Menu

Basis

Wat moet ik doen?

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Vierde zondag van de zomer (Deuteronomium 30:9-14 en Lucas 10:(21)25-37)

Het is verleidelijk meteen op het overbekende verhaal van de barmhartige Samaritaan in te gaan. Maar spannender is het om de gedeelten uit Deuteronomium en Lucas naast elkaar te leggen vanuit de vraag die in beide doorklinkt: Wat moet ik doen? Het is een heel actuele vraag, want iedereen loopt vandaag de dag tegen dilemma’s aan.

De vraag was ook al actueel in Jezus’ tijd, waar de wetgeleerde in Lucas 10:25 zich afvraagt wat hij moet doen om het eeuwige leven te verkrijgen. Het is ook de vraag die retorisch gesteld wordt aan het volk Israël dat in Deuteronomium 30 wordt toegesproken. In de eerste verzen van het hoofdstuk wordt geschetst wat de gevolgen zijn van hun antwoord op de vraag ‘Wat moet ik doen?’. Als ze tesjoebhah doen, oftewel zich ‘omkeren’, weer terug naar God en zijn geboden, dan zal het goed komen. Dan zal het leven in de toekomst goed zijn.

Omkeren naar God

Impliciet wordt zo ook gezegd wat er gebeurt als ze zich niet aan God en zijn geboden houden: dan gebeurt dit alles niet. Vanaf vers 11 worden achtereenvolgens vier bezwaren gegeven voor het doen van wat goed is, namelijk het kiezen voor het volgen van Gods geboden en daarmee zijn Tora. De geboden zouden te zwaar zijn, te wonderlijk om te doen. Maar in Deuteronomium 30:2 en 30:10 is al aangegeven dat God de mens juist in staat stelt om Hem met hart en ziel lief te hebben. Dat de geboden buiten bereik zouden liggen (30:11b), veronderstelt dat ze esoterisch zouden zijn en alleen voor ingewijden. Dan volgt het argument dat je zou kunnen denken dat ze in de hemel zijn. De verhalen van onder anderen Henoch en Elia laten zien dat
de hemel niet zomaar te betreden is, en dus uitzonderlijke kwaliteiten vereist. Ook dat geldt niet voor de geboden. En als laatste is er dan het argument dat de geboden aan de overkant van de zee zijn. Zoals het bijbelboek Jona laat zien, is het oversteken van de zee – water is een symbool van dreiging en
dood – een enorme inspanning of zelfs onmogelijk.

Het is niet onmogelijk

Het eerste argument van de volgende trits ontkracht deze onbereikbaarheid met klem: de geboden zijn dichtbij (Deuteronomium 30:14a). Je kunt ze als het ware in de mond nemen, op je hart binden (zie Deuteronomium 6:7-8). Je kunt ze opnemen en je eigen maken, en vooral volbrengen (30:14b). Met dat derde en laatste argument wordt het eerste bezwaar, dat de geboden te zwaar zouden zijn, ontkracht en is de cirkel rond. Retorisch zijn nu de bezwaren ontzenuwd. In het voorafgaande is duidelijk gemaakt dat Gods geboden geen onmogelijkheid zijn, maar dat het mogelijk is om in menselijke maat en met menselijke kracht Hem te gehoorzamen. Daarom kan de toespraak in 30:15 verder gaan met de vraag om dan ook daadwerkelijk te kiezen. Het blijft een keuze, maar tegelijk is het ook een kans: je kunt het, dus doe het dan ook, want het brengt je zoveel goeds!

De heilige Geest

Vanuit dat perspectief gezien is de vraag die de wetgeleerde aan Jezus stelt een louter retorische (Lucas 10:25). Hij weet heel goed wat hij moet doen om het eeuwige leven te krijgen. Het gaat dan ook niet om een hernieuwde uitleg van de geboden die hij vraagt, maar om een denkoefening van hoe de geboden van God in het leven je steeds voor keuzes stellen. Voor een goede context van het verhaal is het zinvol om de lezing iets eerder te beginnen, in vers 21. Wat in Deuteronomium werd omschreven als dat je met hart en ziel Gods geboden kunt volgen, krijgt hier een nieuwtestamentische aanvulling: de heilige Geest inspireert mensen om Gods woorden in de mond te nemen, en te doen, zo verwoordt Jezus. Door de relatie die Jezus heeft met God, zijn Vader, weten Zij veel over elkaar en kunnen die kennis overdragen (10:22). Tegelijkertijd is iedereen van die kennis buitengesloten die niet van deze relatie deel uitmaakt. Het delen van de kennis moet dus een bewuste keuze zijn om die bekend te maken buiten de kleine ‘familiekring’ van Vader en Zoon. De discipelen zijn in de omstandigheid dat zij er meer van zien en horen dan anderen (10:23).

Moralisme of spiritualiteit

Dan wordt de kring van mensen die iets van God en Jezus zien, vergroot: van Vader en Zoon (Lucas 10:22) naar de discipelen (Lucas 10:23), nu naar andere mensen en de wetgeleerde (10:24-25). Hij stelt de vraag wat te doen om het eeuwige leven te verkrijgen. In de Tenach kan deze wetgeleerde daarop genoeg antwoorden vinden, maar het gaat hem om het gesprek erover. Het uitvoeren van een commando om het goede te doen is makkelijk en eenvoudig. Tegelijkertijd is dat ook het meest lege antwoord, omdat het louter moralisme is. Pas wanneer je je ‘doen’ verbindt met God wordt het mystiek en spiritueel. Je moet het goede doen met hart en ziel: God liefhebben en je naaste. Daarvan geeft Jezus in 10:30-37 een illustratie. Je naaste liefhebben, en zo de naaste zijn voor een ander, hoort bij God. Mensen zijn elkaar vanaf de schepping gegeven om elkaar tot helper te zijn (Genesis 2:18). Zonder liefde voor de naaste ga je als mens dus aan je scheppingsdoel voorbij.

Wat je dus moet doen? Beantwoorden aan je scheppingsdoel. Dat is niet het goede doen omdat het goed is, maar vanuit het besef dat God je dat vraagt, en je in hart en ziel met de heilige Geest de kracht ertoe geeft om de naaste te zijn voor een ander. En dat God dan het goede voor jou doet (Deuteronomium 30,9).

Deze exegese is opgesteld door Marieke den Braber.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Nieuwe boeken