Menu

Premium

Vreugde die het verdriet doet verbleken

Bij Jesaja 41,17-20, Psalm 34,12-23, 1 Petrus 3,8-18 en Johannes 16,16-24

Als je naar het fragment uit Jesaja luistert, hoor je ook bijna: ‘Zalig de armen van geest, want van hen is Koninkrijk der hemelen’ (Mat. 5,3). Het zijn de armen voor wie Gods Geest alles is om de on- en tegentijden van de ballingschap door te komen. Hun zoeken wordt aangereikt in ‘water zoeken terwijl het er niet is’ (Jes. 41,17). De Eeuwige zal antwoorden. Hij laat niet verstek gaan.

En – zo zegt Jesaja – óp spat het water, op de hoge heuvels en midden in de valleien; de woestijn wordt een poel water en het droge land een bron van water (41,18). – Het is niet toevallig dat Isaak, slechts onderwerp van weinig actieve werkwoorden, wel de putten van zijn vader opgraaft (Gen. 26,18). Aldus herstelt hij de naam van zijn vader op het land en wordt het leven op het land weer mogelijk. – En óp schieten de bomen die Hij plant alsof er een paradijs gereed wordt gemaakt. ‘Opdat zij mogen zien, en weten, en beschouwen en begrijpen ineen (…) de hand van de Heer. Hij heeft het geschapen’ (Jes. 41,19-20). Vijf werkwoorden voeren naar de hand van de Grote Boetseerder.

‘Ik zal jullie de vreze des Heren leren’

In Psalm 34 beginnen de verzen vanaf vers 2 na elkaar met als eerste letter de elkaar in het alfabet opvolgende letters. In vers 12, waar de tekst vandaag begint, is de lamed aan de beurt. Niet voor niets de grootste letter van het alfabet, zeggen joodse leraren. Lamad, het werkwoord, betekent ‘leren’. Het allerbelangrijkste is het leren. Het vers eindigt met een vorm van dat werkwoord. De leerstof, wat zij zullen gaan leren, zal de vreze des Heren zijn. Daarbij valt te bedenken dat furcht in Ehrfurcht nauwelijks te maken heeft met wat wij ‘angst’ of ‘vrezen’ noemen. ‘Hoort naar mij.’ In het Hebreeuwse origineel zie je hoe in het horen ‘jullie’ en ‘mij’ bij elkaar komen, samenhang krijgen en een verbond gaan vormen. Daarom ‘zonen’ of kinderen. De band is het horen, leren. Aan de orde is ‘leven begeren’, en ‘van dagen houden om het goede te zien’ (34,13). Ook hier, bij het woord ‘goed’, ligt het voor de hand de ruimte en tijd van Genesis 1 te betrekken. De tong en de lippen zijn in beweging wanneer je met Tora bezig bent. Bewaak die en hoor wat er gebeurt. Vers 15, roerend oprecht.

In de perikoop uit 1 Petrus (3,10-12), zo aanstonds, horen we meer dan de echo van een deel van deze psalm.

‘Wijk van het kwade en doe het goede’

‘Ten slotte’: het verbale materiaal van 1 Petrus 3,8 lijkt te willen aangeven waar het in de praktijk op neer zal of moet komen. De vijf kwaliteiten in vers 8 beginnen en eindigen met werkwoorden waarin het denken of het verstand een rol speelt: ‘hetzelfde denkend’, ofwel eensgezind, en ‘langzaam denkend’, niet zo gehaast, opvliegend, maar tijd gevend. En tussen die twee woorden komen we ‘sympathie’ tegen, liefde voor de broers en zussen, en een innerlijk dat mee resoneert.

‘Wie zal je kwaad doen als je het goede doet?’ vraag Petrus zich af (3,13). ‘En als ze je toch kwaad doen, schrikt niet’ (3,14). Hoe kan de brief dat zeggen? Het geheim blijkt je gedrag, je heen en weer bewegen, je gaan en staan in Christus. En als het leed toch je deel is, dan kun je het beter over je heen laten komen terwijl je het goede doet, zoals ook Christus gedaan heeft. Zo is Hij gestorven in het vlees, maar ook ten leven gewekt in de geest en van alle tijden geworden – wat dat ook moge betekenen.

‘Een korte tijd en weer een korte tijd’

Aan de tafel van het Laatste Avondmaal bij Johannes gaat het nu over een heel lang afscheid dat geen afscheid wil worden. ‘Een korte tijd’ wordt de as waaromheen de woorden draaien. Niet meer zien, weer zien, nog een keer hernomen door sommige leerlingen. ‘Wij weten niet wat Hij zegt.’ Jezus is vertrouwd met wat zij Hem willen vragen. Weer herhaalt Hij twee keer die korte spanne tijds (Joh. 16,19). Wat is dat voor tijd? Het is ‘voor jullie’ een tijd van het uitschreeuwen en weeklagen, terwijl de wereld zich verheugt. Dan wordt het werkwoord ‘bedroefd zijn’ tot het zelfstandig naamwoord ‘droefheid’ gemaakt, droefheid die trefzeker ‘vreugde’ zal worden. De bezorgdheid, het vragen en de pijn worden niet verzwegen, maar krijgen een plaats in een proces. En het is wonderlijk dat een vrouw op haar kwetsbaarst, wanneer haar lichaam plaats zal maken voor haar kind, bij Johannes bij uitstek en uitmuntend het voorbeeld is. De pijn die vaak nadrukkelijk lang kan zijn, heet achteraf een ‘korte tijd’. Niet te ontkomen en toch doorstaan. Bij al dat wel lijkt het wee geen prijs voor ‘een mens die naar deze wereld toe geboren is’ (16,21). Blijkbaar hoort het essentieel tot de kern van het evangelie dat de vreugde het verdriet doet verbleken.

‘Ook jullie hebben nu dus pijn. Maar weer zal Ik jullie zien en jullie hart zal zich verheugen’ (16,22). Let op! Het initiatief ligt in de woorden van dit verhaal bij de ‘Ik’ die aan het woord is. Hij zal ons weer zien en ons hart zal overlopen. Hij zal ons zien. Dat heeft ook Abraham aan het einde, achteraf, wanneer Genesis 22 weer gelezen en geleerd is, begrepen. En laten wij intussen maar bidden en de Vader vragen in zijn, ‘in mijn naam’ (16,24). Blijkbaar is die naam voor ons een heilige reserve, een bron van kracht, een wonder in de woestijn. Een toezegging: de Heer bevrijdt.

Bij Jesaja 41:17-20, Psalm 34:12-23, 1 Petrus 3:8-18 en Johannes 16:16-24

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken