Menu

Basis

Wat doen we met Amalek?

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Alternatief bij 4e zondag van Pasen (Exodus 17:8-16)

Na interne problemen van het volk in Refidim (Exodus 17:1-7) dreigt er vanbuiten gevaar: Amalek, de aartsvijand van Israël. De strijd wordt niet alleen gevoerd met het zwaard van Jozua, maar ook door de niet aflatende inzet van Mozes met zijn ‘opgeheven armen’ (17:11 – Nieuwe Bijbelvertaling). Eigenlijk staat er ‘zijn hand’ (Hebr.: jadò), waarin de staf van God ligt (17:9). De hand van Mozes wordt ook genoemd in verbondenheid met de troon van JHWH (Hebr.: ki jad al kees jah – 17:16). In deze perikoop komt het woord ‘hand(en)’ zeven keer voor, net als ‘Amalek’, de aartsvijand.

Twee vormen van strijd tegen Amalek

Het verhaal begint met Amaleks agressie: ‘Amalek kwam (Hebr.: wajjabho’ ‘amaleq) en streed met Israël (Hebr.: wajjillachèm ‘im-jisjra’el) in Refidim’ (17:8). Het werkwoord ‘strijden, vechten’ (Hebr.: lacham, nif.) komt daarna nog twee keer voor als opdracht van Mozes aan Jozua (17:9.10). Mozes zegt tot Jozua: ‘Kies ons mannen uit’ (Hebr.: bechar-lanoe ’anasjim) om te vechten met Amalek (17:9). Dat is de ene strategie: vechten. Ondertussen gaat Mozes zelf naar de ‘top van de heuvel’ (Hebr.: r’osj hagib‘ah – 17:9.10), met enerzijds ‘de staf van God in mijn hand’ (Hebr.: maththeeh ha’èlohim bejadi – 17:9) en anderzijds vergezeld door Aäron en Chur (17:10). Dat is de andere strategie: zich verbinden met God en met twee mensen die later het volk Israël zullen vertegenwoordigen bij de verbondssluiting (Exodus 24:13-14). Deze strijd is niet alleen militair, maar ook profetisch, priesterlijk, mentaal. Mozes gaat iets hoger staan, letterlijk om gezien te worden, en symbolisch al een beetje in de richting van de berg van het verbond.

Aan het eind van de perikoop komen we opnieuw het woord ‘strijd’ tegen. Daar wordt duidelijk dat de strijd tegen Amalek een ‘strijd voor JHWH’ (Hebr.: milchamah ljhwh) is en ‘generaties lang’ (Hebr.: middor dor) gevoerd zal worden (17:16).

De betekenis van Amalek

In de zegen van Bileam (Numeri 24:20) horen we: ‘eerste (“top-en-begin” – Naardense Bijbel) der volkeren is Amalek’ (Hebr.: r’eesjit gojim ‘amaleeq). Amalek staat voor de volkeren, de gojim, waar het recht van de sterkste heerst. Dat recht van de sterkste is meedogenloos. In Deuteronomium 25:17-18 wordt dit duidelijk uitgelegd: ‘Gedenk wat Amalek u gedaan heeft, onderweg bij jullie uittocht uit Egypte, hoe hij al de zwakken afsneed in de achterhoede, terwijl jullie vermoeid en uitgeput waren, hij heeft God niet gevreesd’ (eigen vertaling). Het gedrag van Amalek staat diametraal tegenover de Tora, waarin juist wordt geleerd om oog te hebben voor wie zwak zijn en achteraankomen: de weduwe, de wees, de vreemdeling.

Amalek is ondertussen wel verwant aan Israël als nakomeling van Esau (Genesis 36:12.16). Het gedrag als van Amalek kan ook vanbinnen zitten. Zo zal Saul de verleiding van Amaleks rijkdom niet kunnen weerstaan; daarom wordt het koningschap van hem afgenomen (1 Samuël 15). In 1 Samuel 30 wordt de tegenstelling beschreven tussen enerzijds Amalek en anderzijds David, die niet alleen een zieke dienaar eten geeft, maar ook zwakkere soldaten laat delen in de buit. De confrontatie met Amalek roept de vraag op: Hoe ga je om met zwakkeren? Of tellen alleen de sterken?

Menselijke solidariteit en uithoudingsvermogen

In Exodus 17:11-13 zien we hoe Mozes en Jozua samenwerken. Mozes’ handen spelen hier een belangrijke rol. In die handen bevindt zich de ‘staf van God’ (Hebr.: maththeeh ha’èlohim – 17:9). Deze werd eerder gebruikt bij de uittocht uit Egypte (Exodus 7:15; 8:5.17). Zodra Mozes zijn hand opheft, is Israël de sterkste (Hebr.: gabhar = superieur zijn, de overhand hebben; 17:11). Buber-Rosenzweig (BR) vertalen: ‘überwog Jisrael’.[1]

Als Mozes zijn hand laat rusten, geldt hetzelfde voor Amalek. ‘De handen van Mozes worden zwaar’ (Hebr.: jedee mosjèh kebheedim – 17:12). Gelukkig staan Aäron en Chur naast Mozes. Ze leggen een steen onder hem om op te zitten en ze ‘houden zijn handen vast’ (Hebr.: tamekhoe bejadim – 17:12). Door deze menselijke ondersteuning ‘zijn de handen van Mozes betrouwbaar tot de zon ondergaat’ (Hebr.: wajehi jadaw ’èmoenah ‘ad-bo’ hasjsjè-mèsj – 17:12, eigen vertaling). Buber-Rosenzweig vertalen: ‘Es blieben seine Hände in Treuen, bis die Sonne einging.’ Deze mentale strijd, dit uithoudingsvermogen is de ene pijler van de strijd tegen Amalek. De andere pijler zijn de wapens: ‘Zo verzwakte Jozua Amalek en zijn volk met de mond van het zwaard’ (Hebr.: wajjachalosj jehosjoe‘a ’èt-‘amaleeq we’èt ‘ammo lefi-chèrèbh – 17:13, eigen vertaling; opmerkelijk genoeg heeft de Nieuwe Bijbelvertaling ‘met de mond van het zwaard’ niet vertaald).

In onze eigen recentere geschiedenis hebben we gezien hoe het Amalek van het fascisme evenzo met zowel wapens als geestelijke heropvoeding werd bestreden.

Amalek heeft geen toekomst

In de genoemde zegen van Bileam horen we ook dat Amalek geen toekomst heeft: ‘Zijn einde zal ondergang zijn’ (Hebr.: we’acharito ‘ade ’obheed – Numeri 24:20). In Exodus 17:14 is het JHWH zelf die ‘de gedachtenis, de herinnering aan Amalek’ (Hebr.: ’èt-zekhèr ‘amaleeq) ‘helemaal zal wissen’ (Hebr.: machho ’emchèh) ‘van onder de hemelen vandaan’ (Hebr.: mittachat hasjsjamajim). In Deuteronomium 25:19 wordt aan Israël opgedragen om zelf de herinnering aan Amalek te wissen in het Beloofde Land. De herinnering aan gedrag als van Amalek moet je achter je laten als je voorspoedig en gelukkig wilt leven op de aarde als land van belofte.

Bij de strijd tegen Amalek heeft JHWH geholpen. Mozes bouwt een altaar en noemt het ‘JHWH is mijn banier’ (Hebr.: jhwh nissi – 17:15). In de uitdrukking: ‘Hand op de troon van JH’ (Hebr.: ki jad al kees jah – 17:16) horen we dat Mozes’ handen steeds verbonden waren met JHWH (9.11.12). Zo wordt 17:16 dan ook meestal vertaald (NBG ’51, Naardense Bijbel en BR: ‘Hand an den Hochsitz oh Ihm!’). Alleen de NBV wijkt hiervan af.

Deze exegese is opgesteld door Willemien Roobol.

Voetnoot

[1] Die fünf Bücher der Weisung. Verdeutscht von Martin Buber gemeinsam mit Franz Rosenzweig, Heidelberg 1981, 199.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken