Menu

Basis

Wat is een angststoornis?

Uitgebreide informatie over verschillende angststoornissen, de behandelmethoden en tips voor betrokkenen.

Paniekstoornis

Van een paniekstoornis is sprake als iemand regelmatig paniekaanvallen ervaart en daardoor sterk belemmerd wordt in zijn functioneren. Allereerst de vraag: wat is een paniekaanval? In het dagelijks taalgebruik wordt de term ‘paniek’ vaak gebruikt voor plotselinge en heftige angst. Iemand kan bijvoorbeeld zeggen: ‘Toen ik op het laatste moment mijn sleutels niet kon vinden, was ik helemaal in paniek!’ In het psychiatrische taalgebruik echter is de term ‘paniek’ gereserveerd voor een specifiek soort angstaanval. Het gaat om plotseling optredende angst met heftige lichamelijke verschijnselen. Tijdens een paniekaanval is iemand bijvoorbeeld benauwd, ervaart hij hartkloppingen, voelt hij zijn vingers tintelen of is heel duizelig. Door de heftigheid van deze verschijnselen denken mensen dan – ten onrechte! – dat ze een hartaanval krijgen, flauwvallen of ‘gek’ worden. Opvallend aan paniekaanvallen is dat ze voor de persoon zelf vaak heel onverwacht optreden. Soms kan iemand zelfs ’s nachts wakker worden en een paniekaanval ervaren. Niet altijd komen de aanvallen trouwens zo onverwacht. Veel mensen herkennen de eerste signalen wel of weten in welke situaties de kans op een aanval het grootste is. Dit is ook terug te lezen in het interview met Jan Tjeerd Dijkstra. Wanneer hij maar thuis bleef, traden er ook geen paniekaanvallen op.

Lang is gedacht dat paniekaanvallen vooral werden veroorzaakt door een verkeerde manier van ademhalen, het zogenaamde hyperventileren. Tegenwoordig wordt hyperventilatie meer gezien als onderdeel van de paniekaanval in plaats van als oorzaak. Een paniekaanval kan erg lijken op flauwvallen en veel mensen met een paniekstoornis zijn dan ook bang dat dit gebeurt. Medisch gezien is daar echter geen reden voor. Bij flauwvallen is er sprake van een plotselinge daling van de bloeddruk en dat gebeurt nu juist niet tijdens een paniekaanval! Het ontstaan van een paniekaanval kan worden uitgelegd aan de hand van de zogenaamde paniekcirkel.

Het idee hierachter is dat mensen tijdens een paniekaanval de normale signalen van spanning opvatten als een voorteken van een ernstige gebeurtenis, zoals een hartaanval, een herseninfarct of – niet gevaarlijk, maar wel vervelend – flauwvallen, en er daardoor heel gespannen van worden. Door de oplopende spanning nemen deze signalen sterk toe, waardoor de angst ook verder oploopt. In werkelijkheid gaat dit proces razendsnel en zijn mensen zich er nauwelijks van bewust dat ze schrikken van de signalen van hun eigen lichaam. Bovendien worden mensen op den duur ook bang voor de paniekaanvallen zelf. Zeker een heftige paniekaanval is een heel nare ervaring en het is dan ook begrijpelijk dat je schrikt op het moment dat er weer een lijkt te beginnen. Het helpt als mensen in een therapie leren om weer te wennen aan de spanningssignalen van hun lichaam, zoals benauwdheid, duizeligheid of hartkloppingen.

Geschat wordt dat dertig procent van de mensen wel eens een paniekaanval heeft. Van een paniekstoornis is pas sprake wanneer de aanvallen zich vaak voordoen, iemand er veel over piekert en/of zijn gedrag aanpast om aanvallen te voorkomen. Ongeveer vier procent van de Nederlanders tussen achttien en vijfenzestig jaar heeft een paniekstoornis (gehad). Vaak zijn mensen met een paniekstoornis bang om een aanval te krijgen in een situatie waar zij niet makkelijk uit weg kunnen. Bekende voorbeelden hiervan zijn drukke menigtes, files, kerkdiensten en liften. Maar ook het oppassen op een jong kind kan zo’n situatie zijn. Wanneer mensen veel situaties uit de weg gaan vanwege de angst voor paniekaanvallen kan er worden gesproken van een paniekstoornis met agorafobie (letterlijk ‘pleinvrees’ ).

Ook dit punt komt duidelijk terug in de interviews. Gebruikmaken van het openbaar vervoer, kerkdiensten bezoeken, een fietstocht maken en bijvoorbeeld voetballen worden daar genoemd als voorbeelden van situaties die vermeden werden.

Sociale fobie

In de sociale fobie staat de angst om door anderen afgewezen te worden dus centraal. Je zou de sociale fobie kunnen zien als een sterk uitvergrote versie van gevoelens van verlegenheid die veel mensen wel kennen. Geschat wordt dat tachtig procent van de Nederlanders wel eens verlegen is of is geweest. De angst van mensen met een sociale fobie is echter intenser dan gewone verlegenheid en gaat vaak gepaard met hinderlijke lichamelijke verschijnselen als trillen, transpireren, blozen, samentrekken van darmen of niet meer uit je woorden kunnen komen. Dit leidt er toe dat mensen met een sociale fobie veel situaties vermijden of deze met intense angst doorstaan. De sociale fobie komt vrij veel voor. Van de Nederlanders tussen achttien en vijfenzestig jaar heeft acht procent een sociale fobie (gehad). Soms blijft een sociale fobie beperkt tot een aantal specifieke situaties, zoals het houden van een praatje voor een groep mensen of het eten in onbekend gezelschap. Vaak doet de angst zich in zeer uiteenlopende sociale situaties voor.

Net als mensen met een paniekstoornis richten mensen met een sociale fobie tijdens een angstaanval hun aandacht vaak op wat er in hun lichaam gebeurt, bijvoorbeeld op het blozen, trillen, de aandrang om naar het toilet te gaan of het zweten. Hierdoor neemt de spanning toe en worden deze lichamelijke verschijnselen nog erger. Daarbij komt dan de gedachte dat anderen het ook opmerken en je daarom zullen afwijzen. Hoewel mensen met een sociale fobie lang niet altijd minder sociaal vaardig zijn dan anderen, kunnen de sociale vaardigheden tijdens een angstaanval wel sterk afnemen. Dat is logisch. Als je op een receptie vooral bezig bent met de vraag of je niet te erg bloost, is het lastig om een gesprek te voeren. Je mist zomaar een vraag of een opmerking en als je dat ontdekt, kan de angst nog verder oplopen. De problemen worden vooral groot wanneer steeds meer sociale situaties worden vermeden. In het uiterste geval kan dit leiden tot vereenzaming.

De vermijding kan soms ook subtielere vormen aannemen, zoals uitsluitend met een vertrouwd iemand naar  groepsbijeenkomsten gaan, of regelmatig even naar het toilet gaan om extra deodorant te spuiten, om zo te voorkomen dat anderen je zweet zouden kunnen ruiken. Dit soort maatregelen leidt op korte termijn tot een daling van de angst. Op langere termijn zorgen ze er echter voor dat je steeds meer bezig bent met de angst en dat deze daardoor ook hoog blijft.

Gegeneraliseerde angststoornis

Over de grote impact van een gegeneraliseerde angststoornis is te lezen in het interview met mevrouw Cardol. Zij herkent het zeer veel piekeren over allerlei mogelijke gevaren; daarnaast heeft ze ook last van angstaanvallen. Duidelijk wordt dat de klachten al heel lang – zij het in wisselende mate – een rol spelen in haar leven.

Van een gegeneraliseerde angststoornis is sprake wanneer de angst een heel algemeen karakter heeft gekregen (vandaar: gegeneraliseerd). Mensen met een gegeneraliseerde angststoornis zien overal mogelijke risico’s en piekeren daar ook veel over. Ze zijn dus duidelijk overbezorgd. Daarnaast is er vaak sprake van een algemeen gespannen gevoel, slaapproblemen, vermoeidheid en lichamelijke spanningsklachten.

De bezorgdheid kan dus op allerlei onderwerpen betrekking hebben. Veel voorkomende thema’s zijn ziekte en overlijden, verlies van werk en inkomen, falen en problemen in relaties. Soms gaat het over meer algemene onderwerpen, zoals de problemen in de wereld, armoede, politieke onrust of dreigende oorlog.

De aanleiding voor het optreden van de angsten is niet altijd makkelijk te achterhalen. Vaak is het denken aan mogelijke problemen al voldoende om in bezorgdheid en piekeren te vervallen. Mensen met een gegeneraliseerde angststoornis vermijden vaak ook bepaalde situaties. Ze kijken bijvoorbeeld niet naar het journaal, lezen geen kranten of praten niet over mogelijke problemen. Daarnaast besteedt men soms veel tijd en energie aan het zoeken naar geruststelling. De partner of anderen in de omgeving moeten voortdurend verzekeren dat bepaalde problemen zich niet zullen voordoen. Dergelijke geruststelling helpt vaak maar kort.

Piekeren zou je kunnen zien als het centrale kenmerk van de gegeneraliseerde angststoornis. Piekeren is een manier van denken die leidt tot spanning of somberheid, geen oplossingen oplevert en vaak over dezelfde dingen gaat. Gebleken is dat mensen met een gegeneraliseerde angststoornis zich vrij vage voorstellingen maken van wat er mis zou kunnen gaan (meer in woorden dan in beelden) en als de spanning oploopt daar niet dieper over doordenken. Daardoor blijft men er van overtuigd dat een dergelijke ramp elk moment zou kunnen optreden. Er dieper over doordenken zou deze verwachting namelijk juist ‘ontmaskeren’ als niet-realistisch. Bovendien zou je dan kunnen bedenken wat je kunt doen als de gevreesde ramp zich toch zou voordoen.

De diagnose kan pas gesteld worden als de klachten ten minste zes maanden achtereen aanwezig zijn. De gegeneraliseerde angststoornis komt van de in dit hoofdstuk besproken diagnoses het minst vaak voor. Nog geen 2,5 procent van de Nederlanders tussen achttien en vijfenzestig jaar heeft deze angststoornis (gehad). Helaas duren de klachten van een gegeneraliseerde angststoornis vaak lang. Hoewel bijna de helft van de mensen er uiteindelijk weer van herstelt, kan dit soms wel meerdere jaren duren. Door het algemene karakter van de angst komt deze angststoornis op veel gebieden van het leven terug en brengt ze daardoor nogal wat beperkingen met zich mee.

Specifieke fobie

Van een specifieke fobie is sprake als de angst betrekking heeft op een specifiek voorwerp of een specifieke situatie. Een duidelijk voorbeeld van een specifieke fobie is de angst voor spinnen. In het verleden zijn lijsten gemaakt met wel tientallen of zelfs honderden verschillende specifieke fobieën. Tegenwoordig wordt vaak een indeling in een vijftal groepen gebruikt:

  • angst voor een bepaald dier;
  • angst voor natuurverschijnselen, zoals onweer;
  • angst voor bloed, injecties, verwondingen en dergelijke;
  • angst voor bepaalde situaties, zoals het openbaar vervoer, liften, vliegtuigen en dergelijke;
  • overige.

Specifieke fobieën komen veel voor in de samenleving. Ongeveer tien procent van de Nederlanders heeft er ooit mee te maken gehad. Lang niet iedereen met een dergelijke angststoornis zoekt hulp voor deze klachten. Daarbij speelt een rol dat het onderwerp van de angst vaak lange tijd met succes kan worden vermeden. Verandering van omstandigheden leidt er nogal eens toe dat de specifieke fobie een (groot) probleem wordt en dat hulp wordt gezocht. Verhuizing van een bovenwoning in de binnenstad naar een huis met een tuin kan er bijvoorbeeld toe leiden dat de angst voor spinnen gaat opspelen. Ontspannen in de tuin zitten is er dan niet bij.

Met name de angst voor bloed, injecties en verwondingen kan erg belemmerend zijn. Bij deze specifieke fobie treedt een bloeddrukdaling op waardoor mensen ook daadwerkelijk flauw kunnen vallen. Hier gebeurt dus waar mensen met een paniekstoornis – ten onrechte – bang voor zijn. Het is goed voor te stellen dat dit flauwvallen angst oproept voor nieuwe situaties waarin je geconfronteerd wordt met bijvoorbeeld injecties. Een bezoek aan de tandarts wordt zo een wel erg spannende aangelegenheid. In therapie kan geleerd worden anders met de angst om te gaan, zodat de kans op flauwvallen sterk afneemt. Onder andere wordt geoefend om de spieren zo aan te spannen dat de plotselinge daling van de bloeddruk wordt tegengegaan.

Andere angststoornissen

Er zijn ook nog andere angststoornissen. Allereerst wordt bij sommige mensen gesproken van een angststoornis-nao (niet anderszins omschreven). Dit is een soort ‘restgroep’ van angststoornissen die niet onder een van de genoemde diagnoses vallen. Voor deze diagnose wordt nogal eens gekozen als er sprake is van een mengsel van angstklachten en somberheid, terwijl er geen depressie of een (andere) angststoornis kan worden vastgesteld.

Een andere angststoornis is de obsessieve-compulsieve stoornis, oftewel de dwangstoornis. Het gaat hierbij om het hebben van plotselinge nare gedachten, de zogenaamde obsessies, en de neiging om hierop te reageren met bepaalde vaste handelingen, zoals het tellen van voorwerpen, het zeggen van een gebed of handenwassen. Voorbeelden van obsessies zijn: vloekgedachten, gedachten over iemand anders of jezelf wat aandoen of iets raars te doen in gezelschap. Dat deze gedachten ook voor de persoon zelf ‘vreemd’ lijken, is het belangrijkste verschil met de piekergedachten die zich voordoen bij de gegeneraliseerde angststoornis. Niet bij alle mensen zijn de nare gedachten even duidelijk aanwezig; soms gaat het vooral om de dwanghandelingen. Ook zijn er mensen die vooral dwanggedachten hebben en geen dwanghandelingen. Een voorbeeld van de obsessievecompulsieve stoornis is smetvrees. In deze serie verscheen over dit onderwerp al eerder het boek Wat dwang met je doet. Een bekende angststoornis is de posttraumatische stressstoornis (ptss). Hiervan is sprake als mensen angstklachten ervaren door een ingrijpende gebeurtenis, zoals een ongeluk, een overval of seksueel misbruik. Vaak ervaren mensen met een ptss intense herinneringen aan wat er gebeurd is of gaan ze juist alles uit de weg wat hen aan de gebeurtenis kan doen denken. De klachten die deze mensen ervaren, lijken soms op paniekaanvallen.

Bij paniekstoornissen en de gegeneraliseerde angststoornis kan angst voor ziekte een rol spelen. Hoewel mensen met deze stoornissen wel bang zijn voor ernstige ziekten, zijn ze hier meestal niet voortdurend mee bezig. Wanneer dit laatste wel het geval is, kan er sprake zijn van hypochondrie.

Andere problemen

Angstklachten komen ook voor tijdens een depressie. Deze angsten verminderen nogal eens als iemand van de depressie herstelt. Soms blijft er dan toch een angststoornis over, waar behandeling voor nodig is. Ook komt het voor dat mensen in reactie op hun angststoornis drugs of alcohol gaan gebruiken om tot rust te komen. Hoewel dit op korte termijn de angst doet verminderen, worden de problemen er natuurlijk alleen maar groter door. Uiteindelijk ligt een verslaving op de loer en zal eerst daarvoor behandeling nodig zijn. Ook bij autisme kan angst een grote rol spelen. Door sommigen wordt angst zelfs als een kernprobleem van autisme gezien. Door de basale angsten voor onvoorspelbare zaken zou het contact met andere mensen gemeden worden. Ten slotte geldt dat voor sommige mensen angstklachten als het ware een rode draad door het levensverhaal zijn gaan vormen. Ze kunnen zichzelf niet meer voorstellen zonder de angst. Het kan gebeuren dat sterke angst daarmee onderdeel is geworden van de persoonlijkheid. Een voorbeeld hiervan vormen de mensen die alle (sociale) risico’s vermijden uit angst om afgewezen te worden en daardoor een heel beperkt leven lijden. Er kan dan worden gesproken van een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Ook bij andere persoonlijkheidsstoornissen kan angst een grote rol spelen, zoals de angst om door anderen in de steek gelaten te worden bij de borderline persoonlijkheidsstoornis. Bij de afhankelijke  persoonlijkheidsstoornis hebben mensen voortdurend de steun en geruststelling van anderen nodig. Wanneer deze niet beschikbaar zijn, kan de angst snel oplopen.

Het verloop van een angststoornis

Hoe komt het nu dat sommige mensen een angststoornis ontwikkelen en andere niet? Zoals bij veel psychische problemen moet de verklaring zowel in de aanleg (genen), als in wat iemand heeft meegemaakt worden gezocht. Sommige mensen zijn van zichzelf al gevoeliger voor het ontwikkelen van angstklachten. Er is dan ook niet zo veel voor nodig om een angststoornis te krijgen. Anderen zitten op dit punt zo stevig in elkaar dat zelfs een jeugd met veel afwijzing en geweld niet leidt tot een angststoornis.

Op welk moment begint een angststoornis? Angststoornissen doen zich over het algemeen voor het eerst voor in het begin van de volwassenheid. Meestal kunnen mensen niet precies benoemen wanneer de angststoornis begonnen is, het is geleidelijk gegaan. Soms herinnert iemand zich echter nog precies het begin. Veel hangt af van de manier waarop mensen omgaan met de angst die ze ervaren. Problemen ontstaan vooral als mensen steeds meer maatregelen nemen om de angst te voorkomen. Geleidelijk ontwikkelt zich zo een patroon van vermijding. Doordat men steeds meer situaties uit de weg gaat, voorkomt men dat opnieuw dat vervelende angstgevoel opkomt. Tegelijk wordt de drempel om weer deel te nemen aan het gewone leven steeds hoger.

Angststoornissen verlopen wisselend. In de ene periode kan iemand er meer last van hebben dan in de andere. Dit heeft veel te maken met stress. Gebleken is dat de hersengebieden die te maken hebben met angstreacties gevoeliger worden onder invloed van stress. Dit verklaart bijvoorbeeld ook dat de aanleiding tot het ontstaan of terugkomen van de klachten soms weinig met de angst zelf te maken heeft. Na jarenlang klachtenvrij te zijn geweest, kan men bijvoorbeeld plotseling weer een paniekaanval krijgen wanneer er spanningen zijn in de relatie of na een conflict op het werk. De stress die dit laatste oproept, zorgt ervoor dat de oude angstklachten weer de kop opsteken.

Helaas gaan angststoornissen niet altijd vanzelf over. Wanneer er geen passende behandeling wordt geboden kunnen de klachten langdurig optreden. Een behandeling met medicijnen of gesprekken kan de klachten sterk doen verminderen en kan ervoor zorgen dat men er beter mee om kan gaan. In de praktijk blijkt het vaak lang te duren voor mensen hulp gaan zoeken, soms zelfs enkele jaren. Onbekendheid met de mogelijkheden van hulpverlening en schaamte kunnen een rol spelen. Maar ook vertellen mensen vaak dat ze erg tegen een behandeling opzien omdat ze bang zijn (nog meer) de controle over hun leven te verliezen. Leven met je angstklachten kan, hoe belemmerend de klachten ook zijn, veiliger lijken dan in behandeling gaan.

Pillen of praten?

Zowel gesprekstherapie als behandeling met medicatie blijkt effectief te zijn bij angststoornissen. Dit betekent ook dat – als het goed is! – de patiënt de keuze krijgt tussen deze twee behandelmethodes. In de praktijk wordt echter ook nogal eens voor een combinatie gekozen. Zo gaat het vaak ook in de praktijk: de huisarts schrijft medicijnen voor en verwijst iemand ook meteen naar een psycholoog. Het verdient echter de voorkeur om eerst af te wachten of een van beide methodes voldoende effect heeft en dan pas een andere methode uit te proberen of eventueel te kiezen voor een combinatie van beide. Een voorwaarde voor deze benadering is wel dat psychiatrische hulp ook op het juiste moment beschikbaar is en dat is helaas nog niet altijd de praktijk!

Natuurlijk zijn er op deze regel uitzonderingen. Wanneer de klachten heel ernstig zijn of er naast de angststoornis ook andere psychiatrische problemen een grote rol spelen, is het beter om toch voor een gecombineerde behandeling van medicijnen en gesprekken te kiezen.

Wat betreft de gesprekstherapieën is alleen van (cognitieve) gedragstherapie wetenschappelijk aangetoond dat het werkt bij angststoornissen. Een behandeling met gedragstherapie houdt in dat de klachten zelf centraal staan. Door middel van oefeningen en huiswerkopdrachten leert men anders met de angsten om te gaan, onder andere door er anders over te gaan denken. Hierdoor raak je er bijvoorbeeld van overtuigd dat de paniekklachten wel heel hinderlijk zijn, maar niet levensbedreigend, of je ontdekt dat anderen blozen wel charmant kunnen vinden en het niet direct zien als een teken van zwakte. Uiteindelijk is van belang dat je steeds meer de confrontatie aangaat met de angst (dat wordt exposure genoemd) in plaats van de angst uit de weg te gaan. Hierdoor kunnen de angstklachten sterk afnemen of zelfs verdwijnen.

Naast gedragstherapie worden ook diverse andere gesprekstherapieën toegepast bij angststoornissen. Van deze therapieën is niet wetenschappelijk aangetoond dat ze bij angststoornissen werken. Dat wil echter niet zeggen dat het zinloos is om een dergelijke therapie te volgen. Wel is het belangrijk om voor ogen te houden met welk doel je aan de therapie begint. Als je wilt dat je angstklachten minder worden, mag je van de therapeut verwachten dat hij deze wens serieus neemt. Wanneer de gesprekken overal over gaan behalve over je angstklachten, of wanneer er na een gesprek of tien nog geen enkele verbetering is, is het goed hierover uitleg te vragen aan je therapeut. Als de uitleg je niet bevalt, is het beter om een verwijzing naar een andere therapeut te vragen of met je huisarts te overleggen. Wanneer je naar de bakker gaat voor een mokkataart, laat je je tenslotte ook niet wegsturen met een halfje bruin, dus waarom zou je daar in een therapie wel genoegen mee nemen? Wanneer de angstklachten sterk samenhangen met andere problemen, zoals spanningen in de relatie of een verslaving, kan het nodig zijn dat eerst daaraan gewerkt wordt in de behandeling.

Behandeling met medicatie

Wat betreft de behandeling met medicatie: er zijn grofweg twee mogelijkheden te onderscheiden. Benzodiazepines hebben snel effect en helpen om rustiger te worden. Deze medicijnen worden vaak voor een korte periode voorgeschreven. Daarnaast worden antidepressiva ingezet bij de behandeling van angstklachten. Hoewel de naam anders doet vermoeden, helpen deze medicijnen niet alleen tegen depressies, maar ook tegen angstklachten.

We zullen eerst stilstaan bij deze laatste groep medicijnen. Voorbeelden van antidepressiva die worden gebruikt bij angst klachten zijn: Seroxat (paroxetine), Cipramil (citalopram), Zoloft (sertraline), Prozac (fluoxetine) en Fevarin (fluvoxamine). Deze medicijnen zorgen ervoor dat een stofje in de hersenen, serotonine, minder snel wordt afgebroken. Op deze manier zou een tekort aan deze stof worden voorkomen, wat de zenuwcellen zou helpen om tot rust te komen. Hoe dit allemaal precies in zijn werk gaat, is nog niet duidelijk, maar wel is gebleken dat deze medicijnen effectief zijn tegen angstklachten. Een belangrijk kenmerk van deze groep medicijnen is dat het even duurt voordat ze gaan werken. Ook moet gezocht worden naar de juist dosering. De eerste positieve effecten zijn soms na enkele weken al wel te merken, maar pas na een week of zes tot twaalf kan echt worden beoordeeld of het middel goed werkt.

Helaas kunnen de bijwerkingen al wel vanaf het eerste tabletje optreden. In het begin vraagt het gebruik van deze medicijnen dus doorzettingsvermogen. Vaak worden deze medicijnen langere tijd gebruikt, bijvoorbeeld een jaar. Bij de afbouw van het medicijn kunnen de angstklachten tijdelijk terugkomen. Het is daarom belangrijk dit in overleg met een arts te doen. Overigens zijn er ook mensen die weinig merken van het afbouwen. Als de angstklachten al lang bestaan of heel ernstig zijn, wordt soms aangeraden langdurig, soms zelfs levenslang, deze medicijnen te blijven gebruiken.

Tot slot iets over het gebruik van benzodiazepines. Voorbeelden van deze groep medicijnen zijn: Seresta (oxazepam), Valium (diazepam) en Xanax (alprazolam). Zoals al aangegeven zijn de benzodiazepines vrij snel uitgewerkt, meestal al na een paar uur en soms zelfs nog sneller. Bij langdurig gebruik van deze middelen bestaat het risico op verslaving. Dit komt doordat er gewenning aan het middel optreedt en er daardoor een steeds hogere dosering nodig is. Vroeger gebeurde het wel dat mensen met een angststoornis daardoor in de loop van de tijd een hele verzameling benzodiazepines gebruikten en het zelfs nodig was om hiervan in een ziekenhuis weer af te kicken.

Vanwege het risico op verslaving zijn dokters tegenwoordig terughoudender in het voorschrijven van deze middelen. Er kunnen enkele redenen zijn om toch tijdelijk een benzodiazepine te gebruiken. Allereerst worden deze medicijnen vaak voorgeschreven tijdens de eerste weken van het gebruik van een antidepressivum. Zoals eerder genoemd, hebben mensen tijdens deze  opbouwfase soms veel last van onrust en angstklachten. De benzodiazepines onderdrukken deze klachten, waardoor het gebruik van het antidepressivum beter vol te houden is. Ook worden de benzodiazepines soms voorgeschreven aan mensen met een specifieke fobie. Als je bang bent voor één speciale situatie, die bovendien niet zo vaak voorkomt, kun je telkens van tevoren medicatie innemen om rustig te blijven. Zo kan iemand met tunnelvrees met een stripje Oxazepam in de handtas toch op vakantie gaan naar Oostenrijk. Ook gebruiken sommige mensen deze medicijnen vlak voor een optreden of examen. Het is dan slim om het wel een keer van tevoren uit te proberen, omdat je er ook duf van kunt worden en dat is natuurlijk niet handig als je tentamen doet of op een concertpodium staat. Als je erg vaak naar de rustgevende medicatie moet grijpen, is het beter om toch een behandeling voor je angstklachten te zoeken door middel van een antidepressivum of een gesprekstherapie.

Intensieve behandelvormen

Enkele geïnterviewden uit dit boekje zijn een of meerdere keren opgenomen geweest vanwege hun angstklachten. Uit het verhaal van Saskia van Velzel blijkt dat het soms een lastige afweging is. Toen haar klachten terugkwamen, wilde zij graag opgenomen worden, maar de psychiater die haar behandelde, vond het geen goed idee. Uiteindelijk lukte het haar toch om het thuis vol te houden met hulp van anderen. Voor de behandeling van een angststoornis wordt alleen in uitzonderlijke situaties voor opname gekozen. Wanneer de klachten heel ernstig zijn, kan het nodig zijn om iemand tijdelijk op te nemen. Het gaat dan om een crisisopname. Na een paar dagen of weken, wanneer iemand voldoende tot rust is gekomen, gaat de patiënt weer naar huis.

Over het algemeen vindt de behandeling echter ambulant plaats. Dat wil zeggen dat de persoon met de angststoornis zelf de praktijk van de therapeut bezoekt. Wanneer een dergelijke behandeling onvoldoende oplevert, kan er worden gekozen voor een intensievere behandelvorm. Door meerdere gesprekken per week en bijvoorbeeld deelname aan een oefenprogramma zijn ook hardnekkige angstklachten vaak goed te behandelen. Verpleegkundigen worden ingezet om de oefeningen van de therapie ook thuis, in de winkel of in het openbaar vervoer uit te voeren.

Een dergelijke intensieve behandeling vindt plaats bij een gespecialiseerd behandelcentrum waar er in Nederland enkele van zijn. Een behandeling wordt daar soms ook aangeboden in deeltijd. Dit wil zeggen dat de therapie een of meerdere dagen per week in beslag neemt. Tijdens deze behandeldagen worden vaak verschillende therapievormen gecombineerd.

Naast groepsgesprekken en individuele therapie is er sprake van sportactiviteiten, creatieve therapie of bijvoorbeeld een lichaamsgerichte therapie. De laatste tijd is er steeds meer aandacht voor het feit dat bij hardnekkige of steeds terugkerende angstklachten een andere aanpak nodig is.

Tips voor mensen met een angststoornis

  •  Zorg dat je op de hoogte bent van de behandelmogelijkheden voor jouw probleem, bijvoorbeeld via internet. Zo ben je een goede gesprekspartner voor de hulpverlener.
  • Er zijn goede behandelmogelijkheden voor angststoornissen; wacht daarom niet te lang met het zoeken van hulp.
  • De huisarts is op de hoogte van de verschillende behandelmogelijkheden en kan daarover adviseren.
  • Wees duidelijk over de doelen die je hebt met het zoeken van hulp en stel jezelf regelmatig de vraag of je daarin verder bent gekomen.
  • Je hebt het recht om van de hulpverlener een diagnose en behandelplan te krijgen. Dit kan je ook helpen om verdere informatie over je probleem op te zoeken.

Tips voor betrokkenen

  • Het is belangrijk dat iemand zelf achter de keuze staat om hulp te zoeken. Neem de verantwoordelijkheid daarom niet over, maar laat de hulpvrager zelf stappen zetten.
  • Juist wanneer iemand in therapie is, is de steun en betrokkenheid van anderen heel hard nodig.

Deze informatie is afkomstig uit Wat angst met je doet, Vincent van Bruggen, Boekencentrum, 2009.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken