Voor het midden uit
Na een hartelijk welkom nemen we – met een kopje koffie – plaats in de werkkamer van Gerben. Zoals je van een theoloog mag verwachten staat het vol met boeken. Gerben steekt van wal: ‘Ouderlingenblad is ontstaan in 1922. Ds. Waterink zag dat diakenen veel sterker georganiseerd waren dan ouderlingen. Ze hadden ook een eigen blad. In die tijd gebeurde er veel in de gereformeerde kerken. Behouders stonden tegenover vernieuwers. Tot de laatste groep behoorden dominees als Geelkerken en Buskes. Men zocht naar nieuwe oriëntatie. Het eerste nummer verscheen op 1 mei 1922.’
Hoe ben je zelf bij Ouderlingenblad betrokken geraakt?
‘Dat liep via Kor Schippers, begin jaren ‘70. Er gebeurde veel in die tijd en in de kerk waren mensen op zoek naar vernieuwing. We wilden in het blad artikelen schrijven ‘voor het midden van de kerk uit’. Dat wil zeggen: vernieuwende gedachten stimuleren, in relatie tot de traditie. Ik moest eerst een proefartikel schrijven voor prof. Nauta. Dat eerste artikel ging over groothuisbezoek.’
Wie had je voor ogen als je een artikel schreef?
[stellig]: ‘Het gemeentelid. Het is niet een blad voor, maar ván ouderlingen. Zij zijn subject van het blad. Het gaat om de ouderling in relatie tot haar of zijn gemeente. We wilden ouderlingen helpen, zodat gemeenteleden geestelijk konden groeien en zich konden ontwikkelen. Daarbij maakten we gebruik van inzichten uit de sociologie en de agogische wetenschap (deskundige begeleiding van doelbewuste veranderingen). De gemeente is geen volgzame kudde die achter haar herders aanloopt, maar de gemeente als geheel is de draagster van de bedoelingen van het kerk-zijn. Zodra een geloofsgemeenschap een instituut wordt, krijg je hiërarchie. Als je niet vanuit de gemeenteleden denkt, kom je ook niet meer bij de gemeente uit.’
Welke inhoudelijke onderwerpen waren in jouw eerste jaren belangrijk om aandacht aan te besteden?
‘In de eerste jaargangen waar ik aan meewerkte, kwam een groot scala aan onderwerpen langs: avondmaal, doop, ambt, gebed. Zelf heb ik in die periode veel verbatims behandeld. Ik vroeg een ouderling of predikant een praktijksituatie te beschrijven, zo precies mogelijk. Wat heb jij gezegd, wat was de reactie van de ander, hoe reageerde jij daarop? Ik schreef daar een commentaar bij. Dat is een mooie manier voor ouderlingen om op hun doen en laten te reflecteren. Pastoraat maakte in die tijd ook een ontwikkeling door, van prekerig huisbezoek naar dialoog.’
Ouderlingenblad heeft meerdere ondertitels gehad. Kun je daar wat meer over vertellen?
Gerben heeft de voorbeelden al klaar gelegd. ‘Het begon in 1922 als Het Ouderlingenblad. In 1975 wordt het Ouderlingenblad voor ambtsdragers van de gereformeerde kerken. Een jaar later wordt dat alweer gewijzigd in Maandblad voor ouderlingen en andere pastorale werkers in de gereformeerde kerken. In 1989 is het Samen op Weg proces tussen de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland zover, dat ‘gereformeerde kerken’ in de ondertitel verdwijnt. Het wordt Maandblad voor ouderlingen en andere pastorale werkers. In die tijd treedt ook het eerste hervormde redactielid toe tot de redactie, Joke Ploeger-Grotegoed. In 1996 is gekozen voor de ondertitel die nu nog steeds in gebruik is.
Laten we beginnen bij het pastoraat. Welke ontwikkelingen heb je door de jaren heen gezien?
‘Vanuit de gereformeerde traditie is het pastoraat sterk verbonden met tucht. Het huisbezoek werd gedaan door twee ouderlingen. Waarschijnlijk in lijn met de twee getuigen waar de Bijbel over spreekt. Zij gaven op die manier inhoud aan het opzicht over de gemeente. Deze ouderlingen stelden vooral vragen aan de gemeenteleden die ze bezochten. Als het een gezin was met kinderen, ging men ervan uit dat die ook van de partij waren.
Er was een lijstje met voorbeeldvragen, zoals: hoe is het met de kerkgang? Lezen jullie uit de Bijbel? Naar welke school gaan de kinderen? Ik heb nog meegemaakt dat ik in Drenthe als gastvoorganger moest voorlezen wie er in de komende week bezoek van de ouderlingen kon verwachten. Je zou kunnen zeggen dat het huisbezoek de toepassing was van de kerkdienst in het leven van de mensen. In woorden van de theoloog Thurneysen: ‘ein Spezialfall der Predigt’.
In de jaren ‘60 kwam daar verandering in. We streefden ernaar het huisbezoek om te bouwen naar pastoraat. Dat wil zeggen: niet meer denken vanuit de vragen van de kerk, maar vanuit de mens en zijn of haar vragen en noden. Ruimte geven aan de vragen die bij mensen leven. Dat betekent nogal wat voor de houding van de bezoeker. Je moet leren luisteren en niet je eigen verhaal willen vertellen. Je moet loskomen van een ‘verkondigingskramp’, van het idee dat je als ouderling moet getuigen van jouw geloof.
Dat doet me denken aan een gedicht van Cor Nobel: ‘mijn rechterbuurman is vannacht gestorven, en ik… ik heb nooit een woord tot zijn behoud gezegd’. Als blad wilden we de ouderlingen toerusten, door veel aandacht te hebben voor de praktijk. Het is niet het blad voor de ouderling, maar van de ouderling. Zijn of haar vragen en thema’s moeten aan bod komen.’
In de ondertitel staat ook het woord ‘gemeenteopbouw’. Kun je daar wat meer over vertellen?
‘De inhoud van het blad was en is breder dan het pastoraat. Het is ook gemeentetoerusting. Gemeenteleden moeten toegerust worden om mondig kerklid te zijn in deze tijd. Het is ook belangrijk dat gemeenteleden weten wat er in de theologie speelt. Het blad heeft een praktische inhoud, maar mag ook aan het denken zetten. Wat betreft gemeenteopbouw: vanaf de jaren 70 komt er in het blad meer aandacht voor de invloeden van de praktische theologie: pastoraat, catechese en gemeenteopbouw. Ook het diaconaat kreeg aandacht in het blad.
In de jaren 80 is er sprake van polarisatie in de samenleving en dus ook in de kerk. Denk aan de wapenwedloop en de verschillende standpunten die daarin werden ingenomen. Dit gaf grote spanningen in gemeenten en werkte ook door in het pastoraat. Als Ouderlingenblad probeerden we steeds weer te kiezen voor het adagium ‘voor het midden uit’. In 1980 verscheen het themanummer ‘Kerk en kernbewapening’. We kozen voor de dialogische vorm en maakten geen expliciete keuzen. We reikten handvatten aan om het bespreekbaar te maken en mensen te helpen zelf een goede keuze te maken. Ook andere ‘lastige’ thema’s benaderden we langs deze lijn: relaties en homoseksualiteit, het gezag van de Schrift en kinderen aan het avondmaal. Ook migratie en het oudewijkenpastoraat in de steden heeft de nodige aandacht gehad. Vooral Kor Schippers heeft daar veel in gedaan.’
We gaan vliegensvlug door de geschiedenis heen en laten heel veel liggen. Je noemde net het adagium ‘voor het midden uit’. Wat zijn vandaag de dag maatschappelijke thema’s om bij aan te sluiten?
‘De autonomie van de mens is niet meer weg te denken. We hebben oog voor de ontwikkeling van het individu, er is gelijkheid tussen man en vrouw. Er is dus ruimte om je te ontplooien als mens. Dat is een verworvenheid van de Verlichting en komt voort uit het christendom. De christelijke traditie geeft aan autonomie en vrijheid een principieel accent. Mensen hebben mensen nodig, we zijn relationele wezens, de vrijheid van de een mag niet ten koste gaan van die van de ander. We zien in onze tijd dat mensen vervreemd raken van de christelijke traditie. Het neoliberalisme heeft lang de hoofden en de magen van de mensen gevuld. We zijn daarvan verzadigd en komen tot bezinning.
In mijn boek Een doorbraak in de tijd zie ik educatie als eerste prioriteit voor de kerk. Dat kan via lectuur, maar ook door goede films en podcasts te maken. Ik roep gemeenten op leerprocessen op gang te brengen. Bied cursussen aan, bij voorkeur in samenwerking met andere gemeenten in de regio. Bijvoorbeeld een elementaire cursus christelijk geloof. Mensen zijn leergierig, ze zitten stikvol vragen, bijvoorbeeld over opvoeding, het ontstaan van de aarde, het milieu. En ook vragen die met levenservaringen te maken hebben. Hoe leef je verder na een scheiding, hoe ga je om met verlies, wat bepaalt je denken over gender? De Dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk kan gemeenten hierin ondersteunen.
Als tweede prioriteit denk ik aan het diaconaat. Ook hier geldt weer: het is diaconaat ván en niet voor de gemeente. Richt de blik naar buiten. Wat vieren betreft voel ik voor een gedifferentieerd lidmaatschap, er zijn ‘lidmaten’ en ‘liefhebbers’. Een aantal mensen is heel nauw betrokken bij de vieringen, anderen nemen incidenteel deel aan een cursus of een diaconaal project. Natuurlijk hoop ik dat ook zij gaan deelnemen aan de zondagse viering, waar iedereen welkom is.’
In je boek Een doorbraak in de tijd schrijf je: ‘De kerk is beland in de marge van de samenleving. Des te belangrijker is het dat kerken open blijven en klokgelui de rust van mensen blijft verstoren. Opdat we niet vergeten.’ Kun je dat toelichten?
‘Dit sluit aan bij mijn idee van een publieke kerk. Je bent er voor het hele dorp of de hele wijk. We hebben de mensen iets te geven: vrede, verzoening, gemeenschap. Een individu kan niet op eigen benen staan, je hebt elkaars schouder nodig. Puur individualisme loopt dood. Een voorbeeld in mijn eigen gemeente is het Trefpuntcafé. Ieder kan binnenkomen en vertellen wat hem beweegt, wat haar inspireert. Op die manier gaan mensen in gesprek over thema’s die ertoe doen.’
Als laatste de vraag, wat zou je Ouderlingenblad mee willen geven?
‘Blijf bij de oorspronkelijke doelstelling: het is een blad ván ouderlingen en andere werkers in de kerk. Sta aan de kant van de mensen en wat hen beweegt. Als tweede: blijf kritisch, ook richting het instituut kerk. Gemeenteleden zijn geen ‘vrijwilligers’, zoals ten onrechte wel gezegd wordt, maar ‘leden’. En dus eigenaars!’
Wilbert van Iperen is classispredikant van de Classis Veluwe. Hij is lid van de redactie van Ouderlingenblad.