Menu

Premium

Velen geroepen, weinigen uitverkoren?

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jesaja 25,1-9 en Matteüs 22,1-14

Voor wie van eten houdt, is het beeld van een maaltijd voor het Koninkrijk van God een aanlokkelijk perspectief. Het profetische beeld van olierijke spijzen prikkelt het voorstellingsvermogen en verwijst naar overvloed en het einde aan voedselschaarste en armoede. Het beeld van pure, rijpe of belegen wijnen geeft de maaltijd een kenmerk van hoogstaande kwaliteit. Het bijvoeglijk naamwoord ‘belegen’ of ‘pure’ komt van het Hebreeuws werkwoord sjamar dat ‘waken’ betekent. Een hoogstaande kwaliteit bereik je niet zomaar. Over de kwaliteit van de wijn moet je gedurende een langere periode waken.

Het bijvoeglijk naamwoord ‘olierijke’ of ‘vette’ komt van het Hebreeuwse woord sjèmèn dat ‘olie’ betekent. De verwantschap met het telwoord ‘acht’ (sjemonah) doet de oren spitsen, aangezien we hierin een toekomstige tijd meehoren, die zal volgen op de tegenwoordige tijd. Dan zal immers de zevende dag niet weer gevolgd worden door een eerste dag, maar door een achtste dag. De Nieuwe Bijbelvertaling vertaalt ‘olierijke spijzen’ met ‘uitgelezen gerechten’. De nadruk is in deze vertaling gelegd op de voortreffelijke gerechten en het exquise karakter van de maaltijd.

Eten en verzwolgen worden

De bijvoeglijke naamwoorden ‘olierijk’ en ‘belegen’ wijzen echter niet alleen op de voortreffelijkheid, maar ook op de schade die dergelijke spijzen aanrichten aan diegene die er in één keer te veel van eet en drinkt. Degene die meent van de woestijn in een oase te zijn terechtgekomen, slurpt het vet naar binnen dat zijn hart zwaar doet zijn. Rasji legt uit: De volkeren die gekomen zijn om de stad Jeruzalem te verwoesten en die rondom de berg Sion zijn gelegerd, denken dat met het feestmaal dat voor hen is aangericht de overwinning al binnen is. Ze wensen dat die net zo glad en zacht naar binnen glijdt als het merg, het vet en de wijn die ze tussen hun tanden opslurpen. Maar eenmaal hun buikje rond gegeten, zwaar geworden van het drinken, komen ze tot de ontdekking dat de overwinning niet zo gemakkelijk was als zij wel gedacht hadden. De wijn leek puur en glashelder, maar het bezinksel dat zij proefden, heeft de dronk bitter gemaakt. Door het vet te eten, leken zij sterk te zijn en Israël te hebben overwonnen. Maar het tegenovergestelde gebeurt: de Heer van de hemelse machten slurpt hen op! De Heer ‘verzwelgt’ (Hebr.: bala‘) de bedekking waaronder de volken die Israël aanvallen, schuilgaan (Jesaja 25,7). Tegelijkertijd biedt Hij beschutting aan de zwakken en armen tegen de aanvaller die als een stortbui op hen inbeukt (Jesaja 25,4). En in vers 8 begint de profeet nogmaals met dit werkwoord: de Heer verzwelgt zelfs de dood!

De dood verzwolgen in de overwinning

Vanwege deze laatste verzen staat de lezing van Jesaja 25 niet alleen in de herfst, maar ook op Paasmorgen op het leesrooster van de kerken (in jaar B). De overwinning is niet aan degene die dood en verderf zaait, niet aan de geweldenaar, maar aan de Heer der hemelse machten. Degene die zwelgt in het maken van slachtoffers wordt verzwolgen, zoals farao en zijn legers in de zee werden gesmeten en door de aarde verzwolgen (Exodus 15,12).

Deze woorden van Jesaja, ‘De dood is verzwolgen in de overwinning’, worden door Paulus geciteerd in zijn eerste brief aan de Korintiërs (15,54). Zij hebben hun plaats ook gekregen in de kerkelijke uitvaartliturgie. In het midden van de gemeente worden ze uitgeroepen door de voorganger, staande naast het lichaam van de dode. Naast de overledene is er gewaakt. Nu klinkt over de overledene heen de roep van de overwinning. Deze woorden van Paulus herinneren allen die deze overwinningskreet horen aan onze Heer, die zijn hand heeft uitgestrekt om enerzijds het aanschijn van de bedekking uít te wissen die de vijand bedekt (Jesaja 25,7), anderzijds de tranen áf te wissen van ieders aangezicht (Jesaja 25,8).

Het getal van de uitverkorenen

Hoevelen zullen er gered worden in de toekomstige wereld? Deze vraag blijft over na lezing van het evangelie. Zullen het er veel zijn of weinig? Het antwoord is belangrijk. Want uitgaande van het antwoord dat het er weinigen zullen zijn, hebben sommigen in de geschiedenis van het christendom zichzelf daartoe gerekend en anderen daarvan uitgesloten.

Van belang bij de beantwoording van deze vraag is te weten, dat Jezus in Matteüs 22,14 verwijst naar het apocriefe bijbelboek 4 Ezra: ‘De Allerhoogste heeft deze wereld gemaakt voor velen, maar de toekomstige voor weinigen; maar ik zal tegenover jou een gelijkeniswoord zeggen, Ezra! Hoe je het de aarde ook vraagt, ze zal je zeggen dat ze vooral veel aarde zal geven waaruit een kruik ontstaat en maar weinig stof waaruit goud komt; zo is het ook met het bedrijf van de tegenwoordige wereld: er zijn er wel velen geschapen, maar weinigen zullen worden gered!’ (4 Ezra 8,1-3). Dit citaat lijkt het antwoord te bevestigen dat het aantal van de uitverkorenen in de toekomstige wereld klein zal zijn.

Dit wordt echter tegengesproken in de rabbijnse literatuur, die daarvoor uitgaat van Jesaja 60,21: ‘En jouw volk, allen zijn zij rechtvaardigen. Voor eeuwig zullen zij het land beërven.’ In de Talmoed (Sanhedrin 10,1) wordt wat betreft de toekomstige wereld in de eindtijd een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de toekomstige wereld in de tijd tussen de dood en de opstanding, en anderzijds de toekomstige wereld in de tijd na de opstanding van de doden. In de eerste, de tussentijd, zullen velen ten prooi vallen aan het zuiverende vuur en maar weinigen direct de hemelse zaligheid binnengaan. Voor de tijd na de opstanding van de doden geldt echter de regel, dat geheel Israël dan deel zal hebben aan de toekomstige wereld. Deze uitleg is mogelijk dankzij dat ene vers in Jesaja 60. Maar het voorkomt dat het triomfalisme vanwege het verzwelgen van de dood leidt tot het exclusivisme van degenen die daarvan zullen profiteren.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken