Menu

Premium

Vrijheid en verbinding

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Een bijbelse basisbeweging

In de meeste Nederlandse bijbelvertalingen wordt het woord ‘verbinding’ niet gebruikt. Het is, in zijn existentiële betekenis, bij uitstek een woord van de beginnende eenentwintigste eeuw. Maar misschien hebben we dat woord wel hard nodig om een aantal bijbelse grondbegrippen zodanig te verhelderen dat ze in onze tijd opnieuw verstaanbaar worden.

De Eeuwige verbindt zich met mensen, en nodigt mensen uit om zich in vrijheid en verantwoordelijkheid met hem te verbinden. Dat is het fundamentele bijbelse thema, dat telkens in nieuwe vormen terugkeert. Daarbij gaat het uitdrukkelijk niet om de primaire verbondenheid die er nu eenmaal is: dat mensen als schepsel in Gods wereld leven en dat het daarom hun lot is met elkaar te maken te hebben. In de bijbelse verhalen worden mensen eerst losgemaakt (of bevrijd) uit wat hun lot was, om vervolgens in de zo ontstane ruimte een gekozen verbinding met God aan te gaan. Een relatie die hen ook verbindt met elkaar, met de aarde, met de zaak van recht en vrede. En juist omdat het een gekozen verbinding is, is ze slechts in beperkte mate overdraagbaar aan volgende generaties, en moet de verbinding in elke tijd, uiteindelijk in elk mensenleven opnieuw worden gelegd.

Weg van het lot

Abraham wordt geroepen om weg te trekken uit de verbanden waarin hij nu eenmaal leefde. In de ruimte of de leegte die zo om hem heen en in hem ontstaat, waarin niets meer vanzelf spreekt, sluit de Eeuwige een verbond met hem. Zijn uittocht uit wat vertrouwd was, wordt door zijn kleinzoon Jakob voortgezet als hij vlucht voor de broer die hij bedrogen heeft. In de ruimte of leegte van de woestijn verbindt de Eeuwige zich met de voortvluchtige, die dit verbond in dankbaar ontzag aanvaardt. Later zal hij zich ook opnieuw en onvanzelfsprekend verbinden met de broer voor wie hij was gevlucht, na zijn nachtelijke worsteling met de engel, een gevecht dat lijkt te staan voor zijn innerlijke strijd. Hij krijgt daar zijn nieuwe naam Israël, omdat hij ‘gestreden heeft met God en de mensen’ (Gen. 32:29). je werkelijk met elkaar te verbinden, moet je eerst tegenover elkaar gaan staan en elkaar in de ogen kijken.

Zoals Abraham het meelopen met de goegemeente moest opgeven, moest Jakob het weglopen voor de gevolgen van zijn daden afleren, om in volwassen verbondenheid te kunnen leven met God en met zijn stamgenoten.

Losmaken

Jezelf losmaken uit wat nu eenmaal je lot is (en daardoor soms pijnlijk geconfronteerd worden met jezelf) om je op een volwassen manier te kunnen verbinden met God, je medemens en je levensroeping – dat is ook aan de orde in de verhalen over de leerlingen van Jezus in de evangeliën. Ze worden als Abraham weggeroepen uit hun familiebedrijf en doorlopen als Jakob een leerweg van vallen en opstaan, om de vanzelfsprekendheden van de overgeleverde religie te verwisselen voor de verbondenheid in een nieuwe gemeenschap, die ervaart dat God zich in Jezus met mensen verbindt en die aanvaardt dat dit gevolgen heeft voor een hele manier van leven. Die losmaking uit oude verbanden heeft in Exodus het karakter van bevrijding uit gevangenschap en slavernij. Ook in dit bijbelse sleutelverhaal zien we die volgorde: eerst bevrijding, dan de ruimte en leegte van de woestijn, waar God de mensen uitnodigt tot een nieuw bondgenootschap dat aan de vrijheid een bestendige vorm zal geven. De Tien Woorden in Exodus 20 zijn een handvest voor een leven in een verbondenheid met God en met elkander waar je als vrije mensen voor kiest en waarin je het bevrijde bestaan viert – vandaar ook de aanhef: Ik ben de Eeuwige die jullie uit slavernij bevrijd heeft. De Mozaïsche wetten zijn niet bedoeld als een nieuw juk waaraan Israël zich onderwerpt, maar als een leidraad voor leven in bewuste verbinding met God en het land, met familie en vreemdeling.

Verbondsvernieuwing

Maar ook een verbinding die bewust is aangegaan, slijten, routineus worden, in een keurslijf veranderen, of er op den duur lichtvaardig mee omgegaan worden. De profeten gebruiken niet voor niets graag de huwelijksmetafoor voor de verbinding tussen God en de mensen. Het huwelijk staat immers bloot aan precies dezelfde bedreigingen zodra het aanvankelijke enthousiasme voorbij is.

In de verhalen over Israël lezen we meermalen over een verbondsvernieuwing, een plechtigheid waarin God en mensen elkaar opnieuw liefde en trouw beloven. Dat gebeurt op gedenkwaardige momenten in de geschiedenis van Israël: bij de aankomst in het Land, bij de inwijding van de eerste tempel onder Salomo, bij de hervormingen onder Josia en bij de hervatting van de tempeldienst onder Ezra. En de profeten dringen telkens weer aan op een meer dan rituele, doorleefde verbinding met God die zich uit in het doen van recht en het spreken van waarheid. Dat is een lastige paradox als je nakomeling van Abraham en erfgenaam van de Exodus bent: je bent vanzelfsprekend ingebed in de traditie van uittocht en bevrijding, die je leert om uit vanzelfsprekendheden op te staan en weg te trekken. De balans tussen traditie en vernieuwing kan volgens de profeten alleen worden gevonden in een levende verbinding met God en met Gods ‘zaak’ in de wereld, het visioen van vrede en recht.

Impliciet kernbegrip

In een aantal kernbegrippen dat in de Bijbel wordt gebruikt om de verbondenheid tussen God en mensen uit te drukken, is ‘verbinding’ een impliciet gegeven. Deze begrippen zijn sterk relationeel, al was het maar doordat ze stammen uit een context waarin de gemeenschap primair was en het individu (voor zover dat begrip al denkbaar was) secundair.

Tsedaka, Hebreeuws voor ‘gerechtigheid’, gaat niet over formele rechtvaardigheid in de modern-juridische betekenis, maar over het bijdragen aan een waardige samenleving waarin ieder tot haar of zijn recht komt. Daarom wordt de term ook gebruikt voor wat wij ‘liefdadigheid’ plegen te noemen, het geven van aalmoezen. Dat doe je niet om ervan af te zijn, maar als een daad van geleefde verbondenheid met God en de mensen.

Chanan, het woord voor ‘goedgezind zijn’ waarvan ook cheen, ‘genade’ is afgeleid, is ook zo’n relationeel begrip: het duidt niet de deugd van een individu aan, maar het karakter van de verbondenheid, in dit geval tussen iemand met macht en iemand die daarvan afhankelijk is. Genade is nooit een abstractie, het is een verhouding.

Ook chesed, ‘goedheid’, gaat over de manier waarop de Eeuwige of een mens is in relatie tot anderen en tot de gemeenschap. Vaak wordt het in combinatie met emet (‘bestendigheid’) gebruikt om ‘trouw’ aan te duiden, het relationele begrip bij uitstek.

Deze en andere begrippen kun je dus zien als kwalificaties van iemands in-verbinding-zijn, iemands manier van zijn in de gemeenschap. Het in-gemeenschap-zijn is dan niet meer puur een lotsgegeven, maar iets wat met inzet wordt vormgegeven.

Geloven als verbinding

Het relationele begrip bij uitstek in het nieuwtestamentisch Grieks is pisteuein, dat meestal met ‘geloven’ vertaald wordt als mensen het onderwerp zijn, en met ‘trouw zijn’ als God het onderwerp is. Het zelfstandig naamwoord pistis wordt overeenkomstig vertaald als ‘geloof’ of ‘trouw’. In de bijbelse betekenis liggen die twee Nederlandse begrippen heel dicht bij elkaar: ‘geloven’ betekent niet dat je een theorie onderschrijft, maar dat je je met iemand of iets verbindt – en je verbindt je niet door een handtekening te zetten of ergens lid van te worden, maar door te leven in overeenstemming met die verbintenis. ‘Geloven’ is dat je je toevertrouwt aan degene in wie je gelooft en dat je jezelf diens vertrouwen waard betoont. In een bijbelvertaling zou het in heel veel gevallen goed uitpakken als je pisteuein vertaalt met ‘zich verbinden met’. Niet voor niets is dat de moderne term die steeds meer christelijke organisaties en kerken gebruiken om aan te geven wat ze te bieden hebben of waar ze naar streven: verbinding.

Einde van het collectief

Het bijbelse grondpatroon van losmaking of bevrijding, gevolgd door het aangaan van een verbintenis met God en/of mensen, markeert misschien wel het begin van het individualiseringsproces. Dit proces is sterk bepalend geweest voor de vorming van de westers-humanistische beschaving, maar zou ook uitmonden in het extreme individualisme dat we vandaag kennen, waarbij – ondanks overbevolking en een overmacht aan communicatieve middelen – sprake is van de existentiële vereenzaming van het individu. In hermeneutisch opzicht (dus om de bijbelse begrippen betekenisvol te maken voor onze situatie) is het wel belangrijk te beseffen dat die ontwikkeling een enorme boog vormt, die de bijbelse tijd met de onze verbindt maar die ook duidt op een grote afstand.

Er zijn in de Bijbel veel sporen terug te vinden van een sterk collectieve beleving van het bestaan die westerse intellectuelen in de 21e eeuw zich maar moeilijk kunnen indenken: mensen behoren in de eerste plaats tot hun stamverband, en dragen daarin collectief verantwoordelijkheid en schuld. Als iemand een misdaad begaat, moet zijn hele familie de gevolgen dragen. Dan bedoel ik niet dat de familie, zoals we dat nu kennen, psychisch belast raakt en materieel meelijdt, maar dat de hele familie gedood wordt, zoals in het geval van Achan in Jozua 7. Ook in de Tien Woorden klinkt dat collectieve element door, als wordt aangezegd dat God degenen die hem ‘haten’ daarop zal aanspreken tot in de vierde generatie toe, en degenen die hem liefhebben goedgezind zal zijn tot in de duizendste generatie (Ex. 20:5-6). Het is prachtig dat de ongelijkheid tussen de negatieve en de positieve pool van die uitspraak zó groot is (4:1000), maar dan nog strookt zo’n collectieve benadering van strafwaardigheid en verdienste niet met ons christelijk-humanistische besef van individuele verantwoordelijkheid.

Begin van het individu

De herhaalde losmaking uit vanzelfsprekende verbanden en de oproep aan mensen om zich met een bewuste keuze te verbinden aan God en aan de goede leefregels, maakt dat het individu allengs zwaarder gaat wegen. De profeet Ezechiël besteedt veel woorden aan de overtuiging dat ieder mens persoonlijk aansprakelijk is voor zijn eigen daden, en dat morele schuld en verdienste niet van vader op zoon kunnen overgaan (Ez. 18). In Deuterojesaja wordt ook aan mensen die buiten de volksgemeenschap staan, als vreemdeling of als eunuch, verzekerd dat hun persoonlijke, in concrete daden uitgeleefde verhouding tot God gehonoreerd zal worden. In het Nieuwe Testament wordt die lijn van persoonlijk geroepen-zijn en individuele verantwoordelijkheid doorgezet. Evengoed wordt iemand die het geloof in Jezus belijdt nog wel gedoopt ‘met zijn hele familie’, dus met gezinsleden en personeel erbij (Hand. 16:33) – het collectieve denken is niet zomaar opeens verdwenen.

De losmaking van het individu uit de vanzelfsprekende verbanden van een collectief bestaan is sindsdien doorgegaan. Je zou de Universele (maar in essentie westerse) Verklaring van de Rechten van de Mens kunnen zien als de mijlpaal die de voltooiing van dat proces markeert. Anders dan in de bijbelse tijd en ook nog in de middeleeuwen is voortaan niet de gemeenschap, maar het individu de instantie met rechten en plichten. Daarbij is het de vraag of het individu dat kan dragen, en of een mens in die positie niet al te zeer wordt teruggeworpen op zichzelf. Existentiële eenzaamheid is niet een nieuw thema, want Jeremia en de bijbelse psalmdichters spreken er ook van, maar het heeft in de laatste eeuwen wel onvoorstelbaar grote vormen aangenomen, getuige de mate waarin het in literatuur en film en in de filosofie gethematiseerd wordt. Het collectief is vooral nog voelbaar aanwezig in massa-events. Met onze levensopdracht, en om ons zelfrespect hoog te houden, staan we er in principe alleen voor, zo grondig is het individu losgemaakt en bevrijd uit zijn oerverbanden.

Overbevrijd

De tweede helft van het bijbelse grondpatroon, namelijk dat je je in vrijheid met God en mensen verbindt, gaat ons vanwege ons extreme individualisme vaak niet gemakkelijk af. Onverbondenheid is een maatschappelijke kwaal geworden: ieder individu een eilandje dat koste wat het kost onafhankelijk wil blijven – terwijl de diepste nood is dat we verbinding zoeken. De nieuwe netwerken van sociale media zijn van die nood een treffende metafoor, maar ze zijn niet automatisch de oplossing. Het zou weleens zo kunnen zijn dat het individu sinds bijbelse tijden zo ver is doorgekristalliseerd, als het ware ‘overbevrijd’, dat het zichzelf zal moeten relativeren om zich nog te kunnen verbinden met mensen, wereld en God. Om nog verbondenheid te kunnen ervaren, moeten we ons ik leren loslaten – dat ik dat we ooit (met Abraham en de Exodus mee) moesten vinden om ons in vrijheid te kunnen verbinden.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken