Menu

Premium

Waarom de een wel en de ander niet?

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Over moeders en dochters in Kronieken

Verrassenderwijs bevat Kronieken met afstand de meeste vrouwennamen en opmerkingen over vrouwen van alle bijbelboeken, en dat terwijl het boek zich concentreert op zaken die binnen oud-testamentisch verband zijn voorbehouden aan mannen: koning en tempel. Hoeveel vrouwen precies worden genoemd, is niet met zekerheid te zeggen, en dan roept ook de keuze van de vrouwen die genoemd worden vragen op.

Er zijn een aantal onduidelijke kinderen. Neem Gomer. In 1 Kronieken 1:5 komt deze naam voor in de zin ‘De benee Jafet waren Gomer ..’ Of Gomer een vrouw of een man is, is niet uit de tekst te halen. Hier kan een intertekstuele parallellie behulpzaam zijn: in Hosea 1:3 wordt met deze naam zonder twijfel een vrouw bedoeld: ‘Hij ging en hij nam [tot vrouw] Gomer, de dochter van Diblaim.’

Daarnaast kan de verwijzing via banim oorzaak van diffusiteit zijn. Deze meervoudsvorm kan inclusief met ‘kinderen’ en exclusief met ‘zonen’ vertaald worden. Er is reden om deze meervoudsvorm in Kronieken exclusief te vertalen met ‘zonen’, aangezien er in de tekst ook sprake is van banot, ‘dochters’. Als de Kronist onderscheid maakt tussen ‘dochters’ en ‘zonen’, dan is dat reden om dat onderscheid in de vertaling te honoreren. 1 Kronieken 1:38-39 lijkt de exclusieve vertaling van banim met ‘zonen’ te ondersteunen:

De kinderen van Seïr waren Lotan, Sobal, Zibeon, Ana, Dison, Ezer en Disan.
De kinderen van Lotan waren Hori en Homam; de zus van Lotan was Timna.

Timna wordt niet in het rijtje kinderen van Seïr genoemd. Bij de exclusieve opvatting van banim hoort zij ook niet in dat rijtje thuis. Maar het is ook mogelijk dat Timna en Lotan als broer en zus naar voren worden gehaald omdat ze dezelfde vader en dezelfde moeder hebben, en Sobal, Zibeon, Ana, Dison, Ezer en Disan kinderen zijn van een of meer andere vrouwen van Seïr. Er is nog een zuster die apart wordt genoemd, namelijk Tamar (1 Kron. 3:9). Het wordt wel duidelijk uit de tekst wie haar vader is (namelijk David), maar niet wie haar moeder is. Juist in een geslachtslijst is het interessant dat een vrouw als Tamar wordt genoemd, omdat zij geen nakomelingen heeft. Want waarom zou een ‘dode tak’ van de stamboom vermelding verdienen? Hier speelt wellicht de geschiedenis mee die in 2 Samuël 13 verhaald wordt: Amnon heeft ‘Tamar, de zus van zijn broer Absalom’ lief (2 Sam. 13:5). In deze geschiedenis speelt de zuster- en broederschap een centrale rol. Zevenmaal komt in 2 Samuël 13 de combinatie ‘zus Tamar’ voor, zowel met het bezittelijk voornaamwoord ‘mijn’ als ‘zijn’ (de verzen 1, 2, 4, 5, 6, 22, 32). Tweemaal wordt Tamar aangesproken als ‘zus’: een keer door haar verkrachter-broer Amnon, en een keer door haar wreker-broer Absalom (resp. vers 11 en 20). Ze wordt alleen bij de naam ‘Tamar’ genoemd, nadat ze onteerd is en als onbestorven weduwe in het huis van haar broer Absalom gaat wonen (vers 19 en 20). Doordat zij als sluitsteen van ‘de banim van David, uitgezonderd de kinderen van de bijvrouwen’ wordt genoemd, vangt haar zusterschap alle aandacht. Zij was de zuster van al deze broers. Door het gedrag van een van deze broers is Tamar een andere plaats in de stamboom ontnomen. Ze heeft een man gekend, maar dit heeft niet geleid tot het krijgen van een of meer kinderen. Haar vermelding kan als een impliciete beschuldiging van Amnon worden opgevat.

In- en exclusief vertalen

Nog enkele opmerkingen over de in- en exclusieve vertaalmogelijkheid van banim (de noodzakelijke keuze tussen ‘kinderen’ en ‘zonen’). In 1 Kronieken 2:42-50 worden in een inclusio de kinderen van Kaleb genoemd. Vers 42 opent met ‘De banim van Kaleb waren ..’ In vers 50 staat ‘Dit zijn de banim van Kaleb.’ De tussenliggende verzen sommen de lijn op van verschillende generaties van Kaleb tot en met Aksa (vers 49: ‘De dochter van Kaleb was Aksa’). Hierop volgt meteen de afsluitende zin van vers 50, ‘Dit zijn de banim van Kaleb.’ De term banim inclusief vertalen geeft goede zin bij deze afstammingslijn van Kaleb, vanwege het voorkomen van de dochter Aksa. Een extra argument voor het vertalen van banim met ‘kinderen’ is dat er geen Hebreeuws woord is dat exclusief duidt op mannelijke nazaten, zodat dat gebruikt zou kunnen worden naast banim, zoals wel met banot, ‘dochters’, het geval is. Uiteraard speelt bovenstaand keuzemoment rond de vertaling van banim alleen in de doeltaal en niet in de brontaal. In het Hebreeuws is hier geen spanning rond de betekenisgeving. Maar op beide speelvelden, zowel die van de grondtekst als die van de vertaling, blijft door de combinatie van banim met namen die op zowel vrouwen als mannen kunnen slaan, de mogelijkheid van nevel die belet helder te zien wie van alle genoemden vrouw zijn.

Ontbrekende namen

Op basis van het gezelschap dat een ervaren bijbellezer in Kronieken verwacht aan te treffen, is te stellen dat er vrouwennamen ontbreken in Kronieken. Wie komt door de ballotage en mag het Huis der Geschiedenis binnentreden en wie moet buiten blijven staan? En waarom?

We hoeven niet ver te lezen in Kronieken om een aantal vrouwelijke personages op te merken die ontbreken. Zo gaat de naam Adam niet gepaard met de naam Eva (1 Kron. 1:1), en komen we ook de namen van de aartsmoeders Sara, Hagar, Rebekka, Rachel en Lea niet tegen. Ketura, bijvrouw van Abraham, wordt wel genoemd (1 Kron. 1:32). Op basis van de Genesisverhalen zou te verwachten zijn dat eerder Sara dan Ketura genoemd zou worden. Wellicht geeft de Kroniekentekst aanleiding tot uitspraken over de reden van de Kronist om Ketura wel en Sara niet te noemen. Ketura is de moeder van Zimran, Joksan, Medan, Midjan, Isbak en Sua (1 Kron. 1:32-33). Deze opsommende tekst vertoont gelijkenis met Genesis 25:1-4. De Kroniekenversie is korter en er zijn variaties op de wijze waarop Ketura wordt genoemd en Abraham over het voetlicht komt, waarbij in Kronieken de nadruk ligt op het krijgen van nageslacht door Ketura. De opbouw van de twee teksten lijkt aan te sluiten bij de stijl van de tekst waarin ze verwerkt zijn: het verhalende Genesis kent een uitgebreidere tekst over Ketura dan de opsommende Kronieken. Kronieken bestaat voor een deel uit lijsten met namen: de geslachtsregisters. Verhalen horen niet in het genre van de geslachtslijsten thuis. Vrouwelijke personages als Sara en Hagar zijn vooral bekend door de verhalen waarin zij een rol spelen. Wat de voortzetting van de familie betreft zijn ze minder interessant dan Ketura: zowel Sara als Hagar baarde één zoon, wat hen niet vermeldenswaard maakte voor de geslachtslijst. Ketura kreeg er zes.

De verhalen waarin het personage Sara een rol speelt, gaan niet over de voortzetting van familie of dynastie. Deze vrouw heeft een zoon gekregen, en of dat nu is na een periode van onvruchtbaarheid of dat er andere zaken spelen, doet niet ter zake voor een verslag dat over de historie gaat. Hetzelfde geldt voor vrouwen als Lea en Rachel. De baarwedstrijd tussen deze twee vrouwen (zie Gen. 29:31-30:24) is verhaaltechnisch interessant, maar onbelangrijk voor een geslachtsregister.

Onderscheid tussen verhaal en geschiedenis

De Kronist maakt onderscheid tussen verhaal en geschiedenis, tussen narratio en historia. Vrouwen over wie een (groot) verhaal in de Bijbel is te vinden, zijn niet opgenomen in Kronieken. Tamar lijkt in dezen een tegenvoorbeeld te zijn, Ze heeft een groot verhaal (Gen. 38) en komt toch voor in Kronieken (1 Kron. 2:4). Genesis 38 verhaalt over de wijze waarop Tamar zich verzekert van nageslacht: nadat twee echtgenoten zijn overleden zonder haar kinderen na te laten en de beloofde derde echtgenoot haar niet gegeven wordt door schoonvader Juda, brengt zij verkleed als prostituee Juda zover, dat hij met haar naar bed gaat. De tweeling Peres en Zerach zijn het resultaat van deze daad. 1 Kronieken 2:3 maakt melding van de drie zonen van Juda, te weten Er, Onan en Sela, die hij kreeg bij Batsua, de Kanaänitische. Het volgende vers begint met het noemen van Tamar, zijn schoondochter. Tamar baarde hem Peres en Zerach. Hier zijn twee aspecten die opvallen: ten eerste het noemen van deze naam – opvallend in vergelijking tot het niet noemen van bekendere vrouwen – en ten tweede de syntactische positie van deze naam: voor in de zin, op de positie met de meeste attentiewaarde.

De plot van Genesis 38 is de voortzetting van de familiaire lijn. Het bestaan van de familie was in gevaar, doordat de mannen die Tamar volgens het familierecht zouden moeten bezwangeren, faalden in hun opdracht. De schoonvader zorgt er uiteindelijk voor dat de nog niet bevruchte schoondochter zwanger wordt. Hier is een ‘wisseling’ van vaders aan de orde, wat interessant is voor een kroniek: niet Er, Onan of Sela hebben een kind verwerkt bij Tamar, maar Juda, de schoonvader. Deze vaderlijke lijn is inzet van de genealogie in Kronieken. Het verhaal over de wijze waarop Tamar haar schoonvader zover heeft gekregen om met haar het bed te delen, is niet interessant voor een geslachtslijst. De uitkomst telt, en die is dan ook opgenomen. De wisseling van vaders vindt een spiegelbeeld in de ambigue betekenis van kallah, dat alleen in 1 Kronieken 2:4 voorkomt in 1 en 2 Kronieken. Kallah kan zowel ‘schoondochter’ als ‘bruid’ betekenen, een dubbelzinnigheid die in het verhaal rond Tamar en Juda tot haar recht komt.

Vrouwen van David

Van David worden zeven vrouwen genoemd, in de korte verteltijd van vijf verzen (1 Kron. 3:1-5).

Chaggit en Abital worden opgevoerd zonder bijzonderheden, de andere vijf krijgen wel een nadere toelichting. Van drie van deze vrouwen vertellen verhalen uit bijbelboeken dat zij bij een andere man waren voordat zij vrouw van David werden: Achinoam is mogelijk eerder de vrouw van Saul geweest (1 Sam. 14:50; 2 Sam. 12:8), Abigaïl was de vrouw van Nabal, met wie David een conflict had in de periode dat hij op de vlucht was voor Saul (1 Sam. 25) en Batsua/Batseba was eerst de vrouw van Uria (2 Sam. 11).

De vermeldingswijze van Batseba illustreert de agenda die een schrijver hebben. In 2 Samuël wordt Batseba geïntroduceerd zonder naam, maar met haar lichaam: David ‘zag vanaf het dak een vrouw, badende, de vrouw was zeer mooi van uiterlijk’. Daarna wordt zij genoemd in haar familiaire context: ‘Batseba, de dochter van Eliam, de vrouw van de Hethiet Uria.’ Zij blijft in het vervolg van het verhaal zonder naam, tot en met het moment dat Uria sterft: ‘Toen hoorde de vrouw van Uria dat Uria, haar man, was gestorven; zij rouwde om haar echtgenoot.’ Daarna werd zij David tot vrouw en ze baarde een zoon. De naam Batseba keert pas weer terug als wordt verhaald dat de boreling is overleden: ‘David troostte zijn vrouw Batseba’ (2 Sam. 12:24). In dit verhaal lopen de naamgevingen parallel met de visie op de misdaad van David. Hij begeert een vrouw die van een ander is. Pas als hun verbintenis is gewettigd en David tot inzicht is gekomen in de reikwijdte van zijn daden, is de vrouw niet meer de vrouw van een ander, maar ‘zijn vrouw, Batseba’.

In 1 Kronieken is de spelling van de naam anders dan de spelling in 2 Samuël 11 en 12: Batsua versus Batseba. Enerzijds is de verschrijving niet zo groot en afwijkend dat de conclusie zou kunnen zijn dat het om verschillende personages zou moeten gaan, anderzijds kan de spellingskwestie er wel op wijzen dat voor de Kronist (of de kopieerder van de tekst) het belang van dit personage niet enorm groot werd geacht. Zij is de (zevende) vrouw van David en de moeder van Salomo – die twee rollen zijn belangrijker dan haar naam.

Vier van de zeven vrouwen van David hebben dus eerst aan een ander behoord. Is het daarom dat de Kronist bij ‘Egla’ vermeldt dat deze ‘zijn vrouw’ is, omdat zij niet eerst van een ander was?

Niet genoemd wordt Michal, de dochter van Saul. Zij houdt van David, en zij wordt als tweede dochter aangeboden door haar vader, nadat Merab, die als eerste aan David was beloofd, onverwacht werd uitgehuwelijkt aan een ander (1 Sam. 18:21v). Is het om het bedrog van Saul rond de bruidsbelofte? Is het om de reactie van Michal, die David uitlacht als hij zo uitbundig danst voor de ark dat hij uit zijn efod schiet? Naar de reden kunnen we slechts gissen, maar feit is dat in 1 Kronieken slechts verteld wordt dat Michal door het venster kijkt en David veracht (1 Kron. 15:29), en niet dat zij een huwelijksband hadden. De relatie tussen Michal en David bleef kinderloos, en in Kronieken wordt geen melding gemaakt van kinderloze vrouwen, in tegenstelling tot kinderloze mannen (Seled, 1 Kron. 2:30, Jeter, 1 Kron. 2:32) en mannen met alleen dochters (Sesan, 1 Kron. 2:34, Selofchad, 1 Kron. 7:15). In een genealogie die langs de mannelijke lijn loopt, zijn deze dode takken wel het vermelden waard, maar die van vrouwen niet. Michal wordt wellicht wel vermeld omdat zij de dochter van Saul is, maar vermeldenswaard is verder alleen de minachting die zij heeft betoond aan David op het moment dat koningschap en tempel verenigd werden in de processie met David dansend voorop.

Ketura wel, Sara niet

In de genealogie van 1 Kronieken worden vrouwen vermeld die in productieve zin een rol spelen in de voortzetting van de geslachtslijnen. Hierbij is het niet van belang wat de mogelijke professie van een vrouw was; de verwijzing naar een vrouw via haar maatschappelijke en/of religieuze status ontbreekt in Kronieken. De omschrijving van een vrouw in haar familiaire context komt wel een aantal keren voor, waarbij deze omschrijving functioneel is voor de voortzetting van de familiaire lijn. De meest voorkomende vermelding van vrouwen gaat via de eigennaam en de kinderen die deze vrouw heeft gebaard. Omdat de verhalen er niet toe doen voor geslachtslijsten, zijn vrouwen aan wie een bijbelboek als Genesis uitvoerig aandacht besteedt, nauwelijks tot niet interessant voor een opsomming. Hier laat zich de agenda van de tekstopstellers zien: wat in theologische zin van belang is, hoeft dat niet te zijn vanuit historisch perspectief. En daarom kan een vrouw als Ketura uitvoerig worden vermeld in de genealogische opsomming, en Sara niet.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken