waarmee niet allen gelukkig waren. Dat is vaak het karakter van een compromis, ook in een veelkleurige kerk. Het was wellicht niet de beste optie, maar voor toen de minst slechte optie, althans zo werd het door sommigen ervaren.

De kerk aanvaardde dat er verschillend werd gedacht en liet het aan de kerkenraden over om, na beraad in de gemeente, al dan niet ruimte te bieden aan het zegenen van andere levensverbintenissen. Er leek dan ook geen andere conclusie mogelijk dan de lokale gemeenten ruimte te bieden om zelf-standig hierover een besluit te nemen. Indien er in een gemeente geen ruimte is voor het zegenen van andere levensverbintenissen dan het huwelijk van vrouw en man, dan is de kerkenraad hiertoe niet verplicht dit in te voeren. Dit alles resulteerde in twee afzonderlijke artikelen: een voor het huwelijk en een voor andere levensverbintenissen dan het huwelijk van vrouw en man. Het huwelijk moest daarbij voorop gaan. Het huwelijk was daarbij een relatie van vrouw en man dat reeds voor de (burgerlijke) wet was gesloten. Een aloude juridische regel ius sequitur vitam – het recht volgt het leven -gold hierbij niet voor de kerk. Er valt hier geen kerkrechtelijke variant op deze regel te maken als ius ecclesiasticum sequitur vitam – het kerkelijke recht volgt het leven. De terminologie van de overheid die ook spreekt over het openstellen van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht werd niet gevolgd. Ook werd een ander onderscheid duidelijk in de afzonderlijke artikelen. Bij het huwelijk zou het gaan om ‘inzegening’ en bij andere le-vensverbintenissen over ‘zegening’. Die eerste aanduiding heeft volgens de Toelichting op de kerkorde in combinatie met bevestiging ‘oude papieren’.2 Het gaat om een institutionele markering. Voor de aanduiding ‘zegening’ wordt aangevoerd dat daarin Gods nabijheid wordt verkondigd aan mensen die hun verbond van liefde en trouw voor Gods aangezicht brengen.

Het huwelijk werd niet opgenomen in de theologische constitutie. Dat was een bittere pil voor de rechtervleugel van de Nederlandse Hervormde Kerk. Er wordt ‘slechts’ over het huwelijk gesproken in Ordinantie 5. Deze kreeg de titel mee: ‘De eredienst’. Daarin is zowel de bepaling opgenomen over de inzegening van huwelijkse relaties als van de zegening van andere levensverbintenissen dan het huwelijk van man en vrouw.

Op de gezamenlijke vergaderingen van de synoden van de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden, ook wel ‘triosynode’ genoemd, van mei 2002, werd besloten over de titels boven de relevante kerkordeartikelen en de inhoud van de kerkordeteksten van Ordinantie 5. Dit gebeurde tijdens de vervolgbehandeling in tweede lezing van de wijziging van de Ordinanties behorende bij de conceptkerkorde van de toekomstige verenigde kerk. Over de titel ‘Het huwelijk’ bij Ordinantie 5.3 waren 141 stemmen vóór en 16 tegen. Deze stemverhoudingen over de titel ‘Andere levensverbintenissen’ bij Ordinantie 5.4. lagen enigszins anders: 129 vóór en 28 tegen. Een iets ander beeld ontstaat als dit uitgesplitst wordt in de stemverhoudingen van de drie afzonderlijke kerken in relatie tot de gehele Ordinantie 5. Overigens, de percentages heb ik zelf even doorgerekend:

Geheel: 121 voor – 34 tegen -> 78,06% vóór

Nederlandse Hervormde Kerk: 41 voor – 25 tegen -> 62,12% vóór

Gereformeerde Kerken in Nederland: 61 voor – 5 tegen -> 92,42% vóór

Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden: 22 voor – 3 tegen -> 88,00% vóór

Hieruit valt op te maken dat over de hele ordinantie bekeken 121 stemmen vóór waren en 34 tegen. Procentueel omgerekend betekent dit dat 78% vóór was de gehele Ordinantie 5 was. Dit percentage lag beduidend lager als het wordt gespecificeerd voor de hervormde synoden en significant hoger als het gaat om de evangelisch-lutherse en met name de gereformeerde synoden. Voor de volledigheid, de Protestantse Kerk in Nederland was niet de eerste kerk die een zegen aanbood aan (on)gehuwde stellen van welk geslacht dan ook. De Remonstrantse Broederschap ging haar in 1986 daarin reeds voor. Daarmee zorgde dit kerkgenootschap voor een kerkelijke wereldprimeur.

Ordinanties 5-3 en 5-4

Hoewel ik doorgaans niet wetsteksten integraal opneem, lijkt het me in dit kader noodzakelijk. De tekst van Ordinantie 5-3 kwam er als volgt uit te zien:

1. De inzegening van een huwelijk van man en vrouw als een verbond van liefde en trouw voor Gods aangezicht geschiedt in een kerkdienst.

2. Het verzoek om inzegening van een huwelijk wordt ten minste zes weken van tevoren ingediend bij de kerkenraad.

3. Wanneer zij die het verzoek hebben ingediend (of één van hen) zijn ingeschreven in het register van een andere gemeente, wordt het verzoek ten minste tien weken van tevoren ingediend bij de kerkenraad, die on-verwijld de andere kerkenraad of kerkenraden op de hoogte stelt van het verzoek. Indien een andere kerkenraad binnen twee weken nadat hij op de hoogte is gesteld bezwaar maakt, beoordeelt de eerstgenoemde kerkenraad of het bezwaar voor de inzegening een beletsel vormt. Hij geeft de kerkenraad die het bezwaar indiende uiterlijk vier weken voor de inzegening bericht over zijn besluit.

4. De trouwdienst wordt ten minste twee weken van tevoren aan de gemeente bekend gemaakt met vermelding van de namen van hen van wie het huwelijk zal worden ingezegend.

5. De inzegening geschiedt door een predikant van de gemeente, of door een andere in overleg met het bruidspaar door de kerkenraad uit te nodigen predikant, met gebruikmaking van een van de orden uit het dienstboek van de kerk.

6. De kerkenraad schenkt namens de gemeente in de trouwdienst een huisbijbel.

7. De kerkenraad kan een trouwboek bijhouden, waarin hij de namen van hen van wie het huwelijk is ingezegend inschrijft.

8. Alleen een naar burgerlijk recht tot stand gekomen huwelijk kan worden ingezegend.

Eerder stelde ik dat de kerk de neiging heeft het huwelijk te beschouwen in zijn kerkelijke betrekkingen. Dat blijkt ook uit Ordinantie 5-3-1: het huwelijk is ‘een verbond van liefde en trouw voor Gods aangezicht’. Dit verbond be-treft een huwelijk van vrouw en man. Het laatste lid van deze ordinantietekst bepaalt dat alleen het huwelijk van een echtpaar kan worden ingezegend als het huwelijk eerst burgerrechtelijk is gesloten. Daarmee bouwt de Protes-tantse Kerk in Nederland de waarborg in die ook aansluit bij art. 449 van het Wetboek van Strafrecht waarover verderop dit artikel meer.

De tekst van Ordinantie 5-4 luidt als volgt:

De kerkenraad kan – na beraad in de gemeente – besluiten dat ook andere levensverbintenissen van twee personen als een verbond van liefde en trouw voor Gods aangezicht kunnen worden gezegend.

Bij deze tekst komt een aantal aspecten naar voren. Allereerst is er sprake van een onderscheid in relatie tot de trouwdienst. De kerkenraad kan als het om andere levensverbintenissen dan het huwelijk van man en vrouw gaat, pas hiertoe overgaan na een beraad in de gemeente. Bovendien staat er dat de kerkenraad hiertoe ‘kan’ overgaan, de zogenaamde ‘kan-bepaling’. Hij is hiertoe niet verplicht. Verder is er het terminologische onderscheid. Een hu-welijk wordt ingezegend. Andere levensverbintenissen dan het huwelijk van man en vrouw worden gezegend. Het inzegenen heeft volgens de Toelichting op de kerkorde te maken met het feit dat het huwelijk een oud en eerbied-waardig instituut is. Door vast te houden aan de aanduiding ‘inzegening’ geeft de synode aan dat de waardering voor het huwelijk onveranderd is. Zij wenste geen ander woord voor het huwelijk te hanteren om niet de indruk te wekken dat zij het huwelijk zou devalueren. In de Toelichting op de kerkorde wordt verklaard dat zegenen ‘opener en speelser’ zou zijn dan het inzegenen van een huwelijk.3 Welke verklaring ik ook tegenkom in de bronnen en de literatuur, het onderscheid tussen ‘inzegening’ en ‘zegening’ blijft wat ge-kunsteld, alsof er achteraf iets gelabeld wordt dat niet bij voorbaat duidelijk was. Wellicht helpt een dergelijk onderscheid liturgisch, maar kerkrechtelijk blijft het enigszins vaag. Dat geldt te meer in relatie tot het volgende. Of het nu gaat om ongelijkheid of gelijkwaardigheid, in beide gevallen stelt de Protestantse Kerk in Nederland dat het gaat om een ‘verbond van liefde en trouw voor Gods aangezicht’, Ordinantie 5-3 en 5-4. De definiëring van beide relaties is identiek. Het zijn allebei verbonden van liefde en trouw voor het aangezicht van God.

Samen of weg

Wie zich verdiept in de recente synodale geschiedenis op dit punt of wie zelf in welke hoedanigheid ook getuige of participant is geweest in dit proces, kan er niet om heen dat dit een onderwerp is geweest dat de kerkelijke gemoederen danig bezighield. Het was niet alleen maar ‘Samen op Weg’, maar soms leek het eerder ‘samen of weg’. De Werkgroep Kerkorde is er meer dan tien jaar mee bezig geweest. Het onderwerp trok diepe sporen in de achtereenvolgende synodes. Er is veel discussie over dit uitermate ge-voelige onderwerp gevoerd, niet alleen omdat het een thema of een kwestie was, maar omdat het besef aanwezig was dat het gaat om de identiteit en existentie van mensen en om God. Het was toen helder dat het openen van de in brede kring gewenste mogelijkheid andere levensverbintenissen te zegenen niet in mindering kwam op de waardering van het huwelijk. Op een scharniermoment in het leven van mensen die een relatie aangaan of zijn gegaan, wilden de drie kerken verkondigend, pastoraal en zegenend aanwezig zijn.

De toenmalige voorzitter van de Werkgroep Kerkorde, Barend Wallet, blikte in 2005 terug en stelde: ‘Geen probleem rond de discussie over de kerkorde was zo moeilijk als dat over het huwelijk en andere relaties’.4 Dit onderwerp bleek de potentie in zich te hebben om wanneer het niet goed zou uitpakken het hele Samen op Wegproces voortijdig zou eindigen. Dat is niet gebeurd, hoezeer ook in en volgens sommigen door het Samen op Wegproces de kerk en kerkleden schade hebben opgelopen. Daarnaast moet ook worden genoemd dat anderen zich hebben verheugd over de eenwording van de drie kerken, omdat ze het als een heilige opdracht hebben ervaren.

Zestiende-eeuwse protestantse reformatie

In de kerkelijke historiografie van het huwelijk en andere relaties dan het huwelijk van vrouw en man gaat het om meer dan het Samen op Wegpro- ces alleen. In deze dagen van gedenken, mag een reflectie op en vanuit het protestantse en canonieke huwelijksrecht niet ontbreken. Het kerkrecht re-flecteert immers op de daaraan ten grondslag liggende ecclesiologie, ambts-theologie en liturgiek. Waar het (Rooms-Katholieke) Concilie van Trente van 1546 tot 1563 duidelijk stelde dat voor een geldig huwelijk twee getuigen vereist waren, een priester, een drievoudige aankondiging en inschrijving in het huwelijksregister, hadden de zestiende-eeuwse protestantse kerkre-formatoren reeds een eigen spoor getrokken. Ze maakten een einde aan de dominante positie van het canonieke huwelijksrecht van de toenmalige Rooms-Katholieke Kerk en ook aan het huwelijk als een sacrament. In die kerk is het huwelijk nu nog een sacrament:

Het huwelijksverbond, waardoor man en vrouw met elkaar een algehele levensgemeenschap vormen, die uit haar natuurlijke aard gericht is op het welzijn van de echtgenoten en op het voortbrengen en opvoeden van kinderen, is door Christus de Heer tussen gedoopten verheven tot de waardigheid van Sacrament. – canon 1055 § 1 (1983).

Als gevolg van de zestiende-eeuwse protestantse reformatie werden niet al-leen de rouwdiensten maar ook het huwelijksrecht en de huwelijksdiensten geseculariseerd. Wel kwamen er in de beraadslagingen van de Synoden van Emden van 1571, Dordrecht van 1574, Dordrecht van 1578, Middelburg van 1581, ’s Gravenhage van 1586 en Dordrecht 1618/1619 huwelijkse zaken aan de orde en bevatte de tekst van de acta van Dordrecht van 1578 een speciaal hoofdstuk over huwelijkse zaken, maar het huwelijk kreeg in relatie tot het Rooms-Katholieke canonieke recht een bijkans verwaarloosbaar artikel in de kerkorde, art. 70. Het was aan de burgerlijke overheid om huwelijken te sluiten, hoezeer deze ook het kerkelijke huwelijk erkende. Het probleem voor de geprivilegieerde Gereformeerde Kerk ten tijde van de Republiek was dat zij een belijdende kerk wilde zijn. Als zij ook kerkelijke huwelijken zou moe-ten sluiten, dan betekende dit dat zij ook huwelijken van niet-gereformeerden zou moeten sluiten. Als gevolg van de Franse Revolutie kwam het primaat in huwelijkse zaken bij de burgerlijke overheid te liggen. Het kerkelijke hu-welijk werd als secundair beschouwd.

Mede als gevolg van deze herpositionering omtrent het kerkelijke huwe-lijksrecht is het huwelijk van sacrament een contract geworden dat wordt gesloten tussen twee partijen voor de burgerlijke overheid. De zestiende-eeuwse protestantse reformatoren gingen daarbij wel uit van een christelijke overheid die een huwelijk sloot. Er bleef en blijft niettemin een andere pro-testantse huwelijksparadox: in de praktijk fungeerde en fungeert het huwe-lijk als een pseudosacrament.

Statelijke recht

Sacrament, pseudosacrament of niet, de wetgever maakt in het Burgerlijk Wetboek helder wat de positie van de kerkelijke plechtigheid thans wel en niet is:

Geen godsdienstige plechtigheden zullen mogen plaats hebben, voordat de partijen aan de bedienaar van de eredienst zullen hebben doen blijken, dat het huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken. (art. 1:68 van het Burgerlijk Wetboek)

Dat relativeert de hooggespannen kerkelijke opvattingen over en verwach-tingen van andere levensverbintenissen dan het huwelijk van vrouw en man en van het huwelijk. De nuchtere feiten spreken: voordat een godsdienstige plechtigheid kan plaatsvinden, is het echtpaar voor de ambtenaar van de burgerlijke stand verschenen die het huwelijk heeft voltrokken. Ook in de sfeer van het strafrecht wordt eenzelfde lijn getrokken:

1. De bedienaar van de godsdienst die, voordat partijen hem hebben doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid daartoe betrekkelijk verricht, wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.

2. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen twee jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie worden opgelegd (art. 449 van het Wetboek van Strafrecht).

Ondanks dat vanaf 2001 volgens het statelijke recht het huwelijk gesloten kan worden tussen partners van het andere geslacht of hetzelfde geslacht, is het volgens de toenmalige staatssecretaris (2000) aan de kerk om al dan niet over te gaan tot de inzegening van een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht. Daar waar de kerk er niet toe overgaat, divergeren het kerkelijke huwelijksrecht en het statelijke recht. Hoezeer dit ook schuurt en wringt, het is toegestaan als het kerkgenootschap dit heeft verwoord in het statuut oftewel de kerkorde en overeenkomstig handelt. Uit de vrijheid van godsdienst, art. 6 Grondwet en art. 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens vloeit de vrijheid van vereniging voort, art. 2:2 van het Burgerlijk Wetboek. Het kerkgenootschap heeft als rechtspersoonsvorm nog steeds een ruime vrijheid van organisatie, hoewel die niet absoluut is.

Of een kerk al dan niet overgaat tot het openstellen van het huwelijk ook voor partners van hetzelfde geslacht, naast genoemde wetsbepalingen is ook art. 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens van belang. Dit artikel bepaalt:

Artikel 8 – Recht op eerbiediging van privé familie- en gezinsleven

1. Een ieder heeft het recht op respect voor zijn privé leven, zijn fami-lie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uit-oefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch wel-zijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Ook de ontwikkeling van het huwelijks(vermogens)recht, zoals ook ver-woord in het Regeerakkoord 2017 van kabinet Rutte III dient niet te worden vergeten in een bezinning op relatievormen, hoezeer daar ook in de kerke-lijke en de theologische context minder aandacht voor is:

Sinds dit jaar is de beperkte gemeenschap van goederen het nieuwe wet-telijke uitgangspunt voor personen die in het huwelijk treden. Bezien wordt op welke manier de noodzaak tot het maken van notariskosten kan worden weggenomen voor paren die in algehele gemeenschap van goederen wensen te trouwen.5

Het gaat bij welke relatievorm niet alleen om emoties en existenties, hoe zwaarwegend ook, maar ook materiële belangen, het familieen erfrecht en in het onderhavige geval ook om het (huwelijks)vermogensrecht, juist ook omdat het om mensen gaat.

Afronding

Zoals uit het sociaal-demografisch onderzoek van collega Heleen Zorgdra-ger blijkt,6 verandert het patroon van relatievormen in de samenleving en bij gevolg ook in de kerkelijke samenleving. Ook sinds de bezinning en besluitvorming aangaande het huwelijk en andere relatievormen ten tijde van het Samen op Wegproces verandert de samenleving in een rap tempo.

Tegelijk relativeert de kerkelijke geschiedschrijving, zoals uit de zestiende-eeuwse ontsacralisering en secularisering van het protestantse kerkelijke huwelijk(srecht) naar voren komt, de huidige kerkelijke ontwikkelingen, hoezeer het huwelijk bij sommige kerkleden en ambtsdragers ook een pseu-dosacramenteel karakter behoudt en ondanks het gegeven dat het aantal huwelijken afneemt, het aantal echtscheidingen stijgt, het aantal regenboog-of patchworkgezinnen7 groeit, om maar te zwijgen over de toename van het aantal singles en het aantal gemeenteleden dat een of meerdere illusies armer is door gebroken relaties. Ook zij kunnen zich in de kerkelijke kou voelen gezet door een kerk die zich eenzijdig richt op het huwelijk of het geregistreerd partnerschap.

Tegelijkertijd valt juist in het licht van de sociaal-demografische cijfers de groei op van het aantal bruiden dat zich door hun vaders laat weggeven in het kerkgebouw, ondanks de uitleg van de voorganger dat ze allang voor de burgerlijke stand zijn gehuwd, want het burgerlijke huwelijk is reeds gesloten, om maar te zwijgen over het feit dat ze soms al jaren samenwo-nen en over de scheiding van kerk en staat. Een bruid staat er op dat haar vader haar weggeeft voor het oog van de aanwezigen, de gemeente van Christus en de wachtende bruidegom. Onder invloed van Angelsaksische films heeft ook deze tijd zijn eigen inkleuring van de kerkelijke huwe-lijksinzegening.

Er is nog een andere opvallende trend. Het lijkt in de bezinning op kerke-lijke relatievormen steeds te gaan over het huwelijk en over andere levensver-bintenissen dan het huwelijk van vrouw en man. Bij dat laatste wordt meteen gedacht aan partners van hetzelfde geslacht. Hoe begrijpelijk ook, een ver-geten groep wordt gevormd door weduwes, weduwnaars en/of mensen met een scheiding achter de rug die een nieuwe partner vinden. Zij kiezen niet langer automatisch voor een huwelijk, maar voor een andere levensverbinte-nis. Zij hebben hun redenen om niet voor een huwelijk te kiezen. Soms zijn dat overwegingen van principiële, emotionele of van vermogensrechtelijke aard al dan niet ingegeven door de aanwezigheid van volwassen kinderen die moeite hebben met de nieuwe relatie van hun moeder of vader en/of zorg hebben over de erfenis. Ondanks dat genoemde partners ook een zegen kunnen vragen over hun verbintenis, gebeurt dit in mijn perceptie niet of nauwelijks. Het kan zijn dat andere predikanten daar meer zicht op hebben of meer ervaring mee hebben. Mijn indruk is dat dit evenwel een groep is waarover het nauwelijks gaat in de kerkelijke discussie over en bezinning op relatievormen, ondanks dat ze intens meeleven met de kerk, zich daarvoor inzetten en de geloofsgemeenschap ook financieel (mee) dragen. Een zegen over hun nieuwe relatie verlangen zij niet.

Ten diepste mag het er in de kerk ook om gaan dat los van welke aard onze menselijke relatie(s) ook zijn, er het verlangen is naar en de ervaring dat God zich verbonden weet met mensen, met partners in welk (juridische) verband ook. Zij willen zich verbonden weten met deze derde Partner op hun levensweg, als (pseudo)sacrament, verbond en/of contract.

1 Voor dit artikel maakte ik gebruik van diverse synodale acta: http://pkn-acta.digibron.nl/overview; David J. Bos, ‘Equal rites before the law: Religious celebrations of same-sex relationships in the Netherlands, 1960s-1990s’, Theology & Sexuality 23:3 (2017), 188-208; Gezamenlijke vergadering van de (generale) synoden van de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Ne-derland en de Evangelisch-Lutherse kerk in het Koninkrijk der Nederlanden op 7 t/m 9 november 1996 in Avifauna te Alphen aan de Rijn; Gezamenlijke vergadering van de (generale) synoden van de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden op 16, 17 en 18 mei 2002, in conferentiecentrum; C.F.G.E. Hallewas, Zegen vieren, zegening van levensverbintenissen, Zoetermeer 1996; H.J. Selderhuis, Huwelijk en echtscheiding bij Martin Bucer, Leiden: J.J. Groen en zoon, 1994 (Kerkhistorische Monografieën); M. Verhage-van Kooten, Recht door de gemeente: Juridische gids voor het pasto-raat, Zoetermeer: Boekencentrum, 2002; Barend Wallet, Samen op Weg naar de Protestantse Kerk in Nederland. Het verhaal achter de vereniging, Zoetermeer: Boekencentrum, 2005; John Witte Jr. and Frank S. Alexander (red.), Christianity and Law: An Introduction, Cambridge: Cambridge University Press, 2008; John Witte Jr., The Reformation of Rights: Law, Religion and Human Rights in Early Modern Calvinism, Cambridge: Cambridge University Press, 2007.

2 Van den Heuvel (ed.), Toelichting, 211.

3 Van den Heuvel (ed.), Toelichting, 211.

4 Wallet, Samen op weg, 200.

5 https://www.tweedekamer.nl/sites/default/files/atoms/files/regeerakkoord20172021.pdf [geraad-pleegd 28 oktober 2017].

6 Zie haar artikel elders in dit nummer van Kerk en Theologie, 213-225.

7 Synoniem voor patchworkgezin zijn onder andere samengesteld gezin, fusiegezin, mikadogezin of mozaïekgezin of stiefgezin; http://anw.inl.nl/article/patchworkgezin [geraadpleegd 9 maart 2018] https://www.regenbooggezin.nl/services [geraadpleegd 9 maart 2018]

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken