Menu

None

Welkom in de wereld van de preek

Interview met Theo Pleizier

‘Theorievorming vind ik erg belangrijk, want er wordt veel te vaak vanuit intuïties en losse inzichten getheologiseerd’, zegt dr. Theo Pleizier (35). We zitten in de derde minuut van het gesprek, op de 13e verdieping van het universiteitscomplex op de Utrechtse Uithof. Pleizier schreef een proefschrift waarin hij een ‘grounded theory‘ ontwierp, een wetenschappelijke standaard voor de bestudering van religieuze betrokkenheid van hoorders van een preek.

Zes uur per week is hij werkzaam bij de universiteit, voor de begeleiding van enkele onderzoeken op het terrein van de homiletiek, daarnaast is hij predikant in zijn eerste gemeente, Langerak. Een proefschrift over preken? Dan zul je zelf wel uitblinken op dat terrein? Dat heeft hij vaker gehoord, in de afgelopen jaren. Theo:‘Onzin natuurlijk. Alsof je aan een architect vraagt of hij goed kan metselen. Maar de vraag naar de wisselwerking tussen de theorie (de wetenschap) en praktijk is wel relevant. Tijdens het onderzoek heb ik me een bepaalde houding eigen gemaakt, waardoor ik in staat ben op m’n eigen werk te reflecteren. Maar om een goede prediker te zijn heb je meer nodig dan een theorie en een reflectieve houding. Daarvoor moet ook de gemeente kennen, de vragen van deze tijd, je moet omgaan met de teksten, feedback verwerken, et cetera. Goed preken is niet alleen kwestie van ervaring – zoals ten onrechte wel vaak wordt beweerd. De uitspraak ‘ik heb tien jaar preekervaring’ is geen garantie; je kunt het namelijk ook al heel lang fout doen. Als je geen theorie in huis hebt om te grondig reflecteren op je eigen handelen, dan leer je niet veel van die ervaring.
Drie vaardigheden zijn van groot belang om jezelf als predikant te blijven ontwikkelen: een goede theorie (qua theologie, communicatie, sociale psychologie, etc.). Daarnaast vergt het een reflectieve houding om je eigen praktijk vanuit de theorie te bevragen en desnoods onder kritiek te stellen. Uiteindelijk moet je de lessen weten te verwerken bij de wekelijkse prediking. Die eerste twee componenten houden je open voor wisselende contexten en feedback vanuit de gemeente. Ze bevorderen de helderheid van je werk; anders ga je gauw de mist in.’

Je levert in je proefschrift een bijdrage aan theorievorming in de praktische theologie.
Dat gebeurt veel te weinig, zeg je.
Ja. Binnen de praktische theologie wordt vaak leentjebuur gespeeld bij andere menswetenschappen. Inzichten die daar zijn ontwikkeld, worden dan – na een vertaalslag – toegepast. In de homiletiek benutten we veel theorieën die vanuit de communicatiewetenschap zijn aangereikt. Daar is niks mis mee want theologie en godsdienst hebben ook gewoon te maken met allerlei menselijke interacties. Maar als je alléén langs die lijn binnen praktische theologie bezig bent, kon het weleens zijn dat je het eigene gaat missen. Godsdienstige praktijken en handelingen hebben namelijk een eigenheid die zich niet laat reduceren tot louter intermenselijke processen. In de theologie en in het geloof gaat het om contact met God, ervaring van heil, verlangen naar het Koninkrijk, hoop die uitstijgt boven ons hier en nu, enfin, noem de theologische begrippen maar op. Ik meen dat het mogelijk is -en dat de theologie erbij gebaat is – om eigen theorieën te ontwikkelen waarmee de structuur van godsdienstige praktijken kan worden bestudeerd. Ik hoop dat we vanuit de praktische theologie op dit punt een beetje ‘school maken’, met onderzoek naar dat ‘eigene’.

Laten we ons richten op je onderzoek naar de religieuze betrokkenheid van hoorders tijdens het preekproces. Je bent lid van de Visiegroep – zeg maar: de denktank – van Areopagus. Wat kan Areopagus leren van de uitkomsten van dit onderzoek?
‘Als het gaat om communicatie in de prediking wordt vaak gedacht vanuit het ‘landingsbaan-model’: de voorganger heeft een bepaalde boodschap die hij wil overbrengen. De boodschap moet landen. Dat is niet eenvoudig want je hebt één voorganger die iets in z’n hoofd en hart heeft en dat moet worden overgedragen aan een heel diverse gemeente. Haast ondoenlijk. Dat zorgt vaak voor verlamming. Maar ook voor creativiteit, want het stimuleert om variatie aan te brengen in de preek, zodat de boodschap bij een zo groot mogelijke groep kerkgangers landt.
Er is daarnaast nog een andere homiletische benadering – al denk ik dat Areopagus minder op deze lijn zit – namelijk: de preek als kunstwerk. De hoorders moeten daarbij zelf betekenis toekennen aan wat hen wordt aangereikt. Het is een meer open benadering.
Twee uitersten. Beide theorieën hebben hun eigen recht, ze zijn niet voor niets ontstaan. In mijn onderzoek heb ik ontdekt dat tijdens de preek ook een ander type communicatie plaatsvindt. Ik wil niet in de valkuil stappen door te zeggen dat we de andere nu maar bij het grof vuil moeten zetten. Laat je door dit nieuwe model uitdagen, zou ik zeggen. Ik beschouw de preek als een huis om in te wonen. Tijdens een preek worden de hoorders even ‘overgezet’ naar een andere wereld. Dat heet in de communicatiewetenschap de ‘transportatie-theorie’, die ook wel wordt toegepast op de literatuur of de film. Als lezer/kijker word je even deel van een andere wereld. Daar kom je altijd anders uit. Het aardige is dat we die term ook kennen in de klassieke uitdrukking: je gaat anders de kerk uit, dan je er in gekomen bent.
De wereld die in de preek wordt ‘neergezet’ bestaat – grofweg – uit drie componenten: (a) De preek gaat in op onze geloofsbeleving, onze vragen, hier en nu, in de 21e eeuw. (b) In de wereld van het geloof heeft de Schrift als Woord van God een belangrijke plaats. De Bijbel als drager van de openbaring, heeft een eigen domein in de preek.
(c) Daarnaast is er het domein van het evangelie, de werkelijkheid van het geloof van de kerk. Dat is wat anders dan de dogmatiek of de geloofsbelijdenis. Het heeft te maken met de werkelijkheid van Christus, de levende Heer. Het is de werkelijkheid van de drie-enige God, die niet is opgesloten in de woorden van de Schrift, die ook niet samenvalt met onze ervaringen van God, maar die eigen werkelijkheid poneert. Daar wordt in een preek ook aan gerefereerd.
In een preek worden die drie domeinen op elkaar betrokken. Je kunt niet zomaar zeggen: een preek is alleen maar Bijbeluitleg, want zodra je daarmee begint komen de andere twee onmiddellijk om de hoek. Die drie samen scheppen met een wereld, waar de hoorder zich in begeeft.’

De hoorder heeft dus een actieve/participerende rol. Hoe zou je die nader omschrijven?
‘Globaal vind je bij de hoorders twee houdingen. De ene is: ik luister naar de preek en treed daarmee binnen in de wereld die wordt opgeroepen en ik geniet (of ik erger me). Vraag me niet na afloop naar een samenvatting, want dan doe je onrecht aan die ervaring.
De andere houding is functioneler: ik ben naar de kerk gekomen met vragen waar ik weleens een antwoord op wil hebben. Of: ik moet komende week naar het ziekenhuis en heb behoefte aan troost of bemoediging. Of: ik wil na de dienst bij de koffie wat hebben om over na te praten. Ik moet er wat van kunnen onthouden.
In onze toerusting zouden we ons kunnen laten uitdagen om vanuit beide perspectieven onze preken eens te bevragen. Niet alleen vanuit het criterium: wordt hier een heldere boodschap overgedragen, maar ook: Welke wereld roept deze preek op? Is daar in te wonen? En wie woont erin? Alleen de predikant, of alleen een deel van de gemeente? Hoe open is deze wereld voor mensen die wat minder vertrouwd zijn met de Bijbel? Dat geeft mooie nuanceringen.’

De preek roept een wereld op, waarin je kunt wonen. Vanuit die gedachte kan de preek zich bedienen van verschillende communicatietheorieën. Je hoeft je als predikant niet vast te leggen op deze of gene theorie.
‘We zullen er met elkaar in Areopagus over moeten spreken of we in de cursussen niet te veel denken vanuit één model. Niet om het ene model in te ruilen voor een ander. Wel om er iets naast te zetten, om daarmee beter aan te sluiten bij het feitelijke horen als godsdienstige praktijk.’

Je kunt ook stellen dat de pericoop waaruit wordt gepreekt een eigen communicatievorm met zich meebrengt. Het maakt nogal verschil of je preekt over een gelijkenis, een tekst uit de wijsheidsliteratuur, de profetie, de psalmen, of de apocalyptische teksten.
‘Elk genre boort een eigen wereld aan. En omdat de Schrift een van de hoofdelementen van de wereld van geloof is, die in de preek wordt ‘neergezet’, zal dat dus merkbaar zijn. Terwijl, als je heel sterk vanuit een ‘overdrachtsmodel’ denkt en werkt, geneigd bent elke tekst om te vormen tot een ‘pakketje’: hoe draag je de kern van dit gedeelte over? Juist de genres in de Schrift kunnen helpen en sturen. Een preek over een gelijkenis wordt anders, dan een preek over een psalm. Een gelijkenis poneert immers een andere wereld dan een psalm.’

In plaats van de ‘bullet theory‘- waarbij je als predikant de inhoud van de tekst bij de hoorder te krijgen, bepleit je dus het creëren van een meditatieve ruimte, waarin de Schrift kan opengaan. Zou je daarom niet preekmodellen moeten ontwikkelen met veel instapmomenten, uitnodigingen om binnen te treden in de wereld die de preek oproept. Zou Areopagus daar niet op moeten trainen?
‘Daar ben ik het mee eens. Preken worden nogal eens gemaakt vanuit de gedachte: Wat wil ik dat mensen na de dienst onthouden? Vervolgens wordt de preek gebruikt om dat te bewerken. Eigenlijk sla je dan een heel stuk over. Want waarom zou er op het moment zelf, tijdens de preek, niets gebeuren? Waarom ligt de waarde van de preek buiten de preek? Is de preek niet een meditatieve ruimte, waarin de hoorder bezig is de dingen die je aanreikt te overwegen? Ook horen is liturgie. Luisteren is daarmee ook een geloofservaring. In het gebeuren van de prediking ontstaat er iets van een betrekking op God of wordt de relatie met God verdiept. Dat laat zich niet vangen in een correcte samenvatting van de preek.
Over de ‘instapmomenten’: De vraag is hoe mensen ‘instappen’. Via hun eigen leefwereld? Via de Schrift? Via het kerygma? Via elk van die onderdelen kun je lijntjes leggen naar de hoorder. Een voorbeeld, een verhaal, een ervaring, kan werken als een deur. Ik vind het belangrijk om hier op te merken dat de wereld van de preek deels vreemd, deels ‘eigen’ dient te zijn. Als de ‘wereld van de preek’ teveel lijkt op de wereld waar je de hele week in leeft, waarom zou je er dan naar toe gaan? Maar als-ie helemaal vreemd is, dan houd je het niet vol als hoorder. Toch zal er altijd een zekere vreemdheid in zitten: ik kom weer bij de plek waar ik thuis hoor te zijn, maar waar ik zo vaak niet ben. De preek herinnert ons aan wat we niet zijn, niet meer zijn – maar verheft ons ook boven het alledaagse tot de werkelijkheid van het heil en het Koninkrijk van God. Op die manier heeft het luisteren van de preek iets van bekering, van zonde en genade; de wereld van het geloof is vertrouwd en vreemd tegelijk, omdat je er weer toe bekeerd moet worden. Vanuit deze perspectieven kun je uitstekend preken bestuderen.’

Tot nu toe spreken we vooral over de preek. Maar de liturgie doet helemaal mee.
‘Zeker. Tijdens de liturgie word je als hoorder ontvankelijk gemaakt. De last van het kunnen/willen luisteren ligt niet alleen op de eerste zin van de preek, maar ook op wat daarvoor is gebeurd: het zingen, het bidden, het orgelspel, de drukte, de zitplaats. Uit het onderzoek blijkt ook dat de liturgie door hoorders wordt ervaren als één geheel. Soms zeggen mensen: ‘De dominee zei toen in de preek dat of dat – vond ik zo mooi. Of was het nou tijdens zijn gebed….? Of nee, het was juist die psalm waardoor het voor mij op z’n plek viel.’ Daaruit merk je dat liturgie als een geheel wordt beleefd. Dat heeft ook implicaties voor het gesprek over liturgie. Het gaat om veel meer dan de vraag of we de liederen zingen die we wel of niet prettig vinden.’

Uit je proefschrift kun je de indruk krijgen dat je je beperkt tot ideaaltypische hoorders. Want tijdens het preken zijn er ook afhakers, afdwalers, nee-zeggers
‘Misschien dat het in het boek te weinig is benoemd, maar een model probeert altijd iest van een compleet plaatje neer te zetten. Het suggereert dat elke hoorder hetzelfde proces doormaakt, maar dat is niet het geval. Het model gaat over een praktijk als praktijk, maar niet over elk individu afzonderlijk. Voor een individuele hoorder kan het op allerlei punten in het model misgaan tijdens het proces. Er zullen hoorders zijn die niet komen tot het ‘verblijven in de preek’. Ze dwalen af omdat ze niet kunnen ademen in de wereld die wordt opgeroepen. Maar daarmee is het model niet opeens irrelevant. Want dankzij het model kun je wel begrijpen wat er bij zo iemand gebeurt. Je moet begrip hebben van wat ‘verblijven in een preek’ is, om te snappen wat er gebeurt als iemand afhaakt. Wanneer je inzicht hebt in hoe tijdens het luisteren naar de preek het geloof verwerkelijkt of geactualiseerd wordt, dan helpt dat ook om de negatieve ervaringen te begrijpen.
Herkenbaarheid is een belangrijk begrip in mijn boek. Tegelijkertijd heeft elke goede preek iets van het vreemde. Dat kan een heel creatief moment zijn, maar het ook confronterend werken en zo uitwerken dat de hoorder zijn hart verhardt. In termen van succes is dat geen mooie uitkomst, maar er gebeurt wél wat. Een theorie moet helpen om theologisch te duiden wát er dan gebeurt.’

In zijn recensie in Kontekstueel citeert Bert de Leede een zinsnede uit je proefschrift: ‘De preek functioneert geheel binnen de vierende en gelovende gemeente.’ Daaraan koppelt hij de vraag: De preek is derhalve geen middel in de zending. Is missionaire prediking dus een contradictio in terminis?
‘Als je in een preek een wereld van geloof oproept, nodig je hoorders uit om daar binnen te komen. De één is er helemaal thuis, een ander komt net kijken. Het gaat om de toegankelijkheid van de wereld. Missionaire prediking stelt de vraag naar de toegankelijkheid van de wereld die je neerzet. Is het een binnenwereld, slechts voor ingewijden? Of is ze open en uitnodigend naar anderen?’

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken