Menu

Premium

Wie is de eerstgeborene?

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Genesis 25,19-34

Oerverhaal

Hoe bekend het verhaal van Jakob en Esau ook is, telkens als ik het lees, kan ik mijn bewondering nauwelijks onderdrukken: wat een fenomenaal verhaal! Hoe in enkele zinnen karakters worden neergezet, familieverhoudingen worden geschetst en lijnen naar de toekomst worden uitgezet, is indrukwekkend. Het is grootse literatuur, en het is daarom goed dat dit verhaal als een van de ‘oerverhalen’ als alternatief op het leesrooster wordt aangeboden.

Zoals in het inleidende artikel

D.J. Schoon, Genesis – Jakob en Jozef, in dit nummer, p. 5-6.

al wordt verwoord, wordt alle aandacht in deze Genesisperikoop geleid naar de centrale vraag: wie is de eerstgeboren zoon? De eerstgeborene is niet gewoon degene die, volgens de wetten van de natuur, als eerste wordt geboren. Er zijn allerlei complicaties en het is duidelijk dat er maar één is die bepaalt wie de eerstgeboren zoon is, en dat is JHWH. Hij is degene die alles stuurt en leidt, zo wordt ons verteld (Genesis 25,21.23).

Twintig jaar moeten Isaak en Rebekka wachten op een zwangerschap. Isaak gaat van Rebekka houden, en vindt zo troost na de dood van zijn moeder (Genesis 24,67), maar een kind wordt niet geboren. ‘Wij wensen jou duizend maal tienduizend nazaten toe’ (Genesis 24,60 – NBV). Die zegenwensen die Rebekka’s familieleden aan haar mee gaven, lijken niet vervuld te worden.

Rebekka zoekt raad bij JHWH

Pas als Isaak tot JHWH bidt ten behoeve van zijn vrouw, wordt zij zwanger (Genesis 25,21). En dan ook gelijk van een tweeling. Tijdens de zwangerschap al botsen de twee ongeboren kinderen letterlijk met elkaar. En wel zo heftig, dat Rebekka bij JHWH ‘te rade gaat’ (Genesis 25,22 – NBV). Het Hebreeuwse werkwoord darasj betekent ‘zorgvuldig zoeken naar’; het woord midrasj (= homiletische uitleg) is ervan afgeleid.

Het is een intrigerende zin, waarmee ook allerlei commentatoren zich hebben beziggehouden: hoe deed ze dat dan? Waren er al priesters of profeten, die hier konden bemiddelen? Zo vaak gebeurt het niet dat een mens, en zeker niet een vrouw, rechtstreeks te rade gaat bij JHWH. In Genesis komt dit woord in deze vorm alleen hier voor. Gelukkig mag dit onopgelost blijven. Rebekka vraagt iets aan JHWH en Hij geeft haar antwoord, in de vorm van een profetie die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Het gaat niet om de kinderen zelf en hun botsingen, maar om iets veel groters: om twee toekomstige volken. Die nu al uiteengaan. Rebekka weet nu wat er gaat gebeuren en zal ook actief gaan meewerken om deze profetie werkelijkheid te laten worden.

Karakterverschillen

De tweelingen worden geboren en de verschillen worden meteen stevig aangezet. De ene is, bijna dierlijk, rossig en helemaal behaard. Het rossige dat bij David een teken van schoonheid is, lijkt dat bij Esau niet te zijn. In de omschrijving van Esau wordt gezinspeeld op zijn naam, en op het volk dat uit hem zal voortkomen: Edom (Genesis 25,25). De woorden ’adam (mens) en ’adamah (aarde) komen van dezelfde woordstam. Dit past goed bij zijn karakter, zullen we later horen. Hij is een jager, een buitenmens, een man die zich door zijn eerste impulsen (honger!) laat leiden en die zich niet kan beheersen.

Dan wordt Jakob geboren; zijn naam betekent ‘hij licht de hiel’ (Genesis 25,26 – NB). Hij houdt de hiel van zijn broer vast – het kwetsbaarste deel van een mens. Als hij bij de geboorte al naar de hiel van zijn broer grijpt, kan dat alleen maar verkeerd aflopen. Jakob heeft een heel ander karakter. Hij ziet vooruit, is slim en weet handig gebruik te maken van de zwakheden van zijn broer. Hij wordt in het Hebreeuws omschreven als een ’isj tam (Genesis 25,27), wat meestal wordt vertaald als een ‘rustig’ of ‘huiselijk man’. Deze vertaling is waarschijnlijk gevonden om de tegenstelling met Esau duidelijk te laten uitkomen. Maar elders in de Bijbel betekent tam ‘rechtschapen’, ‘compleet’. Ook Job is een ’isj tam (Job 1,8; 2,3). Gezien het handelen van Jakob roept deze omschrijving vragen op. Hij zal zich in zijn leven bepaald niet rechtschapen gedragen. Toch draagt hij Gods zegen en is hij de uitverkoren zoon. Is dit woord tam een subtiele verwijzing naar dit uitverkoren zijn?

Liefde: onvoorwaardelijk of door de maag?

Het verhaal is nu bijna helemaal ingeleid. De twee broers zijn geschilderd: de ene aards, de andere gezegend. In één korte zin komt hier nog de hele familieverhouding bij: Isaak houdt van Esau, ‘want jachtbraad dat past in zijn mond’ (NB), en Rebekka houdt van Jakob (Genesis 5,28). Ook Isaak is blijkbaar een man die zich laat leiden door impulsen, en vooral door zijn maag. Dat zal hem later nog opbreken. Een subtiel grammaticaal verschil in het ‘houden van’ van Isaak en het ‘houden van’ van Rebekka benadrukt dat de liefde van Rebekka voor haar zoon onvoorwaardelijk is, terwijl de liefde van Isaak voor zijn zoon dat niet is.

Dat rode daar

Alle pionnen zijn gezet: nu kan het hoofddeel van het verhaal verteld worden. Het bekende verhaal van ‘dat rode daar’, dat Jakob kookt en dat Esau wil ‘slokken’ (Genesis 25,29-30 – NBG ’51). Esau wordt hier in al zijn onbeheerstheid neergezet: zijn taalgebruik is ruw en hij denkt alleen maar aan een snelle bevrediging van zijn behoeften. Jakob maakt daar handig gebruik van. Hij ruilt een bord eten voor het eerstgeboorterecht van Esau: het recht op een dubbel deel van de erfenis. Deze erfenis zal voor Jakob vooral symbolisch van belang blijken te zijn: hiermee wordt hij tot de echte stamhouder van zijn vader. Hij zal de geboortelijn doorzetten. Het wordt Abraham, Isaak en Jakob, en niet Abraham, Isaak en Esau.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken