Menu

Premium

Weergaloze ontferming

Mijn idee voor dit artikel werd geboren bij het lezen van het boek De zwijgende God. Een magnifieke studie over het zwijgen van God als aspect van zijn spreken. Het boek vormt niet alleen een bijdrage aan de bijbelse theologie, maar ook aan de theologie van de godsdiensten in de wereld waarin de Bijbel werd geboren. God is niet bedacht door Israël, zelfs niet het geloof in de Ene. Veel van het spreken over de menselijkheid van God is geworteld in de menselijke ervaring zelf, zelfs de ervaring dat God soms lijkt te slapen (Ps. 44:24) en zich dus niet altijd aan de gelovige openbaart als de bewaarder Israëls, die sluimert noch slaapt (Ps. 121:4).

Het is eenvoudig om boeken te vinden over Gods toorn, over zijn verberging, zijn onbegrijpelijkheid en in zekere zin ook over zijn zwijgen. Ook over de op zichzelf beschouwd positieve eigenschap van zijn verkiezing en zijn gerechtigheid, maar dan vaak omdat daaraan ook allerlei kritische gedachten van verantwoordelijkheid, straf, vergelding en dergelijke worden verbonden. Positieve eigenschappen echter zoals liefde en barmhartigheid zijn in recente tijd veel minder vaak voorwerp van reflectie in de bijbelse theologie. Uitspraken daarover bewaart men liever voor de liturgie, de verkondiging en voor de poëzie van gebeden en kerkliederen. Een mooi voorbeeld uit een Anglicaans gebed vóór de viering van de Maaltijd is: ‘… but you are the same God whose nature it is to have mercy.’ In het algemeen lijkt de Engelse traditie wat positiever gestemd over God. Dat zie je vaak het beste als je kijkt naar Engelse liederen die in het Nederlands zijn vertaald; die zijn vaak veel dogmatischer dan het origineel. Het is natuurlijk ook ontzettend moeilijk om zo’n zin als ‘slow to chide and swift to bless’ in het Nederlands te vertalen.

‘Whose nature it is to have mercy’

Het is nogal wat om barmhartigheid te belijden als de meest fundamentele eigenschap van Gods wezen. Weergaloze ontferming dus. In het recente boek van Frans de Waal De Bonobo en de Tien Geboden ontdekte ik dat empathie een fundamentele eigenschap is van zoogdieren, inclusief de hominiden. Niet een eigenschap waarvoor we kunnen kiezen; we hebben die eigenschap gewoon, maar we kunnen haar wel onderdrukken. Kunnen we ook hier spreken van de meest ‘humane’ eigenschap van God, geworteld in de genen, ook in onze godsdienstige genen? Hoe zit het eigenlijk met de barmhartigheid in de godsdiensten van het Oude Nabije Oosten en wat betekent dat voor de bijbelse theologie? We weten intussen wel dat Oud-Israël geen tabula rasa was toen het zich vestigde in Kanaän. En dan bedoel ik natuurlijk niet dat ze bepakt en bezakt met de godsdienst van Mozes de Jordaan zijn overgestoken om vervolgens alles in het beloofde land te doen wat God op de Sinaï verboden had. Op zich een mooie gedachte, die je wel kunt horen in preken vanaf de Deuteronomist tot op heden, maar de werkelijkheid is weerbarstiger. Met geen tabula rasa bedoel ik hier de ontdekking dat ook de godsdienst van Israël, zoals we daarover horen in het Oude Testament, in Kanaän is geboren en geworteld. Wie wat dat betreft nog eens de Bijbel probeert te lezen tussen de regels door, weet dat ook wel. Ook voor Israël zelf geldt het woord van de apostel ‘dat niet u de wortel draagt, maar de wortel u…’ (Rom. 11:18). Israël is voor ons in menig opzicht ook een doorgeefluik geweest van het beste dat de oude wereld aan geloof in Gods weergaloze ontferming te bieden had. Het mooie van het boek van Korpel en De Moor was voor mij ook dat het me niet alleen vervulde met diep respect voor het geloof van Oud-Israël, maar juist ook voor dat van zijn omgeving. Telkens als ik weer zo’n prachtig stukje religieuze poëzie van buiten de Bijbel las, moest ik denken aan het woord van de Heer: ‘Nergens in Israël heb ik zo’n groot geloof gevonden…’ (Luc. 7:9).

Zwerfkeien van geloof

Her en der verspreid in het Oude Testament vinden we antieke brokstukken van Kanaänitisch geloof, die ons nagenoeg ongewijzigd door Israël zijn doorgegeven. Zo de belijdenis dat JHWH is ‘de barmhartige en gena dige El, lankm o e dig en groot aan goedertierenheid en trouw’ (Ex. 34:6; Ps. 89:15; Ps. 103:8). Deze lofprijzing heeft niet alleen een geschiedenis in de joodse en christelijke traditie en de islam, maar heeft ook een Kanaänitische voorgeschiedenis. De vaste gebedsformulering ‘barmhartig en genadig is JHWH’ vinden we later regelmatig terug in preken (Deut. 4:31; 2 Kron. 30:9; Joël 2:13), gebeden (Jona 4:2; Neh. 9:17, 31) en psalmen (Ps. 89:15; 103:8; 111:4; 145:8). Er loopt als het ware een rode draad door ‘de gemeenschap van de Schrift’ van el rachoem wechanoen naar het moslim faticha-gebed dat opent met de woorden ‘Dank aan God, heer der wereld, de barmhartige Erbarmer (al-chamdulillah rab al-calamîn al-rachman al-rachîm). Ook in het Nieuwe Testament vinden we de echo’s van die gebeds-formule (Rom. 12:1; 2 Kor. 1:3; Jak. 5:11).

El is vanouds de Kanaänitische pater familias, de vader van goden en mensen, de ‘vriende lijke God met een hart’, die ook al in het tweede millennium v.Chr. ‘de Barmhartige’ genoemd wordt, een God dus die de mensheid en de wereld toebehoort. Hij, ‘de vader der jaren’ (av sjanim), de patriarchale God, is ook heer van de tijd en de wereld (olam). Hij is een van de meest sympathieke en meest eerbiedwaardige godsgestalten ontsproten aan de religieuze bodem van Kanaän. Hij is niet echt streng en soms twijfelt hij, is hij bang, droomt hij, lacht hij en huilt ook wel eens. Hoewel hij reeds vanaf oude tijden in Kanaän Haddu, Ba’al Zaphon als zijn rivaal naast zich moest dulden, blijft hij toch nominaal het hoofd en de pater familias van goden en mensen. Vermoedelijk was dat vooral ook zo in de familie- en volksgodsdienst, de godsdienst van de gewone man of vrouw. In deze Kanaänitische grondlaag van godsdienst speelde ook later in Oud-Israel zijn partner Asjera nog een rol als de dea nutrix, de zorgzame godin. Een soort Maria, moeder Gods en hemelkoningin dus naast El, ‘de hoogbejaarde’ (d.i. een menselijke eretitel die de patriarchen Abraham en Job trouwens ook meekregen en waarvan we nog een echo vinden in de Aramese versie cattiq yomîn Daniel 7:9). De oude El en de jonge Baäl verschillen vanouds meer in waardigheid en functie dan in macht en positie. In de mythologische overlevering van de Kanaänitische stad vinden we dit mooi staaltje van lof op El, de vader:

Uw woord, o El, is wijs
uw wijsheid is tot in eeuwigheid;
levenwekkend zijn de beschik kingen (?) van uw woord.
Gij zijt groot, o El, gij zijt zeer wijs,
uw grijze ouderdom heeft u onderwezen,
de barmhartigheid die in uw boezem is.
(KTU 1.4.V.3-5)

Zo dachten ze dus over El in de eeuwen lang voordat er sprake was van Israel, laat staan van de opschriftstelling van de religieuze overlevering van tijdens en na de Babylonische ballingschap. Daarin is ook dit mooie erfstuk van Israels voorzaten in het geloof van El meegekomen. En er zijn veel meer van zulke sieraden bewaard gebleven, opvallend vaak ook in de mond van niet-Israelieten. De legendarische Kanaänitische koning van voor-Israelitisch Jeruzalem, Melchisedek, komt de Hebreeer Abraham tegemoet met brood, wijn en een zegen: ‘Gezegend zij Abram door God, de Allerhoogste, schepper van hemel en aarde…’ Melchisedek is geen JHWH-gelovige. Hij zegent Abram in de naam van de God van Jeruzalem op dat moment: El Eljon, [El] qonè sjamaiem wa-arets. Alweer El dus, godsaanduiding jazeker, maar ook godsnaam! Om het niet te ingewikkeld te maken vertalen bijbelvertalingen het meestal gewoon met ‘God’. Toch moeten we oppassen dat we niet op die manier verschillende godsnamen snel even theologisch gladstrijken. Niemand kan er nu omheen om in deze woorden ook over El in de taal van de andersgelovige te horen spreken, iemand uit een oude, eerbiedwaardige geloofstraditie, die woorden heeft geijkt waarmee Israel en alle kinderen van Abraham later ook uit de voeten konden.

De vader der barmhartigheden

We laten verder terzijde dat de verteller en passant Abraham de godsnaam JHWH met daaraan verbonden de belijdenis van El Eljon ‘El de allerhoogste’ in de mond legt. Dat is veel vaker gebeurd in de overlevering (ook in Ex. 34:6; Ps. 103:8 etc.) en betekent geen theologische breuk. Het benadrukt het bewustzijn van continuïteit in geloof, dat zo kenmerkend is voor de aartsvadergeschiedenissen. De Hebreeer Abraham en de Kanaäniet Melchisedek herkennen elkaar in het geloof van El; ze hebben dezelfde geloofsgrond onder de voeten. Dat verschillende volken en religies eenzelfde geloof in God als de vader der barmhartigheid kunnen belijden, is geen nieuwe ontdekking. Dat deze geloofsvoorstelling vaak veel ouder is dan we denken echter wel. Onlangs publiceerde ik een Hethietisch gebed gericht tot El-Kunirscha, heer van de slaap, beheerder van de (onder)wereld, partner van de zonnegodin van de (onder)wereld, verlosser. Een tekst uit de wereld van Abraham. El-Kunirscha is namelijk dezelfde godsnaam die Melchisedek gebruikt in zijn zegen: El, schepper/beheerder van de aarde. El is in deze gebedsaanroep bij uitstek de godheid verbonden met het wel en wee van de wereld, inclusief de onderwereld. Zijn titels en eigenschappen maken duidelijk dat hij destijds aanbeden werd als een godheid, die leven schept uit de dood, want in het antieke bewustzijn is slaap een vorm van dood zijn, waaruit je kunt ontwaken en het leven vernieuwen. Zijn barmhartigheid reikt over de grenzen van de dood en daarmee is de cirkel van dit uitstapje weer rond. Ook in de Tenach en vooral de Psalmen worden Gods barmhartigheid (ra-chamiem) en genadebewijzen (chesadiem) regelmatig geprezen als groot en allesomvattend (Ps. 5:8; 51:3; 69:14, 17; 86:13; 119:156; 145:7-8). In dit verband kan God ook ‘verlosser’ genoemd worden, omdat hij net zoals in dat genoemde gebed mensen kan bevrijden van boze dromen en allerlei andere kwade zaken, zoals wilde dieren, dodelijke ziekte, en indien nodig van de dood en het dodenrijk zelf (Ps. 6:5-6; 26:1; 31:1718; 44:24-27; 49:16 etc.). JHWH deelt vanouds met El de eigenschap dat hij doet sterven en doet leven (1 Sam. 2:6; Ps. 103:4). Als een altijd vigilante godheid op de grens van leven en dood, dag en nacht, geeft hij het zijn lieveling in de slaap; ik kan gaan slapen zonder zorgen (Ps. 127:2, zie ook Ps. 4:9).

‘Wees barmhartig gelijk uw hemelse vader barmhartig is’

De diepste kern van de verkondiging van Jezus van Nazaret wordt gevormd door het geloof in de hemelse vader, die van zijn kinderen vraagt barmhartig te zijn zoals hijzelf barmhartig is (Luc. 6:36). In zijn gebeden, in zijn prediking, in zijn verhalen en gelijkenissen staat steeds weer de Vader (in de hemel) centraal. De aanspraak Abba (‘Vader’) was blijkbaar zo kenmerkend voor zijn gebed en spreken, dat het soms onvertaald zo is doorgegeven (Mar. 14:36). De apostel Paulus is hem daarin gevolgd (Rom. 8:15; Gal. 4:6). Vermoedelijk is het ook impliciet een verwijzing naar het Onze Vader, dat Jezus zijn leerlingen leerde bidden. Die aanspraak ‘onze vader’ is niet uniek. Ze wordt al een enkele keer gevonden in latere teksten van het Oude Testament (Deut. 32:6; Jes. 63:16 en 64:8, en de afwijzing van dit gebruik Jer. 3:4, 19) en wordt ook wel gevonden in rabbijnse gebedsliteratuur. Maar juist deze vergelijking maakt duidelijk dat wat elders een marginaal verschijnsel lijkt te zijn, in het denken en de geloofspraktijk van Jezus centraal staat: de naam van en de omgang met de vader, Abba. En dan vooral de vader met inbegrip van humaniteit en barmhartigheid. Vermoedelijk stoten we daarin toch op het andere joodse geluid van Jezus. Een vraag die me al lang bezighoudt, niet alleen als gelovige, maar ook als theoloog en godsdiensthistoricus: waar heeft Jezus dat vandaan? Het gaat eigenlijk een beetje tegen de algemene tendens tot een transcendente godsleer in, ook in het Oude Testament. Wie wil begrijpen wat ik bedoel moet de beide scheppingsverhalen maar eens naast elkaar lezen. Het verbaast me om te ontdekken hoe immanent eigenlijk het godsbeeld van Jezus is, net zoals in het tweede scheppingsverhaal. Geen wonder dat zijn joodse tijdgenoten daar grote moeite mee hadden en niet te vergeten ook de synagoge en de kerk later, maar dat is een ander verhaal.

Literatuur

M. Korpel & J. de Moor, De zwijgende God, Vught: Skandalon 2011.

M. Dijkstra, ‘Let sleeping Gods lie?’, in: B. Becking (ed.), Reflections on the Silence of God. A Discussion with Marjo Korpel and Johannes de Moor (OTS 62),

: Brill 2013, 71-87.

B. Becking. M. Dijkstra e.a., One God Only? Monotheism in ancient and the Veneration of the Goddess Asherah (The Biblical Seminar, 77), Londen: Sheffield Academic Press 2001.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken