Menu

Basis

Weer op eigen kracht

Die mij droeg, op adelaarsvleugels die mij geworpen hebt in de ruimte en als ik krijsend viel mij ondervangen met uw wieken en weer opgegooid totdat ik kon vliegen op eigen kracht…

Marina Slot is predikante in de Protestantse Gemeente Hoogkarspel-Lutjebroek en Westwoud, en voorganger in de Oecumenische Basisgemeente de Duif in Amsterdam.

Mijn lievelingslied, afgelopen zondag nog gezongen in onze kerk in Hoogkarspel en altijd weer krijg ik tranen in mijn ogen als ik het meezing.

Hier klinkt een heel ander godsbeeld uit het Oude Testament dan we gewend zijn. De Barmhartige presenteert zich hier als een moederdier, een sterk en krachtig wezen dat ons opvangt als we dat nodig hebben. De Krachtige en Tedere is in gesprek met Mozes op de heilige berg Sinaï.

Drie maanden na het vertrek van het volk Israël uit Egypte klinken de woorden: ‘Jullie hebben gezien hoe ik voor jullie heb gezorgd. Ik heb jullie gedragen zoals een arend haar jongen op haar vleugels draagt.’

OPGENOMEN IN DE GEMEENSCHAP

Het beeld van de adelaar met haar jong geeft moed en kracht om te leven. Wij worden gedragen als we niet meer verder kunnen, als het leven even te zwaar wordt.

Een mooi voorbeeld kom ik tegen in mijn gemeente: op de dag dat ik dit artikel schrijf, mag ik de trouwviering leiden van twee jonge mensen en wij mogen de zegen over hun relatie uitspreken. Het zijn twee vluchtelingen uit Burundi en Congo, wier jonge leven gestempeld is door oorlog en geweld. Ternauwernood ontkomen aan de dood, zijn zij gevlucht van het ene land naar het andere en uiteindelijk terechtgekomen in ons vriendelijke dorp.

Ze zijn in een goede en liefdevolle omgeving terechtgekomen en hebben de zorg en aandacht gekregen die ze nodig hadden, onderweg en aan het einde van hun lange tocht. Ze weten niet hoe ze hun dankbaarheid moeten uiten; ze zijn zelf sterk en moedig, maar hebben echt hulp nodig. Vandaag staan ze stralend in hun mooiste kleren in de kerk, te midden van hen die hen liefhebben en onze gemeenschap der heiligen. En ook al zijn we lang niet heilig te noemen, op momenten als vandaag ervaar ik dat we een echte gemeenschap zijn en zó bijzonder. En dat iedereen welkom is.

WAAR BEN JE?

Over zulke dingen gaat het in het lied. Je hebt geroepen om hulp. Je hebt misschien wel gekrijst tegen God en de wereld: waar ben je? En dan word je opgevangen door hen die je toe wilt laten in je leven.

Dat laatste is van belang. Er zijn mensen die het goed met je menen, zij worden op ons levenspad gestuurd als we ze nodig hebben. Mensen die belangeloos naar ons verhaal willen luisteren, die er zomaar even zijn, die helpen met die moeilijke brief van de gemeente, de belasting of andere overheidsinstanties die ons niet begrijpen.

We maken van alles mee in ons leven. Vreugdevolle gebeurtenissen -de geboorte van (klein)kinderen, nichtjes of neefjes; examens worden behaald, banen worden verkregen, ons wordt een huis toegewezen. Maar wat kan het leven ook soms een tranendal zijn. En dan wil je wel door de grond zakken, wil je even de dekens over je hoofd doen en verdwijnen.

Mijn ervaring is dat er altijd wel hulp komt. Soms uit onverdachte hoek, die buurvrouw die zomaar bij je aanbelt en vraagt hoe het is; een medewerkster van de Zonnebloem die je opbelt en zegt: ‘Zal ik even langskomen?’

En daarna lukt het weer om zelf te vliegen, dan kan je weer verder op eigen kracht en met Gods hulp.

C0LUMN HAAS!

Hier ben ik

Hineni. Hier ben ik – maar dan in het Hebreeuws. Het antwoord van een mens als God hem roept. Abraham, Mozes, Samuël zeiden het. Niet een passief jezelf uit handen geven, maar een actief en helder gaan staan en je openstellen. ‘Hier ben ik, ik stel me beschikbaar voor u.’

Mijn ouders woonden tijdelijk in een flat. Een afschuwelijke betonnen kolos aan de Nieuwe Waterweg. Dreunend vrachtverkeer, petrochemische industrie aan de overkant, geen groen te bekennen. Een onherbergzaam oord, in mijn beleving.

Toch diende zich ook daar leven aan. Op een middag landde er een vogeltje op de reling van het balkon. Een vertederend bolletje veren zo midden in die stenen woestijn. Het hipte op en neer en tjilpte. Mijn moeder riep mijn vader erbij. ‘Een kanarie! Die is vast ergens ontsnapt’, zei hij. Hij joeg hem weg. ‘Naar huis jij!’

Het vogeltje vloog weg, maar zat binnen de kortste keren weer op de balkonrand. Deze keer probeerde mijn moeder het. ‘Hupsakee! Wegwezen jij. Ga maar terug naar je kooitje.’ En daar fladderde het diertje weer weg. Nog geen minuut later zat het er weer. Tegen zoveel onverzettelijkheid waren mijn ouders niet bestand. Ze toverden ergens een kooitje vandaan, waar de kanarie zich gewillig in liet opsluiten. Hij voelde zich er thuis en heeft mijn ouders nog jaren verblijd met zijn aanwezigheid. Ze noemden hem Hineni, want heel vasthoudend had hij met zijn terugkeren gezegd: ‘Hier ben ik. Je kunt me wel wegsturen, maar hier moet ik zijn.’

Marga Haas is theoloog en redactielid van Open Deur (www.margahaas.nl).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken