Menu

Basis

Weest waakzaam en nuchter

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

1e zondag van Advent (Jesaja 2:1-5, Romeinen 13:8-14 en Matteüs 24:32-44)

Vandaag begint de Adventstijd. Dat wordt in veel gemeenten met vuurwerk, slingers en champagne ingeluid als ‘het nieuwe kerkelijk jaar’. Maar welbeschouwd is er hooguit sprake van een accentwisseling. Al vanaf de herfst klinken lezingen die herinneren aan het einde aller dingen. Het eigene van de Adventstijd is alleen dat het verwachten nu steeds meer geflankeerd wordt door het gedenken van Christus’ komst in het vlees. Op deze eerste zondag is daar echter nog weinig van te merken. Het is een en al eschatologie vandaag.

Zelfs de minder oplettende kerkganger zal getroffen zijn door een groot verschil in toonzetting van de lezingen. Eerst trilt de lucht van blijde verwachting. Een vredesvisioen. Een vrolijk pelgrimslied. Apostolische morgenklanken. Een lente vol verwachtingen. Dan klinkt het evangelie, en dat lijkt veel minder ‘goede boodschap’ te zijn dan de andere lezingen. Weliswaar begint het met een uitbottende vijgenboom en de naderende zomer, maar dan wordt de toon omineus. Waakzaamheid is geboden. De Mensenzoon komt als een dief in de nacht. Jesaja 2 verdwijnt achter donkere wolken die een nieuwe zondvloed lijken aan te kondigen – of iets ergers. Het doet denken aan een zwangerschap. Een vrouw is negen maanden ‘in blijde verwachting’. Maar als de barensweeën komen, verdwijnt de blijde verwachting naar de achtergrond. Als Jesaja 2 de blijde verwachting verwoordt, en Romeinen 13 de zichtbare zwangerschap, verwoordt Matteüs 24 de barensweeën. Hoe verschillend de lezingen ook zijn, ze horen bijeen. De verwachting van een kosmische wedergeboorte verbindt ze aan elkaar. Een motto dat de drie lezingen aan elkaar verbindt, zou kunnen zijn: ‘weest waakzaam en nuchter’.

Onderricht aan de volken

‘Waakzaam en nuchter zijn’: misschien niet het eerste waar je aan denkt bij Jesaja 2. Dagdromerij en idealisme zijn wellicht woorden die eerder opkomen. Wie gelooft er nu in een gedemilitariseerde wereld? Je hoeft echt geen cynicus te zijn om er een hard hoofd in te hebben. Toch heeft het visioen van Jesaja vooral een heel nuchtere inslag. Want waarvoor komen de volken naar de Berg van de Heer? Om wat te leren. ‘Vanaf de Sion klinkt zijn onderricht.’ Tora, Weisung, richtingwijzer. De mensen willen levenswandel leren, Gods paden bewandelen (2:3), wandelen in het licht van de Heer (2:5). Wat is er nu praktischer dan dat? Geen ideologische luchtspiegelingen, maar nuchtere wijsheid is waar ze voor komen. Wat moeten we doen? Wat is de volgende stap? In het samen horen wordt de saamhorigheid geboren. Het samen luisteren naar de Tora is een ontwapenende praxis. Waar en wanneer wordt dit visioen volledige werkelijkheid? Geen idee. Maar laten we liever vragen: Waar en wanneer begint dit visioen werkelijkheid te worden? Dat is een veel praktischer vraag. En het antwoord is: Het is allang begonnen, doe je mee?

De nacht loopt ten einde

De Romeinenbrief heeft als climax Paulus’ betoog over heidenen en joden (Romeinen 9-11). De heidenen horen erbij, niet als hondjes onder de tafel, maar als kind aan huis. Ze zijn toegestroomd om het Woord van God te horen. Ze krijgen van Paulus de Tora te horen. Hij houdt het eenvoudig. ‘Wie een ander liefheeft, heeft de hele wet vervuld’ (13:8). Dit onderricht werkt ontwapenend. We hoeven een ander niet meer als vijand te benaderen. Zelfs onze vijand niet. En als we ons dan toch willen wapenen, dan met de ‘wapens van het licht’ (13:12). In Efeziërs 6:10-20 laat Paulus zien hoe geweldig en tegelijk geweldloos deze wapenrusting is. Nuchter beschouwd levert een geharnaste leefwijze niets op dan self-fulfilling doom prophesies. En het bijbehorende vluchtgedrag, omdat we de zelf veroorzaakte ellende even willen vergeten. Maar Christus is opgestaan. Het begint ons te dagen. In de Paasnacht zijn we gedoopt. We waakten in de gebeden. We kregen een nieuw wit gewaad; waar hebben we dat opgehangen? Laten we ons steeds opnieuw ‘met Christus bekleden’ (Romeinen 13:14).

De wereld gaat voorbij

De eschatologische rede van Jezus (Matteüs 24-25) heeft veel mensen het hoofd gebroken. Is hier sprake van Naherwartung die door de feitelijke loop van de geschiedenis geloochenstraft is? Stond het allemaal wat minder voor de deur dan Jezus dacht? Een plausibele verklaring is dat Jezus hier allereerst doelt op de ondergang van de tempel. Dat staat binnen een generatie te geschieden. De tempel is voor Hem niet zomaar een opgesierd verenigingslokaal. Het is de kosmos in het klein. Als de tempel vergaat, vergaat de wereld. Het vergaan van de tempel beeldt het vergaan van de kosmos af en luidt ‘het laatste der dagen’ in. Completer gezegd: het sterven van Jezus, met duisternis en aardbeving en al, is een apocalyptische gebeurtenis die zich op grotere schaal herhaalt in de verwoesting van de tempel en in de weeën van de eindtijd. ‘De wereld verging’ is een uitdrukking die niet alleen doelt op één finale gebeurtenis. Ze is op allerlei wijzen van kracht en de perspectieven lopen in elkaar over: profetisch perspectief. Gedenken en verwachten gaan in elkaar over.

Centraal staan ‘de dagen van Noach’ (Matteüs 24:37). Ook zo’n moment waarop de wereld verging. Dan moet je wel een ark klaar hebben. Maar wie had daaraan gedacht? Wie had bedacht dat de wereld voorbijgaat, ‘en haar begeerlijkheid’ (1 Johannes 2:17)? De mensen hadden zich laten benevelen door de actualiteit en de drukdoenerij van alledag. Nuchter en praktisch vonden ze zichzelf. Beneveld waren ze. Laten wij zo niet doen. Laten we ons dagelijkse ding doen: de molen draaien etc. (Matteüs 24:41), maar er niet in opgaan, want dan wordt het een mallemolen. Die staat op een dag stil. En wat moet je als datgene waar je in opging, ophoudt? Laten we waakzaam en nuchter met ons hart bij de komende Heer blijven. Adveniat Dominus!

Deze exegese is opgesteld door Wouter van Voorst.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken