Menu

Basis

Veranderingen in katholiek nederland

Kwetsbaarheid en belang van instituties

Kerkelijke instituties hebben het in Nederland niet gemakkelijk. Om verschillende redenen, die te maken hebben met de andere manieren van omgaan die mensen tegenwoordig hebben, staat hun voortbestaan onder druk. Dit heeft gevolgen voor de waarden die ze beschermen. Wat betekent afname voor de kerkelijke organisatie, voor roepingen, voor gebouwen, voor de categoriale pastoraal, voor religieuze gemeenschappen?

Tijdens de nieuwjaarsreceptie van het bisdom Haarlem-Amsterdam, begin januari 2019 in een overvolle Nicolaasbasiliek te Amsterdam, sprak Mgr. Punt de aanwezigen toe. De aanleiding voor deze extra feestelijke bijeenkomst – de nieuwjaarsrecepties van dit bisdom zijn altijd al een feest – was de benoeming van hulpbisschop Hendriks tot coadjutor. Dit betekent een wijziging in de bestuursstructuur van het bisdom, waarbij de coadjutor het recht heeft de bisschop op te volgen als die aftreedt. Tijdens zijn toespraak haalde de bisschop herinneringen op aan de begintijd van zijn bestuur. Hij vertelde dat hij vaak werd aangevallen op zijn beeld van een priesterkerk, en dat hij het belang van het gewijde ambt te sterk benadrukte. Nu staat deze bisschop erom bekend dat hij blij is met iedereen die zich voor de geloofsgemeenschap positief wil inzetten, maar hij legde dit accent, zei hij: ‘… omdat we een sacramentele kerk zijn. En daarvoor hebben we het gewijde ambt.’ Het ging hem er niet om mensen uit te sluiten, maar veilig te stellen, wat de kern is van de katholieke kerk en haar spiritualiteit: de sacramenten als tekens van Gods liefdevolle nabijheid, die door een speciaal ambt bewaard, doorgegeven en uitgedeeld worden.

‘Alles van waarde is weerloos’, schreef Lucebert. Dat geldt zeker voor religie: woorden als barmhartigheid, gerechtigheid, genade, en liefde zijn uitermate belangrijk voor mens en samenleving, maar deze begrippen kunnen zich niet verdedigen. Om ze enigszins te beschermen en te onderhouden, om ze te leren en te praktiseren zijn instituties van belang.

In de sociologie zijn instituties niet per se grote, bureaucratische, anonieme organisaties. Instituties zijn voor sociologen gereguleerde vormen van gedrag, het zijn relatief stabiele patronen van hoe mensen met elkaar omgaan. Relatief, omdat die patronen van gedrag kunnen veranderen en daarmee de institutie. Een kerk, waarbinnen bovengenoemde begrippen naar voren (zouden moeten) komen, is zo’n institutie.

Dit gezegd hebbende, zien we meteen dat de kerkelijke instituties het in Nederland niet gemakkelijk hebben. Om verschillende redenen, die te maken hebben met de andere manieren van omgaan die mensen tegenwoordig hebben, staat hun voortbestaan onder druk. Dit heeft gevolgen voor de waarden die ze beschermen, en de waarden waar bisschop Punt en Hendriks voor staan en die zij hebben uit te dragen.

Die veranderingen in het instituut kerk zijn het onderwerp van deze bijdrage. Met name kijkt deze bijdrage naar de veranderingen in de rooms-katholieke geloofsgemeenschap. In de eerste paragraaf worden enkele recente onderzoekscijfers gepresenteerd vanuit het Sociaal en Cultureel Planbureau en God in Nederland. Dat gebeurt aan de hand van de tweedeling structurele en culturele veranderingen.

Vervolgens wordt ingezoomd op een aantal deelthema’s die meer of minder onderzocht zijn: jongeren, migranten, financiën. Jongeren en migranten worden vaak als de hoop voor de toekomst gezien, maar hier wordt betoogd dat de bottleneck financiën zijn.

Daarna wordt gekeken naar een aantal toekomstige ontwikkelingen: wat betekent afname voor de kerkelijke organisatie, voor roepingen, voor gebouwen, voor de categoriale pastoraal, voor religieuze gemeenschappen? Terugkerend thema is hierbij het institutionele aspect van het kerk-zijn.

In de conclusie wordt het belang maar ook de veranderende toekomst van religieuze instituties opgepakt.

Structurele en culturele veranderingen

In de sociologie wordt een onderscheid gemaakt tussen de structuur en de cultuur van een sociale groepering. De structuur is de relatie tussen de leden van de groep: hoeveel zijn het er, hoeveel contact hebben ze met elkaar? De cultuur is de inhoud van deze relaties: wat wordt er tussen de leden uitgewisseld, welke waarden en normen hebben ze? Aan de hand van dit onderscheid kan gekeken worden naar de veranderingen in de Rooms-Katholieke Kerk.

Lidmaatschap

Allereerst de structurele veranderingen, te beginnen met het lidmaatschap. Volgens de officiële gegevens is dat behoorlijk afgenomen in het laatste anderhalf decennium (zie tabel 1).

Voor de katholieke kerk betekent dit een ledenverlies van 24% in dit tijdvak van vijftien jaar. Dat ledenverlies komt door uittreding of overlijden. Mogelijk is het aantal zelfs hoger, gezien de soms gebrekkige ledenadministratie in plaatselijke parochies waardoor wijzigingen niet worden doorgevoerd.

Sociale relaties

Als we kijken naar een ander aspect van de structuur, de sociale relaties van kerkleden, dan vallen ook een aantal zaken op. In tabel 2 zien we duidelijk de gevolgen van het kerkelijk beleid van schaalvergroting dat is ingezet om de gevolgen van de teruggang op te vangen (hoewel niet is gezegd dat een ander beleid andere gevolgen gehad zou hebben): minder sociale contactmogelijkheden. Door de fusie van parochies neemt het aantal zielen per eenheid sterk toe.

Tegelijkertijd daalt het aantal kerkbezoekers in deze eenheden ook sterk. Momenteel gaat ongeveer 5% van de katholieken elke zondag naar de kerk. Hoewel het aantal kerkgebouwen is gedaald (met 15%), is het aantal bezoekers per kerkgebouw nog veel verder gedaald: minder kerkgebouwen leidt niet tot meer kerkbezoekers per gebouw, en per parochie neemt het niet noemenswaardig toe.

Wat ook opvalt, is dat het percentage vrijwilligers gelijk is aan het aantal kerkbezoekers: statistisch is iedere kerkbezoeker vrijwilliger, de kerk is een gesloten systeem. Het percentage boven de 100% laat waarschijnlijk dubbeltellingen zien. Ook de sterke stijging van het percentage vrijwilligers per parochie moeten we zien als een gevolg van de daling van het aantal parochies, niet als een stijging van het aantal vrijwilligers. Interessant is ook dat het aantal gelovigen per pastoraal werkende is gestegen, wat laat zien dat de daling van het aantal personeelsleden (-34%) sneller gaat dan de daling van het aantal katholieken.

Geloofsovertuiging

Vervolgens kan gevraagd worden naar de cultuur van de katholieken, wat ze geloven. Hiervoor levert het onderzoek God in Nederland gegevens, die overigens in het SCP-rapport worden gebruikt voor verdere analyses.

In deze tabel 3 ontbreekt een historisch en vergelijkend perspectief, dat had laten zien dat katholieken op deze traditioneel-christelijke geloofspunten in vergelijking met protestanten laag scoren, en vroeger veel vaster in hun geloof waren. Katholieken zijn eigenlijk de meest geseculariseerde geloofsgroep van Nederland. Dat heeft ook te maken met de structuur: als er minder gelegenheid is om persoonlijke geloofscontacten op te doen, en daar minder gebruik van gemaakt wordt (of in spiegelbeeld: als er meer alternatieven zijn voor zingeving), dan zal het geloof ook minder beleefd worden.

(Valse) hoop?

In de discussie over de toekomst van geloof en kerk wordt vaak verwezen naar jongeren en migranten als hoop voor de toekomst.

Wat betreft jongeren wordt gewezen naar de Wereldjongerendagen en naar de gegevens dat jonge gelovigen orthodoxer zijn dan hun ouders. Dat laatste is inderdaad een interessant fenomeen, maar het wordt in perspectief gezet als we de cijfers zien dat de meeste jongeren helemaal niet betrokken zijn op geloof en kerk, en dat dit percentage de afgelopen generaties alleen maar is afgenomen. De overgrote meerderheid van de jongeren is geen kerklid, de meerderheid is ook niet gesocialiseerd in een kerkgenootschap, bijna niemand van deze groep bezoekt kerkdiensten, de instemming van jongeren (17-30 jaar) met de christelijke geloofspunten is dalend. Dit geldt met name voor jongeren uit een katholiek milieu.

Dat de jongeren die zich er wel betrokken bij voelen een hogere identificatie met kerk en geloof hebben, is op zich niet verwonderlijk: ze dienen zich meer te verantwoorden naar hun omgeving. Overigens geldt dit fenomeen met name in protestants-christelijke kring; ook hier blijven katholieke jongeren achter. De hiervoor gepresenteerde cijfers over vrijwilligers en kerkbezoekers bestaat vooral uit groepen (zeer) oude mensen. Het is dus heel mooi als er een paar honderd jongeren meegaan naar de Wereldjongerendagen, maar de socioloog ziet daarin niet een trendbreuk.

Iets soortgelijks is er ook met migranten aan de hand. Het is bekend dat migrantenparochies een grotere betrokkenheid kennen dan autochtone parochiegemeenschappen. En in de laatste zijn het vaak de echtparen van buitenlandse of bi-culturele achtergrond die betrokken zijn bij de kerk. Toch is het moeilijk om te zeggen of hier een toekomst ligt voor de kerk.

● Ten eerste zijn de migranten niet goed geregistreerd in de kerkelijke administratie. Veelzeggend is een verhaal over een kerk die gesloten moest worden wegens beperkt kerkbezoek, maar die in de middag vol zit bij de Engelstalige dienst. Maar omdat die kerkgangers geen leden van de parochie zijn, ziet het er kwijnend uit.

● Ten tweede zal het aantal migranten in Nederland de 5-10% niet overstijgen, en is migratie met name een stedelijk fenomeen. Voor de grote afname van betrokkenheid zullen de migrantenparochies geen soelaas kunnen bieden.

● Ten derde bestaat de migrantenkerk bij de gratie van de migratie: zodra de kinderen en kleinkinderen zich hier thuis weten, nemen ze ook het (geseculariseerde) gedrag van de omgeving over. Van een omgekeerde missie waarover sommigen spreken is ook geen sprake: omdat de migratie-ervaring van belang is blijft de spiritualiteit van migranten vreemd aan de Nederlanders.

● Ten slotte zien we dat migranten de verhuizing te baat nemen om te switchen van kerkgenootschap.

Wat er nog bij komt, is dat jongeren en migranten de kerk bestuurlijk noch financieel in die mate ondersteunen, dat het mogelijk is de instituties blijvend te laten functioneren of daarin te innoveren. De inkomsten van de Actie Kerkbalans onder katholieken (zie Wikipedia) daalde tussen 2007 en 2016 van 60,2 miljoen naar 47,6 miljoen – hoewel er minder protestanten zijn, betalen zij veel meer. Een schamele 12 euro per ingeschreven katholiek, zoveel hebben ze voor hun kerk over. Ook hier zijn het weer voornamelijk de ouderen en de kerkbezoekers die geld overmaken, en die twee categorieën liggen zoals we zagen dicht bij elkaar.

Jongeren, voor zover ze naar de kerk komen en voor zover ze geld (over) hebben, betalen minder en moeten ook in de betalingsmoraal ‘dat de kerk wat kost’ worden opgevoed. Iets soortgelijks geldt voor migranten, die vaak slecht betaalde baantjes hebben en geld moeten opbrengen voor familie in het buitenland; en ook zij zijn niet bekend met het Nederlandse systeem van kerkbijdragen.

In de besturen van parochies en caritas-instellingen zien we jongeren en migranten nauwelijks terug, wat ook te maken heeft met andere voorstellingen van organisatie, vrijwilligerswerk en bestuur onder deze groepen dan onder autochtone Nederlanders – die, het moet ook wel gezegd worden, over alles een mening hebben en daarover willen vergaderen. Vrijwillige inzet onder jongeren en allochtonen krijgt, zoals onderzoek uitwijst, vaak op andere manieren vorm dan tot nu toe gebruikelijk te meten en het is de kunst daarop aan te sluiten.

Institutionele toekomst

Het gebrek aan geld en aan vrijwilligers is de grootste uitdaging voor het instituut kerk in de komende jaren, en niet vanwege het instituut maar vanwege de waarden die daarin worden beleefd. Op een aantal aspecten zullen deze tekortkomingen, die ook als verandering kunnen worden waargenomen, tevoorschijn komen.

Bisdommen Ten eerste in de kerkelijke organisatie zelf, concreet de bisdommen. In de afgelopen decennia zijn de uitgebreide dienstencentra en dekenaten wegens financiële tekorten afgebouwd. Dit leidde tot minder contacten met en sturing van het instituut. Dit werd in eerste instantie opgevangen door overname van de sturingsfunctie door de bisdommen zelf, maar ook daar wordt de laatste jaren bezuinigd.

Dat heeft te maken met de afnemende geldstroom aan de parochies, die een gedeelte afdragen aan de bisdommen. De bisdommen gaan zich concentreren op de kerntaken die een bisdom heeft, en zijn voor andere impulsen afhankelijk van projectsubsidies en giften. De sturing wordt overgelaten aan de professionele krachten in het veld, die daar door vele dubbelfuncties vaak niet in voldoende mate aan toekomen. Nu is het zo dat in de katholieke kerk geldt ‘waar de bisschop is, daar is de kerk’, maar omdat die niet overal kan zijn, is hij afhankelijk van dergelijke medewerkers om zijn autoriteit en charisma te doen gelden. Te verwachten is dat de katholieke kerk veel meer evolueert naar een netwerk van geloofsgemeenschappen die met een bisschop verbonden zijn.

Roepingen Een tweede aspect waarop de tekortkomingen zichtbaar zullen zijn is het aantal roepingen. Als er minder gelovigen zijn, die ook in mindere mate naar de kerk gaan, zullen minder mensen (mannen) in de gelegenheid zijn de vraag van God te horen om zich voor Zijn kerk in te zetten. De laatste jaren zijn er weliswaar meer wijdingen dan een aantal decennia geleden, en ook het aantal priesterstudenten is weer stabiel, maar op een dergelijk laag niveau dat van vervanging van oudere generaties geen sprake is. Het aantal gewijden in het ambt (priesters en diakens) is sinds 2000 dan ook verder afgenomen. De daling van het aantal pastoraal werkenden heeft te maken met bezuinigingen waardoor minder posities beschikbaar zijn. Dit alles heeft tot gevolg dat er minder contactmogelijkheden zijn voor gelovigen met pastoraal werkenden. Bovendien heeft het gevolgen voor de bediening van de sacramenten, die in het katholieke geloofsleven en gemeenschapsleven zo belangrijk zijn. Dat leidt ertoe dat gelovigen deze beleving ergens anders (bij protestanten) gaan zoeken of op een andere manier (eigen vieringen), wat door de geringe betrokkenheid van katholieken makkelijk kan gebeuren en de band met het instituut verder verzwakt. Te verwachten is dat pastoraal werkenden veel mobieler zullen worden om de geloofsgemeenschappen met woord en sacrament te verzorgen, en dat de volledig vrijgestelde bedienaar zal verdwijnen en daarnaast een inkomen moet verwerven.

Gebouwen Een derde aspect waarop die tekortkomingen zullen ontstaan is op het gebied van gebouwen. De katholieke kerk kent relatief veel gebouwen die honderd tot honderdvijftig jaar oud zijn. Deze zijn veel te groot voor de gemeenschappen die daarin samenkomen: het aantal gebouwen is sinds 2000 met 15% afgenomen, maar het aantal gelovigen zoals we hebben gezien veel meer. De gebouwen zijn zeer onderhoudsgevoelig en kosten veel in het gebruik (verwarming), wat door een oudere, slinkende en minder bijdragende gemeenschap moet worden opgebracht. In het westen van het land moeten dringend de dure funderingspalen worden hersteld, gevolg van de veranderingen in het grondwater. De oplossing is vaak verkopen en ergens anders in een kleiner en efficiënter gebouw gaan kerken, als dat laatste al gebeurt. Daardoor worden niet alleen de zichtbaarheid en de contactmogelijkheden van de geloofsgemeenschap beperkter (veel nieuwe kerkgebouwen zijn niet meer als zodanig herkenbaar), ook gaat met de oude gebouwen een spiritualiteit, een mystieke vroomheidsbeleving vaak verloren.

Dat kan echter ook een kans zijn om de bronnen van het geloof op een nieuwe manier te ontdekken en in architectuur uit te drukken. Te verwachten is dat de katholieke geloofsgemeenschappen meer in kleine, huiskamer-achtige settingen bij elkaar zullen komen (wat paus Franciscus overigens ook voor ogen heeft).

Categoriaal pastoraat Een vierde aspect waarop tekortkomingen zullen ontstaan is op het gebied van het categoriaal pastoraat in gevangenissen, ziekenhuizen en zorginstellingen. Momenteel is de positie van de kerk, zeker in het leger en binnen justitie, stevig verankerd door afspraken tussen kerk en staat. Binnen de private zorginstellingen, die wel verplicht zijn geestelijke verzorging aan te bieden en dat vaak op neutrale wijze doen, zijn die afspraken er niet. Wat gaat er echter gebeuren als de meerderheid van de Nederlandse bevolking geen binding meer heeft met de grote volkskerken? Dat is een vraag die nu al speelt, in het leger meer dan in justitie (nogmaals: binnen de zorg heeft men door neutralisering van de geestelijke verzorging al een eigen oplossing gevonden). De geestelijk verzorgers representeren steeds meer een instituut dat in brede lagen van de bevolking geen weerklank meer vindt. Dat vindt ook in de doelgroepen zijn weerklank: meer militairen maar ook meer gevangenen geven aan levensbeschouwelijk onmuzikaal te zijn, en die gaan niet allemaal naar de humanisten. De vraag naar geestelijke verzorging, en zeker denominatieve geestelijke verzorging neemt dus af – in een context waarin mensen bij uitstek geconfronteerd worden met zingevingsvragen (geweld, macht, schuld, ziekte, dood). Te verwachten is dat de institutionele verankering van de geestelijke verzorging zal verdwijnen en meer pastores van buiten worden gevraagd de taken over te nemen.

Het religieuze leven Ten slotte zullen er tekortkomingen ontstaan op het gebied van het religieuze leven. De katholieke kerk kent een rijke diversiteit aan religieus leven, dat de laatste jaren sterk achteruit gegaan is. De actieve congregaties op het gebied van zorg en onderwijs hebben gezien dat hun taken overgenomen worden door de overheid. De contemplatieve congregaties voeren een leven dat in de huidige tijd nauwelijks meer begrepen wordt. Ook hier wreekt zich de daling van het aantal roepingen gecombineerd met de lage betrokkenheid van jongeren. Bovendien hebben de religieuzen te lijden onder de misbruikaffaires die enerzijds hun imago en anderzijds hun financiële reserves uitput, waardoor ze niet in staat zijn om op andere manieren hun charisma te laten werken. Wel zijn er enkele roepingen in ordes die op het grensvlak van actie en contemplatie werkzaam zijn (dominicanen, franciscanen), maar dat is niet voldoende om de neergang te compenseren. Ook zijn er enkele nieuwe gemeenschappen in Nederland actief, voornamelijk uit het buitenland en met buitenlandse geestelijken. Ook worden de kerken, kapellen van kloosters en de gasthuizen goed bezocht, hoewel concrete cijfers daarover ontbreken. Te verwachten is dat het religieuze leven kleiner zal worden en gedragen zal worden door buitenlandse religieuzen.

Belang van instituties

De Rooms-Katholieke Kerk in Nederland kende het afgelopen decennium grote veranderingen in de betrokkenheid. Deze zijn te karakteriseren als een verandering van het instituut, als een verandering in het gedrag van mensen rondom de waarden die het instituut vertegenwoordigt. Waardoor die gedragsverandering, die verandering in de onderlinge relaties van katholieken en van katholieken met de leiders van hun gemeenschap is ontstaan kon in deze bijdrage niet uitgewerkt worden.

Maar we zien de resultaten van die veranderingen wel terugkomen: er zijn minder leden, die leden gaan minder naar de kerk, er zijn grotere parochies waardoor individueel contact minder waarschijnlijk is, pastores hebben meer contacten te onderhouden waardoor minder individueel contact is, er zijn minder gebouwen waar mensen terecht kunnen, er is minder geld om sturing te kunnen geven, er zijn minder vrijwilligers die meer tijd moeten besteden aan de parochiële zaken, en de gelovigen die er zijn, zijn minder betrokken op de traditionele boodschap.

Deze gedragsverandering, die al langer aan de gang was maar sinds 2000 versterkt optreedt, kan gerust als een institutionele implosie gekenschetst worden. Kerkelijke jongeren en migranten geven een ander beeld, maar die kunnen de grote ontwikkeling niet bijsturen.

Toch zijn instituties van belang voor religie. Instituties beschermen de religieuze waarden tegen religieus populisme: ze beschermen waarden die een groter belang hebben dan de waan van de dag. Ook zijn instituties van belang om de religieuze waarden te onderhouden, door te geven, en zichtbaar te maken. Deze instituties, de kerken, hebben het moeilijk omdat ze minder in staat zijn om het gedrag van mensen zodanig te organiseren, dat de betekenis van die waarden duidelijk wordt.

Voor zover er niet van wordt uitgegaan dat het instituut en daarmee de waarden verdwijnen, zal er een nieuwe vorm van institutioneel gedrag onder (katholieke) christenen dienen te ontstaan. In deze bijdrage zijn de contouren daarvan geschetst. De katholieke kerk zal evolueren naar een netwerk van geloofsgemeenschappen die met een bisschop verbonden zijn. De vrijgestelde bedienaar zal verdwijnen en de bedienaren zullen veel mobieler zijn om de gemeenschappen met woord en sacrament te bedienen. De geloofsgemeenschappen zullen in veel kleinere kringen bij elkaar komen. De institutionele verankering van de categoriale geestelijke verzorging zal verdwijnen en pastoraal werkenden van buiten zullen worden ingezet om de diensten te verrichten. En het religieuze leven zal kleiner worden. Binnen deze kaders zullen de specifiek katholieke waarden en spiritualiteit door degenen die het aanspreekt, of er door aangesproken worden, beleefd kunnen worden.

Literatuur

Bernts, T. en Berghuijs, J. (2016). God in Nederland 1966-2015. Utrecht: Ten Have.

Hart, J. de & Houwelingen, P. van (2018). Christenen in Nederland: Kerkelijke deelname en christelijke gelovigheid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Erik (dr. E.) Sengers is postdoc-onderzoeker aan de Tilburg School of Catholic Theology.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken