Menu

Premium

Wie wij zijn

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Wie wij zijn

Bij Jesaja 43,9-12 en Matteüs 5,13-16

Het overkoepelende thema, zoals gesuggereerd door beide teksten, is de identiteit van de gelovigen. Deze vijfde zondag na Epifanie biedt gelegenheid om stil te staan bij de vraag: wie ben ik eigenlijk? Welke identiteit heb ik in het licht van de verschenen Heer? Wie duidelijk kan aangeven wie hij is, kan makkelijker keuzes maken voor zijn handelen. Hij weet wat bij hem past.

In beide gevallen gaat het om een door de verschenen Heer verleende identiteit, een identiteit die zij zich niet zelf hebben gegeven. In de oudtestamentische lezing herinnert God zijn volk eraan dat zij meegemaakt hebben hoe Hij de politieke geschiedenis in hun voordeel heeft doen uitkomen. Zij zijn getuigen van zijn handelen. Jezus kent zijn volgelingen de titels van ‘zout voor de aarde’ en ‘licht voor de wereld’ toe.

Getuigen voor het handelen van God

De volkeren zijn bijeengekomen. Het gaat om een rechtszaak. Een rechtszaak die door Israël kennelijk met enige bedeesdheid wordt benaderd. God, voorgesteld als spreker, ziet er geen enkele reden voor. De volkeren en hun goden hebben niets in te brengen wat ook maar enigszins vergelijkbaar is met wat Israël met zijn God heeft meegemaakt. Welk ander volk is zoals Israël bevrijd door Cyrus uit de hand van de Babyloniërs? Welk ander volk kan zich erop beroemen dat zijn god juist zo’n bevrijding heeft voorspeld en doen uitkomen? Dit is uniek, nooit eerder gebeurd in de geschiedenis. Ze mogen komen, de getuigen uit deze volkeren die menen iets soortgelijks te kunnen vertellen in de hoop dat hun getuigenis bevestiging vindt. Laat ze maar optreden, zegt God, wel wetende dat ze er niet zijn.

Israël daarentegen heeft in de bevrijding uit de ballingschap de godheid van God aan zijn eigen lijf ervaren. Dit heeft hij op de andere volkeren voor, hierop berust zijn bevoorrechte situatie. Daarom heeft God hem verkozen als getuige en dienaar – wie anders kan voor Gods realiteit getuigen dan wie haar zelf heeft meegemaakt?

Zout voor de aarde

Het beeld lijkt zo makkelijk. ‘Jullie’ – dat is de realiteit en die wordt vergeleken met zout. Dus: zoals jullie voor de aarde (d.i. de wereld) zijn, zo is zout voor – ja, waarvoor eigenlijk? Veel uitleggers denken spontaan aan eten. Inderdaad werd zout toen al voor zijn smaakmakende en conserverende eigenschappen gebruikt. De betekenis is dan: jullie, mijn discipelen, dragen bij aan de goede smaak en het behoud van de wereld. Maar het beeld van de wereld als smakelijke maaltijd is niet echt bevredigend. Waarom zou iemand de wereld willen opeten?

Daadwerkelijk dekt deze interpretatie de lading van Jezus’ uitspraak niet volledig. Zout speelde om de genoemde eigenschappen ook een rol in de offercultus, al sinds de tijden van het Oude Testament (zie Lev. 2,13). Als Jezus’ beeldspraak naar de offerritus verwijst, krijgen zijn discipelen hier als het ware een cultische functie: door hun toedoen wordt de wereld als offer aan God gewijd.

Jezus’ volgelingen: een open boek van Gods wil

Licht en zout zijn geen unieke beelden in de oudtestamentisch-joodse traditie. Met name het woord van God wordt nog weleens met licht of zout vergeleken. Volgens het Talmoedtraktaat Soferim (15,8) lijkt de Tora op zout, de Misjna op peper en de Gemara op kruiden. In het Oude Testament is het woord van God een lamp voor de voeten van de gelovige (Ps. 119,105), en in de intertestamentaire literatuur wordt de Tora vaker als licht (voor Israël) beschreven (2 Baruch 17,4; 59,2). Ook in het Nieuwe Testament worden de lezers vermaand om op ‘het profetische woord’ te letten als op een lamp in een duistere plaats (2 Petr. 1,19). In de Bergrede verpersoonlijkt Jezus deze beelden: zijn volgelingen nemen de plaats in van het geschreven woord. Aan hun doen en laten valt de wil van God af te lezen, net als in de geschriften. Hun actieradius is bepaald niet bescheiden: zij zijn het zout voor de hele aarde, het licht voor de hele wereld. Hier klinkt reeds door wat de opgestane aan het einde van het evangelie expliciet zal maken: de functie van de leerlingen voor de hele wereld (Mat. 28,18-20).

Het licht en het Licht

Met zijn woorden bepaalt Jezus de identiteit van zijn volgelingen. Jullie zijn zout, zijn licht, zijn een op een berg gelegen stad. De strekking is: ook al zou je dat misschien willen, onopvallend blijven kan voor de volgelingen van Jezus evenmin als voor een duidelijk zichtbare stad. Daarvoor hoef je je niet in te spannen. Dat een licht wordt aangestoken en dan onder de korenmaat gezet – dat bestaat niet. Sommigen beschouwen dan ook het verliezen van zout van zijn zoutheid als onmogelijk: zout kan immers niet anders zijn dan zout. Maar was het dan nodig geweest om het nog over ‘weggooien’ en ‘vertrappen’ te hebben? Dit is immers taal die verwijst naar Gods oordeel. Misschien zit hier wél een stukje opdracht.

Maar stel even dat dit niet zo is. Dat je niet de last hoeft te voelen van een loodzware opdracht (‘Je moet zout voor de hele aarde zijn’). Stel dat Jezus vooral wil zeggen: ‘Je bent zout voor de wereld.’ Dan nog kun je moedeloos raken als je de gemeente van Jezus helemaal niet als zout ervaart en de wereld ook zonder de kerk niet bepaald flauw vindt. Maar was de situatie ten tijde van Jezus of van de gemeente van Matteüs zo veel anders? Ook toen waren Jezus’ volgelingen – op het geheel van de samenleving gezien – niet opvallender dan nu. Bovendien is de gemeente niet op eigen kracht licht voor de wereld, maar door Hem die zelf het Licht is voor de wereld (Joh. 8,12), Licht van Licht, zoals het Credo van Nicea het verwoordde.

Martin Ruf

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Nieuwe boeken