Menu

Basis

‘Verbaal repertoire meegeven in kwalitatief onderzoek’

Een wandelaar op pad

Prof.dr. Fred Wester is emeritus hoogleraar Communicatiewetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij doet onderzoek naar de rol van media en mediaboodschappen: televisieprogramma’s, krantenberichten, websites, tijdschriftartikelen en reclameborden, en in het bijzonder naar de kenmerken en tendenties in de uitingen en de sociaal-culturele boodschappen die zij bevatten.

Publicaties van zijn hand als Strategieën voor kwalitatief onderzoek (1996) en Inhoudsanalyse: theorie en praktijk (2013) helpen (toekomstige) onderzoekers nog altijd bij het opzetten, verhelderen en beschrijven van hun onderzoek.

Ook is hij voorzitter van KWALON, een onafhankelijke organisatie van onderzoekers en docenten aan universiteiten, hogescholen, onderzoeksbureaus en andere organisaties die zich bezighouden met reflectie op de methodologie van kwalitatief sociaalwetenschappelijk onderzoek.

Zijn kennis van en ervaring met het verrichten van kwalitatief onderzoek maken hem een expert van wie veel geleerd kan worden op het gebied van case studies.

Wat maakt dat u zich zo nadrukkelijk heeft toegelegd op het kwalitatief onderzoek?

’Ik heb sociologie gestudeerd in Leiden en een van de studierichtingen daarbinnen was methoden van onderzoek. Dat vind je eigenlijk alleen in de sociale wetenschappen. Daarbuiten is er geen aparte richting methodologie, dat doen onderzoekers gewoon zelf. In 1973 was sociologie in Nijmegen erg groot en er was ruimte om aandacht te schenken aan kwalitatief onderzoek.

Je werd toen aangesteld om vijftig procent van je tijd aan onderwijs te besteden en de rest van de tijd was voor jezelf. Later kwam dat je deze ‘andere tijd’ moest waarmaken via publicaties, maar dat was toen nog niet. Dus ik heb mij helemaal op de ontwikkeling van het kwalitatief onderzoek gericht.’

En welke kant is die ontwikkeling uitgegaan?

’Binnen de sociologie had je verschillende stromingen en het onderzoek werd gedomineerd door survey-onderzoek. Eigenlijk was er een tegenhanger in de Verenigde Staten en in de Duitse sociologie, waarbij geen enquêtes werden gebruikt maar andere onderzoekstechnieken zoals interviews. Voor de antropologie gold dat ook: je ging ergens naar den vreemde en liet je door de cultuur waar je in terechtkwam verbazen. Met je eigen culturele bril als vergelijkingsmateriaal schreef je uit hoe die cultuur in elkaar zat. Die participerende vorm van onderzoek werd natuurlijk ook wel in de sociologie toegepast.

Het overheersende gebruik van enquêtes hing sterk samen met een opkomende overheid die van alles gedaan moest krijgen. Die kwantitatieve vorm is sterk uitgebreid en aan die ontwikkeling is een mooi verhaal gebonden. Die ontwikkeling is gekomen in de jaren zestig, en al ingezet in de Tweede Wereldoorlog aan de hand van Amerikaanse soldaten die te rusten lagen. Als ze hadden gevochten en ergens een maand gingen rusten, hadden ze niks te doen. Er kwamen sociale wetenschappers die daar van alles gingen uitproberen, bijvoorbeeld hoe je een enquête in elkaar moest zetten: het ene groepje soldaten kreeg het zo en het andere groepje kreeg het zo. En dan zie je wat het beste werkt. Die hebben daar schitterende dingen gedaan.

Later kwam ik bij de communicatiewetenschap en ook daar hebben ze veel gedaan met die militairen. Als je bijvoorbeeld een propagandafilm laat zien, moet je dan eerst vertellen waar deze over gaat en vervolgens de film laten zien óf moet je eerst de film vertonen en daarna vertellen waar ze naar gekeken hebben? Statistieken werden uitgewerkt en in de jaren zestig heeft dat ontwikkelingen in de methoden teweeggebracht.

Andere vormen van onderzoek zijn als het ware achtergebleven. Daar is in de jaren zeventig ontwikkeling in gekomen. Dat zit met name in het symbolisch interactionisme: een stroming in de sociologie waarbij de betekenisverlening van mensen aan hun dagelijks leven centraal staat. Hierin zijn interactie en betekenisgeving centrale termen. Daar hoort dus ook kwalitatief onderzoek bij, want je moest kijken naar wat voor ideeën mensen hadden bij wat ze doen.

Een van de mooie uitkomsten van dit soort onderzoek is dat de ideeën die mensen hebben niet altijd aansluiten bij wat ze in het dagelijks leven doen. Dit leidde tot het boek What we say, what we do. Dat zijn twee werelden naast elkaar: de publieke opinie in de samenleving is een eigen taaleenheid die niet dezelfde is als het handelen van de mensen.

Dat levert een bepaalde vorm van onderzoek op. Ik heb me beziggehouden met hoe je dan met dat kwalitatieve materiaal analysetechnieken kunt uitwerken, wat tegenwoordig met de computer erbij kan. Daarnaast gaf ik les bij antropologie, aangezien zij geen eigen sectiemethodologie hadden.’

Is het een gemis dat maar weinig studies een eigen methodensectie hebben?

’We kunnen niet echt van een gemis spreken. Natuurkundigen hebben namelijk ook geen methodologische sectie in huis. Je hoeft ook niet per se een methodensectie te hebben, want de discussie tussen de onderzoekers zorgt ervoor dat alles op z’n pootjes terechtkomt.’

Maar natuurwetenschappers en sociale wetenschappers verschillen toch substantieel van elkaar?

’Ja, er is een groot verschil tussen de twee. Sociale wetenschappers moeten zich vaak vooraf verantwoorden om onderzoek te kunnen doen. Voor natuurwetenschappers geldt dit niet zo: hier komt veel geld binnen en ze kunnen ermee aan de slag. Sociale wetenschappers hebben daarom een verbaal repertoire nodig, waarmee ze kunnen aangeven dat ze goed bezig zijn. Een grote taak die ik heb verricht, is studenten en onderzoekers taal meegeven waarmee ze hun werk kunnen verantwoorden.’

Hoe is het voor studenten om zich te bekwamen in het doen van kwalitatief onderzoek?

’Studenten zijn onzeker, dus willen ze het liefst een manier horen hoe je het kunt doen. Dat is bij enquêtes makkelijker uit te leggen dan bij interviews. Ze krijgen antwoorden op hun vragen, deze kunnen ze invoeren in een analyseprogramma en vervolgens kunnen ze daar wat over schrijven. Dat is een handzame manier van onderzoek doen, die ze zelf kunnen overzien.

Als je daarentegen gaat interviewen, moet je achteraf nog maar bezien of je eruit kunt halen wat je hoopte te vinden. En om wetenschappelijk te interviewen, zodat het aansluit bij je probleemstelling, is ontzettend complex. Tijdens het interviewen zit je namelijk te analyseren of je alles wel te pakken hebt en of er nog dingen aangevuld moeten worden. Dat maakt het achteraf ook moeilijk om uit te werken. Het is eenvoudiger om over tabellen en grafieken iets te schrijven. In die zin denk ik dat kwalitatief onderzoek voor studenten niet makkelijk is.

Ook het interpreteren van je verkregen data hierbij is moeilijk. Je hebt eigenlijk een analytisch kader nodig tegen welk je de gegevens kunt afzetten, zodat je datgene wat gezegd wordt op een hoger plan kunt brengen’.

Wat onderscheidt de case study van ander observationeel onderzoek?

’Eigenlijk is dat heel simpel, je hebt namelijk één geval. Tegelijkertijd is het ook complex, want het gebeurt dat die ene persoon een zo bijzonder onderzoeksgeval is, dat je er weinig conclusies aan kunt verbinden. Dus het zoeken van het ‘juiste’ geval is een moeilijke overweging.

Hierin zijn verschillende mogelijkheden. Allereerst zou je kunnen denken aan een deviant case analysis: als er in bijvoorbeeld de natuurkunde een heel duidelijke wet is en er zijn condities waarbij de vraag is of die wet daadwerkelijk altijd opgaat, dan zou je een case kunnen bedenken die bijzonder is, dus een deviant case.

Daarnaast kun je op zoek gaan naar ‘het zuivere geval’, dat is het idee van ‘mooier dan dit kun je niet krijgen’. Dat gebeurt nog wel eens als je het hebt over bijvoorbeeld de ontwikkeling van grote organisaties. Een bijzonder geval van een organisatie die geen verleden heeft, is het ideale geval van een zichzelf ontwikkelende organisatie. Dan heb je een theoretische grond op basis waarvan je terecht voor een case kunt kiezen en binnen die case alle samenhangend kunt bestuderen.’

Cases kunnen dus gezocht worden op verschillende niveaus.

’Ja zeker. Je hebt ook multiple case studies, waarvan het idee is dat een case vaak nog geleed is, dus uit meerdere onderdelen bestaat. Dit is bijvoorbeeld bij multinationals het geval. Je zou bij een dergelijke organisatie kunnen kijken of de ontwikkeling binnen alle onderdelen hetzelfde is verlopen. In die zin is het case-idee wel bijzonder.

Je zou het ook nog anders kunnen stellen. Sociologen die iets schrijven over de Nederlandse samenleving publiceren altijd in vergelijking met Amerikanen die de Amerikaanse samenleving bestudeerd hebben. Beide samenlevingen zijn onderzocht met surveys, maar ze doen natuurlijk eigenlijk case studies. Het is namelijk alleen maar de VS of Nederland, wat complexe cases zijn. Je kunt dan de Amerikaanse case vergelijken met de Nederlandse case en als deze niet gelijk zijn, moet het verschil verklaard worden door het verschil tussen de cases.

Het idee van de case is dat je het eenheidskarakter, de eigenheid van de case moet reconstrueren. Als je dat niet doet, doe je eigenlijk geen case study.’

En hoe is er eenheid te brengen in het voorbeeld van de Nederlandse samenleving als case?

’Eigenlijk is dat cultuur. Het verschil tussen mannen en vrouwen en carrières onderzoek je binnen verschillende cases: Nederland, Frankrijk etc. Je zou daarbij het eigen karakter van de case als kenmerk mee moeten nemen. Voor Nederland kunnen dat andere structurele of culturele kenmerken betekenen dan voor Frankrijk. In Frankrijk is bijvoorbeeld een veel grotere macht van de staat dan in Nederland. Dan ben je cases aan het vergelijken. Maar meestal doet men alsof het wetten zijn op het niveau van menselijk gedrag: het verschil tussen mannen en vrouwen is dan in Nederland en Frankrijk precies hetzelfde, waarmee ze het karakter van de case niet meenemen. Mensen doen dus heel vaak case studies zonder dat ze daar aandacht aan schenken. En als je dan uitkomsten van onderzoeken leest, kun je dat niet zomaar op je eigen land projecteren.’

Toch gebeurt dat laatste maar al te vaak.

’Ja, dat klopt, terwijl methodologie eigenlijk heel simpel is. Uitspraken die je doet gelden alleen binnen bepaalde condities. Het idee van case study is dat je die condities als het ware vastlegt. Dan heb je een case.

Een van de bekendste case studies is de studie van Hofstede naar de NSB in Winterswijk. De NSB was in Winterswijk heel erg groot, tijdens de verkiezingen waren daar de meeste stemmen voor de NSB. De ontwikkeling was ook heel specifiek. Dan ga je uitzoeken waar dat nou aan zou kunnen liggen. Misschien is toevallig een heel sympathieke of aantrekkelijk iemand daar lijsttrekker van de NSB. Maar het was heel duidelijk: Winsterswijk ligt vlak aan de grens, dus wat in Duitsland gebeurde had z’n weerklank daar. Vervolgens ga je hetgeen je in Winterswijk vindt vergelijken met andere onderzoeken die gedaan zijn naar de NSB in andere steden. Dan kun je kijken of het hier afwijkt of niet.’

Welke waarde heeft de case study ten slotte in vergelijking met andere onderzoeksontwerpen?

’Een case study is eigenlijk bedoeld als exploratie of beschrijving. Er is onbekend terrein en door middel van een case study wordt hier beter naar gekeken.

Ten tweede is er het geval dat een fenomeen al enigszins bekend is, maar dat er nu op enkele specifieke kenmerken wordt ingegaan, wat ook in een case zou kunnen.

Het derde methodische doel is dat de case dient ter illustratie: je hebt een heel duidelijke theorie en je neemt een case om te illustreren wat er in de theorie wordt bedoeld. Dit is wat Max Weber gedaan heeft: schrijven aan de hand van voorbeelden. Bijvoorbeeld de illustratie van een ondernemer die tevens sterk christelijk was en een dagboek had bijgehouden. Dan kun je gewoon citaten uit het dagboek nemen, waarbij je laat zien dat de protestantse ideeën precies aansluiten bij wat hij moest doen als bankier.

Ten slotte heb je ook nog toetsend onderzoek. Dan gaat het om de eerdergenoemde deviant case, die eigenlijk moet bewijzen dat de theorie klopt. Het is natuurlijk het afwijkende geval, maar omdat je kunt bewijzen dat het afwijkend is, moet de theorie wel kloppen.’

Tom Lormans MA is historicus en geestelijk verzorger. Hij is als promovendus werkzaam bij het Expertisecentrum Palliatieve Zorg Utrecht.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken