Menu

Basis

Wonderen bij de vleet

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Eerste zondag van de zomer (Lucas 8:26-39)

Lucas 8 bevat een viertal wonderbaarlijke verhalen. Eerst is daar de storm op het meer, dan het verhaal van de boze geesten en de wilde zwijnen, vervolgens een bloedvloeiende vrouw die door aanraking van de jas van Jezus geneest, en ten slotte de dochter van Jaïrus die teruggehaald wordt uit de dood. Aanvankelijk dacht ik dat het tweede, over de boze geesten en de wilde zwijnen, het gekste is, maar in feite zijn de andere drie dat niet minder. Wat wil Lucas hier vertellen?

Eerst maar die boze geesten. Wat zijn dat? En waarom zijn het er zo veel? Jezus heeft al eerder een ontmoeting gehad met een boze geest en wel in hoofdstuk 4. De context is hier verhelderend. Jezus heeft net het gevecht met de duivel achter de rug en keert ‘in de kracht van de Geest’ terug naar Galilea. In de synagoge van Nazaret leest Hij vervolgens: ‘De Geest van de Heer is op Mij’ (4:18). Dat wordt Hem daar niet in dank afgenomen. En dan ontmoet Hij in Kafarnaüm in de synagoge ‘iemand met een boze, onreine geest’ die Hem onmiddellijk provoceert (4:33-34).

Gods Geest en de boze geesten

Het is duidelijk: hier botst de Geest van God op de boze, onreine geest. Het is een krachtmeting. Die man is niet gek, het is geen geesteszieke, hij is de representant van de antimacht, de leugengeest, van precies diezelfde geest die Jezus belaagde in de woestijn. Lucas stelt hier aan de orde dat de menselijke geschiedenis het toneel is waarop de Geest van God het opneemt tegen de leugengeest. In zijn Evangelie is Jezus gestalte van Gods Geest. Wat die Geest bewerkstelligt, maakt Hij duidelijk met het Jesajacitaat (4:18-19): barmhartigheid, genezing, met één woord: humaniteit. De leugengeest maakt mensen kapot, en de drager daarvan weet in de ontmoeting met Jezus dat diens laatste uur geslagen heeft. Jezus is daadwerkelijk gekomen om deze te verdelgen, opdat de bezetene tot mens-zijn wordt opgericht. Dit is dus geen primitief verhaal en het gaat ook niet om duiveluitdrijvingen, zoals die tot op de huidige dag wel beoefend worden, maar om de vraag: in welke geest willen wij leven? Door welke geest laten wij ons leiden, waar zetten wij onze kaarten op, met wie gaan wij mee? Met Jezus? Of laten wij ons inpakken en kapot maken door het legioen van boze geesten? En zo komen wij bij Lucas 8.

Legioen

Niet één boze geest, maar meer dan vijfduizend. De exegeten die ik geraadpleegd heb, leggen allemaal een verband met een Romeins legioen en dat telt zoveel mensen. Zou die ene arme man bezeten zijn door vijfduizend boze geesten? Ik denk dat Lucas laat zien dat wie zich door leugengeesten laat regeren – en daarvan zijn er vele – geen menswaardig bestaan heeft. Deze man is slachtoffer daarvan, hij kan zich er niet van losmaken, hij wordt gek en gaat eraan kapot. ‘Wat hebt Gij met mij te maken,’ schreeuwt hij uit (8:28). Nou veel, zo niet alles, want Jezus is de Zoon van de allerhoogste God, zoals deze man zelf zegt. En deze allerhoogste God wil dat deze man leeft en niet kapot gaat. Dat hij leeft in vrijheid en vreugde en met menselijke waardigheid. Nu wil die man dat vast ook wel, maar die antimachten hebben hem in hun greep. Wanneer hij er één kwijt is, neemt de volgende hem te pakken, en dat gaat zo maar door. Het is een legioen! Hij kent zichzelf niet eens meer, hij is zichzelf kwijt en nóemt zich zelfs Legioen. Zo hebben zijn ouders hem niet genoemd.

De Romeinen

Zou het toevallig zijn dat Lucas hier het woord legioen gebruikt? De Romeinen wáren de facto de heersende (bezettings)macht, ook in de Decapolis, het overjordaanse niet-Joodse gebied. Lucas schrijft na de verwoesting van de tempel, en de Romeinse macht lijkt onverwoestbaar. Hoe mensonterend en
vernederend deze macht was, laat hij zien in deze bezetene. Die gaat eraan kapot. Zo gezien is dit verhaal verzetsliteratuur, ideologiekritisch en ontmaskerend en dus hoopgevend en bemoedigend: dat hele legioen heeft geen poot om op te staan. In de confrontatie met Jezus smeken ze Hem om hen niet in de afgrond te storten, dat is de hel van waaruit niemand terugkeert. Ze zijn doodsbang, dat hele legioen, doodsbang voor de levende God, voor de Zoon van de Allerhoogste. En terecht. Angst is de metgezel van een kwaad geweten. Wie goed doet, goed ontmoet. Het loopt slecht met ze af. Voor de leugengeest geen genade. Onrein als ze zijn, horen ze thuis bij de onreine wilde zwijnen, en daarmee verdwijnen ze in de diepte en verdrinken. Een dubbele reiniging op onrein, want niet-Joods terrein. Een bemoedigend verhaal: God heeft het laatste woord en ook buiten Joods gebied, ook bij de volkeren, zal dat uiteindelijk het geval zijn. Het heil is voor de volkeren, want ‘alzo lief heeft God de wereld gehad’ (Johannes 3,16).

Discipel van Jezus

De zwijnenhoeders werden hier natuurlijk niet vrolijk van. En zij niet alleen, want de hele bevolking van die streek bezwoer Jezus om weg te gaan (8:37). Zouden die zwijnenhoeders hier toevallig genoemd worden? Of zijn dit de hoeders van de onreinheid, de meelopers, de ‘wir haben es nicht gewusst-mensen’? Of zij die zeggen: Laat ons toch met rust, het is wel een rotleven, maar beter is toch niet te verwachten. We doen het ermee. Ondermaats leven is niet het leven dat God geeft. Dat heeft die inmiddels ex-bezetene goed begrepen. Hij is nu in de kleren en geheel bij verstand. Hij zit aan Jezus’ voeten. Hij is leerling geworden, leerling van het Koninkrijk Gods. Jezus neemt hem aan als gezant en getuige, als gezondene onder de heidenen.

Deze exegese is opgesteld door Jaap Goorhuis.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken