Menu

Basis

Verblind om meer te zien

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Tweede van Pasen (Genesis 28:10-22, Openbaring 1:12b-20 en Lucas 24:13-35)

De Heer laat zich als Héér ontmoeten. Dat is het centrale thema van de lezingen voor de eerste zondag na Pasen. Ook al lijkt het niet zo, de Heer regeert, zoals Hij altijd heeft gedaan en altijd zal doen.

In Genesis 28:13-15 ziet Jakob in zijn droom de Heer bij zich staan, en hoort Hem dezelfde verbondsbelofte doen die Hij ook aan zijn voorvaderen Abraham en Isaak gedaan heeft. Een belofte die uit vier elementen bestaat: 1. Ik ben de Heer; 2. je zult veel nakomelingen krijgen; 3. je zult het land bezitten; Ik zal je beschermen. De plaats van deze openbaring is belangrijk: alleen al in het inleidende vers (Genesis 28:11) wordt drie keer het Hebreeuwse woord ha-maqom, ‘de plaats’, genoemd. Een overnachtingsplaats, die ‘huis van God’ (Hebr.: bet-’el) wordt.

De trap naar de hemel in Gods huis

Een tweede woord dat opvalt door herhaling is ‘hoofd’ (Hebr.: rosj). Jakob zocht een plaats om zijn hoofd neer te leggen, en vond daarvoor een geschikte steen. Als hij later diezelfde steen opricht als wijsteen, giet hij olie over het ‘hoofd’ van de steen. Verder is er in zijn droom die trap, die met zijn ‘hoofd’ in de hemel reikte. Deze ‘hoofden’ staan weer in een vermanend contrast tegenover dat ene Hoofd. Niet het hoofd van mensen als Jakob reikt tot in de hemel. Net als de toren van Babel (Genesis 11:4), al gaat het in Betel, Gods huis, om één enkele steen in de open lucht. Maar daar reikt de trap wél tot in de hemel. Voor Jakob komt deze openbaring in een droom, waarin hij een trap ziet die dus met zijn ‘hoofd’ tot in de hemel reikt. De boodschappers die hij ziet, gaan de trap ‘op en af’, in plaats van wat je zou verwachten: dat ze eerst vanuit de hemel zouden neerdalen met Gods boodschap, alvorens weer op te klimmen. Dit is een vermanende correctie op de voorwaardelijke manier waarop Jakob Gods belofte ervaart. Voor Jakob lijkt het namelijk boven te moeten beginnen, voordat er, van hem beneden uit, iets gebeurt. Uit zijn gelofte blijkt immers dat God eerst iets voor hém moet doen (beschermen, brood, kleding en een veilige terugkeer geven), voordat hij iets voor God doet: tienden geven (Genesis 28:20-22). Eén steen rechtop zetten steekt ook een beetje magertjes af tegen wat Abraham en Isaak deden als reactie op een dergelijke verbondsbelofte van God: een heel altaar bouwen. Abraham bouwt zelfs vier altaren (waaronder één in Betel), en Isaak ten minste één (in Berseba). Maar ook Jakob zal naderhand nog twee altaren bouwen, waaronder een belangrijke in Betel. Kortom: door heel Genesis heen blijft ‘de plaats’, ha-maqom Betel een belangrijk oord waar hemel en aarde elkaar treffen.

Afgehouden van herkenning

Lucas 24:13-35 gaat over twee eigenlijk vrij onbekende leerlingen, die ‘twee van hen’ (Gr.: duo ex autoon, genitivus seperativus, afgescheiden van de andere leerlingen in Jeruzalem) worden genoemd. Ook hier een bijzondere plaats en een bijzonder moment: op díezelfde dag, op weg naar een dorp, buiten Jeruzalem. Het dorp heette Emmaüs. De naam van het dorp mag niet vóór die van Jeruzalem klinken, de plaats waar hét is gebeurd. Zij lopen met elkaar te steggelen over wát er nou precies is gebeurd (Gr.: homileoo = converseren; Gr.: suzèteoo = een discussie voeren – Lucas 24:14-15). Bij hen voegt zich een medereiziger, die aan ons lezers meteen als Jezus wordt bekendgemaakt, maar wiens identiteit voor de twee leerlingen verborgen wordt gehouden, doordat hun ogen ‘worden afgehouden’ van herkenning (Gr.: ekratounto, een passieve vorm van Gr.: krateo = ‘de macht hebben over’ – Lucas 24:16). Hun ogen waren dus niet toevallig verblind door tranen, maar het lijkt erop alsof God zich over hun ogen meester heeft gemaakt om Jezus’ identiteit doelbewust voor hen geheim te houden.

De ogen geopend

Voor de lezer begrijpelijk, maar voor de reizigers wat impertinent, bemoeit de net aangekomene zich met de discussie van de twee. Dit leidt tot de kribbige reactie van Kleopas (Lucas 24:18). Maar om het dan volgende getuigenis lijkt het Jezus te zijn begonnen: hoe hebben deze leerlingen deze bijzondere Pesach ervaren? Welke betekenis verbinden ze eraan? Wat zouden ze daarover aan een vreemdeling durven vertellen? Wat volgt is een relaas waarin Kleopas Jezus ‘de Nazoreeër’ noemt, een algemene titel waarmee Hij bij buitenstaanders bekend is, alsof Kleopas niet ‘een van hen’ wil zijn. Het getuigenis van de vrouwen noemt hij ‘verontrustend’ (Lucas 24:22; Gr.: existèmi = iemand van zijn stuk brengen). Het is duidelijk dat Kleopas, zo kort nadien, nog moeite heeft om het gebeurde heilshistorisch te duiden. Dan beproeft Jezus hen nogmaals: Hij doet of Hij wil doorlopen, maar de leerlingen nodigen Hem uit om bij hen te blijven. In vrijwel letterlijke bewoordingen herhaalt de evangelist wat Jezus deed tijdens het Laatste Avondmaal: Hij nam brood, brak het en deelde het uit (Lucas 24:30). Hiermee opent Jezus niet alleen hun oog-organen, maar hun hele geest: het Griekse dianoigoo kan ook ‘bevattelijk maken’ betekenen. Vervolgens wordt Hij ‘onzichtbaar’ (Gr.: aphantos) voor hen (Lucas 24:31). In de hele situatie toont Jezus zich als de Heer: Hij bepaalt wat de leerlingen hoe en wanneer te zien krijgen.

In Openbaring 1 vinden we de essentie van deze zondag in de woorden: ‘Wees niet bang, Ik ben de eerste en de laatste’ (1:17-18) – woorden die Johannes mag horen terwijl hij voor de voeten ligt van de Mensenzoon, overmocht door zijn stralende verschijning. Op de eerste zondag na Pasen wil God korte metten maken met al onze Godsverblinding en ons ongeloof. De Heer lijkt te zeggen: Wees niet bang, Ik ben er, ook al zien jullie Mij niet. Ik heb jullie verblind, opdat jullie meer zullen zíén.

Deze exegese is opgesteld door Matthijs de Vries.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken