Menu

Basis

Wees dienstbaar aan elkaar

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Witte Donderdag (Exodus 12:(1),15-20 en Johannes 13:1-15)

‘Waarom is deze avond anders dan alle andere avonden?’ – de klassieke vraag van het jongste kind op de eerste avond van Pesach, de vraag die de opmaat vormt voor het verhaal van de uittocht, elk jaar opnieuw verteld: ‘Wij waren slaven in Egypte (…).’ De uittocht in het nú: elk jaar nieuw. In veel kerken wordt in de viering op Witte Donderdag jaar in jaar uit dezelfde perikoop gelezen, namelijk Johannes 13:1-15. Bijna zou de geregelde kerkganger de vraag kunnen stellen: ‘Waarom lezen we deze avond altijd hetzelfde als alle vorige jaren?’

De herhaling kan het ook de uitlegger lastig maken – tenzij men zich erop toelegt om in de kerk, zoals aan de pesachmaaltijd, het opnieuw beleven van het verhaal op deze avond voorrang te geven. Wij zitten mee aan tafel met die twaalf.

Tijdens de maaltijd

In Johannes 13 is het geen ‘echte’ pesachmaaltijd zoals bij de drie synoptici, Matteüs, Marcus en Lucas. Johannes spreekt van een maaltijd vlak vóór Pesach, en de pointe van zijn verhaal is ook een andere dan die van de eerste drie evangeliën. De schrijver grijpt terug op het begin van zijn evangelie (Joh. 1:1): ‘In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God’ (NBG ’51). In Johannes 13:1 lezen we: ‘Jezus wist dat zijn tijd gekomen was en dat Hij uit de wereld zou terugkeren naar de Vader’ (NBV). Het Woord was bij God, kwam bij God vandaan en keert nu spoedig terug tot God. Ook de leerling die ‘niet rein’ was (13:10-11) werkt daar – nolens volens – aan mee: ‘Het geschiedt tijdens de maaltijd: als de duivel reeds in het hart van Judas Simonszoon Isjkariot heeft geworpen dat hij Hem moet prijsgeven, en Hij weet dat de Vader Hem alles in handen heeft gegeven en dat Hij van bij God gekomen is en tot God heengaat’ (13:2-3 – NB).

Liefhebben tot het einde toe

Dit is liefde die tot het uiterste gaat – doet echte liefde dan ooit iets anders? In Johannes 11:54 is ons verteld dat Jezus niet langer in het openbaar optreedt, maar zich terugtrekt met zijn leerlingen in het stadje Efraïm, ten noorden van Jeruzalem. Vervolgens kregen we in Johannes 12, na woorden over licht en duisternis (35-36), een terugblik op Jezus’ leven en werken (37-50) en dat doet weer denken aan het begin van het evangelie (1:5): ‘Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen’ (NBV). Nu is het echter de tijd dat Jezus vanuit die wereld van duisternis en dood (Gr.: kosmos) terugkeert tot de Vader. Tot het uiterste gaat Hij daarbij de weg van liefde voor ‘de zijnen’ (zoals de NBG ’51 en de NB tous idious vertalen; de NBV vertaalt het met ‘de mensen die hem in de wereld toebehoorden’ – 13:1). En dat is niet ‘maar’ een gevoel, maar een daad. Zoals zijn kleren bij die voetwassing legt Hij zijn leven voor hen af. Zoals de goede herder die zijn leven voor zijn schapen overheeft. Tegelijkertijd weet Hij dat de
Vader Hem alles in handen heeft gegeven, zegt Johannes – en dat Hij naar Hem toe gaat (13:3).

De voetwassing

Heidense slaven waren verplicht om bij een (feest)maaltijd de voeten van de gasten te wassen; joodse slaven hoefden dat niet te doen. Soms wasten leerlingen de voeten van hun meester om hun liefde en respect te tonen. Maar Jezus zet (niet voor het eerst) de gewone orde van mensen en dingen op zijn kop. Vervolgens gebruikt de evangelieschrijver het verzet van Petrus tegen Jezus’ daad als opstap om het teken uit te leggen. ‘Later zul je het begrijpen’ (13:7) is geen opmerking vanuit een ivoren toren van beter-weten, de ouder tegen het kind; het is ook geen aanduiding voor een voortschrijdend inzicht bij de leerlingen zelf, geen soort van aha-erlebnis; maar de heilige Geest zelf zal dit begrijpen teweegbrengen, een geschenk van Godswege.

Jullie zijn rein, maar niet allen

Op Petrus’ protest ‘mijn voeten zult U niet wassen’ is het antwoord: dan ‘kun je niet bij Mij horen’ (13:8). Letterlijk betekent het Griekse meros echein ‘een erfdeel hebben’; in Israël was het de aanduiding voor het van Godswege ontvangen erfdeel in het Beloofde Land. Petrus wil dan ook meteen alles (uiteraard, niets menselijks is hem vreemd!): ‘niet alleen de voeten, ook de handen en het hoofd’. Maar wie gebaad heeft, is rein: zowel letterlijk als cultisch als spiritueel – en zelfs moreel. Er is ook een uitleg die zegt: de leerlingen waren ‘rein’ doordat ze zich ondergedompeld hadden in het onderricht van Jezus, en men kan de voetwassing ook lezen als ‘gedoopt worden’. Door de doop krijgen zij en wij immers deel aan Jezus; wie deze doop ontvangt, treedt binnen in de ecclesia en weet, doordat zij deel heeft aan Jezus, wat haar te doen staat in deze wereld: getuige te zijn én belichaming van deze dienstbereide liefde. Na de voetwassing trekt Jezus zijn overkleed weer aan: Hij ‘bekleedt’ zich als het ware weer met het gezag van de leraar die Hij is. En zoals Hij dat overkleed kon afleggen en weer opnemen, zo kan Jezus dat ook doen met zijn leven: ‘Niemand neemt mijn leven, Ik geef het zelf’ (10:18). De woorden ten slotte waarmee Jezus zijn leerlingen aanspoort om zo dienstbaar naar elkaar toe te zijn als Hij voor hen is geweest, vinden we ook bij de drie synoptici (Matteüs 20:20-28; Marcus 10:43; Lucas 22:24-27). Op zijn beurt legt Jezus nu ‘alles’ (Gr.: ta panta – vgl. 13:3) in de handen van zijn leerlingen. Het heil van de wereld hangt hiervan af. Door de dood heen naar het leven.

Deze exegese is opgesteld door Elly Bakker.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken