Menu

Basis

Verbinding zoeken op de grens

Kerken zijn momenteel veelal ‘treshold churches’. Ze staan op de drempel van een nieuwe tijd. In een dergelijke liminale fase is het van groot belang om niet alleen onze ogen te richten op de broedplaatsen van vernieuwing, maar vooral te kijken naar de ‘grenswerkers’, die de taal leren spreken van uiteenlopende kerkplekken, drempels helpen slechten, overeenkomsten en gezamenlijkheid helpen ontdekken.

In het artikel ‘Gemeentestichting als lont in het kruitvat’ werken Geertsema en Schaeffer met Victor Turners concept ‘liminality’. Turner past het begrip in eerste instantie toe op rituelen, maar gaandeweg raakt het verbreed en wordt het een typering van transitieperiodes. Oude vormen en inhouden werken niet meer, nieuwe zijn nog niet geïncultureerd. Een dergelijke ‘tussentoestand’ schept onzekerheid en dat leidt vaak tot onrust en meer dan eens ook tot conflicten. Turner spreekt van ‘treshold people’ en we kunnen die typering overzetten naar kerken: kerken zijn momenteel veelal ‘treshold churches’. Ze staan op de drempel van een nieuwe tijd.

We zien dat terug in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) (GKv), waarover de genoemde auteurs schrijven. Rikko Voorberg krijgt als pionier (StroomWest, PopUpKerk) vanuit het kerkverband ruimte om te experimenteren met nieuwe vormen van kerk-zijn, maar uiteindelijk leidt dat tot het vertrek van de nieuwe gemeenschap uit het verband van de GKv. Inhoudelijk gezien gaan de wegen te ver uiteen. In een notendop vinden we hier het dilemma dat eigen is aan deze liminale fase. Zaken komen op scherp te staan. Niet voor niets spreken de auteurs van een ‘onwennige denominatie’. Ze is in zekere zin verlegen met wat ze zelf op de rails heeft gezet.

Binnen het verband van de GKv heeft dat primair te maken met de inhoudelijke koers die bepaalde nieuwe gemeenschappen gaan varen. Maar ook in bijvoorbeeld de Protestantse Kerk, met veel meer theologisch-inhoudelijke speelruimte, is er onwennigheid en ongemak. Zo blijkt bijvoorbeeld dat er tal van kwesties komen die vragen om een herziening van de kerkorde. Wie mogen bijvoorbeeld dopen en het avondmaal bedienen? En is er grond om vast te houden aan de drie ambten binnen gemeenschappen die vaak een zeer informeel karakter hebben? Ook binnen de Protestantse Kerk leven overigens theologisch-inhoudelijke vragen rond pioniersprojecten, maar dat heeft niet geleid tot het afstand nemen van bepaalde initiatieven.

Leiderschap en ecclesiologie

De cruciale rol van de leiding van een kerkgenootschap rondom vernieuwing mag duidelijk zijn vanuit dit themanummer van Handelingen. Het gaat dan met name om de mate waarin de kerkelijke leiding al dan niet experimenten aanmoedigt en open staat voor vormen van geloofsgemeenschap die anders zijn dan de klassieke. De synode van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) heeft ingezet op het scheppen van veel ruimte voor nieuwe vormen van geloofsgemeenschap. Voor sommigen binnen deze kerk is de ruimte zelfs te groot, omdat ze dit nieuwe beleid ervaren als concurrerend met ‘de gewone gemeente’. ‘Alsof de traditionele gemeente er niet meer toe doet’, is dan de klacht.

De GKv-synode trekt het missionaire werk ook naar zich toe. Aanvankelijk is evangelisatie primair de verantwoordelijkheid van de lokale gemeenten, maar Geertsema en Schaeffer laten zien dat het landelijk kerkverband meer en meer verantwoordelijkheid neemt rondom missionaire vernieuwing.

Binnen de Rooms-katholieke Kerk is het beleid van de bisschoppen juist sterk georiënteerd op het behoud van vitale klassieke vierplekken. Dat betekent vrijwel automatisch minder aandacht voor experimenten en pionieren buiten de bestaande (krimpende) kaders. We moeten daarbij overigens wel aantekenen dat via de zogenaamde ‘nieuwe bewegingen’ de RoomsKatholieke Kerk (RKK) de ruimte voor vernieuwing feitelijk al in een vroeg stadium geïnstitutionaliseerd heeft.

Ruimte voor vernieuwende vormen van kerk-zijn wordt zeker ook mede bepaald door ecclesiologische overtuigingen. De centrale plek van de eucharistie in de RKK, gekoppeld aan de onmisbare rol van de priester daarbij en het tekort aan priesters, geeft de RKK bijvoorbeeld minder ruimte dan de PKN om andere vormen van geloofsgemeenschap te zoeken. Liesbeth Pulinckx ziet bij paus Franciscus openheid richting een minder centraal geleide kerk, maar mist dat nog in Vlaanderen. Ook in de Nederlandse kerkprovincie zien we deze tendens niet echt. Wreekt hier zich een centraal en hiërarchisch georganiseerde wereldkerk met een zodanige variëteit aan contexten dat het onmogelijk is fundamenteel in te spelen op elke lokale context?

Liminaliteit lijkt te vragen om een hoge mate van lokale vrijheid, maar dat geeft uiteraard wel onzekerheid. Met name pioniersprojecten dwingen om ‘back to basics’ te gaan en fundamentele theologische en ecclesiologische vragen toe te laten en voluit serieus te nemen. Dat is in potentie ook de winst van een liminale fase. Niets is meer vanzelfsprekend. Dat kan als bedreigend overkomen, maar het is juist ook een kans om verdiept een weg te zoeken naar een nieuwe, andere toekomst.

Stefan Paas heeft gelijk als hij stelt dat de kerk een al behoorlijk ‘uitontwikkeld concept’ is, maar op paradoxale wijze is er tegelijk de noodzaak ‘het wiel opnieuw uit te vinden’. Dat vraagt om een mix van veel speelruimte én de erkenning dat deze speelruimte ingebed is in de kerk van alle tijden en alle plaatsen. ‘Traditioned innovation’ noemt de filosoof James K.A. Smith dat. Wij zijn de eersten niet die pionieren. ‘Contextualisering moet het mede hebben van wat we zouden kunnen noemen “intercontextualiteit”‘(Dijkstra & Stoppels 2017, 128).

Oud en nieuw: én-én-dynamiek

Ingrijpend zijn ook de vragen rond de identificatie met het kerkgenootschap van waaruit pioniersplekken zijn ontstaan. In veel gevallen is er geen sterke binding met de eigen kerkelijke oorsprong, omdat pioniersplekken vaak primair op (missionaire) kerkgrens-overschrijdende netwerken zijn georiënteerd.

Tot op zekere hoogte blazen denominaties zichzelf op door in te zetten op pioniersarbeid, want vrijwel zeker zullen nieuwe geloofsgemeenschappen geen sterke binding ontwikkelen met het verband van waaruit ze zijn ontstaan. Dat kan negatief worden uitgelegd, maar ook positief. Kunnen kerkgenootschappen naast hun vertrouwde kerkvormen ook dienstbaar zijn aan ‘kerkplekken’ waarin ze traditionele vormen misschien niet of nauwelijks nog herkennen, maar wel zonneklaar de vernieuwende kracht zien van het Evangelie van Jezus Christus?

Liminale fase beschouwen als een oefenplaats voor het ontwikkelen en versterken van een ‘en-en’-houding

Bij alle ruimte die er gemaakt wordt voor nieuwe kerkvormen kunnen onwillekeurig bestaande gemeenten en parochies onder druk komen te staan. Het etiket ‘liminale fase’ wordt dan onbedoeld een soort waterscheiding tussen ‘toen’ en ‘straks’, waarbij er in de toekomst geen klassieke kerkplekken meer zullen zijn. Een dergelijk denkkader kan de onvruchtbare dichotomie versterken tussen pioniersplekken en klassieke gemeenten, waarbij innovatie voorbehouden lijkt aan pioniersplekken en de verwachting is dat de traditionele kerkelijke gemeente als een nachtkaars uit zal gaan.

Wij zouden ervoor willen pleiten deze liminale fase te beschouwen als een oefenplaats voor het ontwikkelen en versterken van een ‘en-en’- houding. Het is onze roeping om vanuit geloof en vertrouwen te werken aan een netwerk van ‘kerkplekken’ waarin pioniersplekken en klassieke gemeenten – en alles daartussenin – een eigen, betekenisvolle en gewaardeerde plaats innemen.

Dit betekent meer dan respectvol langs elkaar heen leven. Het is het (h)erkennen van gezamenlijke vragen en verantwoordelijkheden, gebaseerd op een houding van gelijkwaardigheid en wederzijdse afhankelijkheid die uitnodigt samen onderweg te gaan. Die ‘en-en’-houding kan versterkt worden door te werken aan formele gelijkwaardigheid, bijvoorbeeld door kerkordelijke aanpassingen, waarin een gelijkwaardige status van gemeenten, pioniersplekken en andere vormen van kerk-zijn wordt vastgelegd.

Vellekoop zoekt naar mogelijkheden om pioniersplekken te vertegenwoordigen in de bestuurlijke gremia van de kerk en wijst daarbij op het gevaar van het gieten van jonge wijn in oude zakken. Vanuit het perspectief van gelijkwaardigheid zouden we de vraag wellicht breder moeten stellen: hoe zit het met de oude wijn die in de oude zakken gegoten wordt? Ook klassieke gemeenten hebben steeds vaker behoefte aan lichtere organisatiestructuren. Zijn er andere en lichtere ‘bewaarplekken’ voor de wijn? Hetzelfde geldt voor de vragen die Vellekoop stelt ten aanzien van duurzaamheid. Deze vragen houden niet alleen pioniersplekken, maar ook steeds meer bestaande gemeenten bezig. De formule(ring) en de startpositie is wellicht anders, maar de onderliggende vragen en trends zijn – hoewel misschien niet helemaal gelijktijdig – wel vergelijkbaar.

Diversiteit en verbinding

Verburg schetst in haar artikel hoe het denken over gemeenschapsvorming in pioniersplekken zich in plan en praktijk ontwikkelt. Dat roept de vraag op of en zo ja, hoe dit in bestaande gemeenten gebeurt: is daar ook sprake van zo’n zorgvuldige afweging en monitoring, of gaan we er van uit dat gemeenschapsvorming daar als vanzelf gestalte krijgt?

De kritische evaluatie waarover Geertsema en Schaeffer reppen, zou – wellicht in een andere vorm en met een grondtoon van gelijkwaardigheid – ook voor andere kerkvormen behulpzaam zijn. De norm om de ontwikkeling van pioniersplekken te toetsen aan de mate van zelfstandigheid van bestaande geloofsgemeenschappen, moet wellicht herzien worden en opnieuw geformuleerd. Dat moet gebeuren vanuit een gezamenlijke urgentie en de gedeelde vraag naar duurzame presentie van de kerk als geheel.

Juist radicaal innovatieve plekken zijn zowel noodzakelijk voor het bereiken van nog-niet-bereikten als voor kerkvernieuwing

De belangrijkste kans voor het versterken van een en-en-houding is volgens ons het versterken van een houding van mentale gelijkwaardigheid. Wij nemen op dit vlak een voorzichtige kentering waar, in ieder geval binnen de Protestantse Kerk: van ‘gemeente-denken’ naar ‘kerkplekdenken’. Steeds meer bestaande gemeenten vertonen kenmerken van pioniersplekken, net zoals pioniersplekken in veel gevallen ruime overeenkomsten hebben met de zendende kerk – zeker wanneer zij daar nauw verbonden aan blijven. We zijn voorbij de situatie waarin klip en klaar is wat ‘kerk’ precies is, en wie dat bepaalt.

In protestants Nederland is een relationele ecclesiologie in opmars, zoals Verburg in haar artikel laat zien. Deze relationele ecclesiologie – ontwikkeld door Michael Moynagh in een Angelsaksische, hiërarchische kerkcultuur! – definieert ‘kerk’ niet op basis van feiten, verschillen en grenzen, maar aan de hand van relaties. Daarmee staat primair de gemeenschappelijke kern van alle kerkplekken centraal. Deze benadering haalt ons weg uit de nadruk op verschillen en de dominantie van gesprekken over stijlkenmerken en vormeigenschappen.

Ook Geertsema en Schaeffer leggen het accent op overeenkomsten: zij laten met De Roest zien dat liturgie en diaconaat tot de basisstructuur van iedere kerkplek gerekend kunnen worden.

Pulinckx pleit in lijn hiermee voor een ‘enen’- beweging: woord en daad geïntegreerd. Zij voegt daar bovendien een richting aan toe. Het gaat wat haar betreft bij pionieren niet om dienstbaarheid aan of het onderhouden van de kerk, maar om gerichtheid op het Koninkrijk. Daarmee legt zij een vinger op een andere cruciale plek van een ‘en-en’-dynamiek: die van elkaar aanvullende, maar soms conflicterende motieven om te gaan pionieren.

Dat wordt bijvoorbeeld zichtbaar als Vellekoop in het begin van zijn artikel twee motieven voor pionieren naast elkaar zet: ‘de hoop dat meer mensen de waarde van het evangelie ontdekken’ en vervolgens ‘de hoop dat het pionieren werkt als frisse inspiratiebron voor bestaande kerkelijke gemeenten.’ Dit blijkt in de praktijk een spannend combinatie te zijn: door innovatie niet los te zien van de institutionele kerk, en altijd een vorm van verbinding als voorwaarde te stellen kan radicale innovatie mogelijk worden geblokkeerd.

Overigens starten de echte ‘vrije vogels’ vermoedelijk ook wel zónder toestemming van een kerkelijk verband. Tegelijk zijn juist die radicaal innovatieve plekken zowel noodzakelijk voor het bereiken van nog-niet-bereikten (confessionele motieven) als voor kerkvernieuwing. De schurende en spannende ontmoeting tussen kerkplekken met zeer uiteenlopende culturen is cruciaal: in de ontmoeting met de ander ontstaat zicht op wat je elkaar te leren en te bieden hebt – en op wat je deelt. De hamvraag is: hoe kunnen we in de praktijk een ‘en-en’-kerk zijn, met de grootst mogelijke ruimte voor de meest diverse kerkplekken – en toch met elkaar in verbinding staan?

De pionierbegeleider fungeert als ‘grenswerker’, die de taal leert spreken van uiteenlopende kerkplekken, drempels helpt slechten, gezamenlijkheid helpt ontdekken

Pionierbegeleiders als trait d’union

Paas noemde al het belang van de pionierbegeleider als een bemiddelaar tussen het centrum en de marge. Wij zouden ervoor willen pleiten om die pionierbegeleider niet alleen als een facilitair begeleider te laten optreden. De pionierbegeleider fungeert als ‘grenswerker’ (De Jong 2015), die de taal leert spreken van uiteenlopende kerkplekken, drempels helpt slechten, overeenkomsten en gezamenlijkheid helpt ontdekken.

De grenswerker oefent zichzelf én de plekken waaraan hij of zij verbonden is in een mentale basishouding, waarin wederzijdse afhankelijkheid wordt beschouwd als teken van kracht en volwassenheid. De grenswerker verbindt de dynamiek van de innovatieve kerkplekken aan de institutionele context en andersom op een manier die versterkt in plaats van beperkt. De pionierbegeleider leert het uithouden in dit meerstromenland en oefent, kortom, de mentale ‘en-en-houding’ die wij voor ogen hebben.

In een liminale fase is het van groot belang om niet alleen onze ogen te richten op de broedplaatsen van vernieuwing, maar vooral te kijken naar deze grenswerkers. Zij kunnen ons helpen te leven in het nu, met geloof, vertrouwen en hoop voor Gods kerkplekken in de toekomst.

Literatuur

Dijkstra, N. & Stoppels, S. (2017). Back to Basics. Zeven cruciale vragen rond missionair kerk-zijn. Utrecht: Boekencentrum.

Jong, M. de (2015). Was getekend … de grenswerker. www.twynstragudde.nl/blog/was-getekend-degrenswerker.

Nadine (B., MA) van Hierden werkt voor de Dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk in Nederland en heeft speciale aandacht voor de ontwikkeling van de zogenaamde ‘Mixed Economy of Church’.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken