Menu

Premium

‘Zalig allen die wachten op Hem’

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jesaja 30,15-21 en Lucas 13,22-30

Jesaja

In de Jesajatekst treft ons een warme, genadige God. Bij Lucas daarentegen vinden we een Heer des huizes die laatkomers onverbiddelijk buitensluit, en hen uitmaakt voor rechtsverkrachters. Zij worden knarsetandend uitgestoten uit het Koninkrijk Gods.

Wie wordt er in Jesaja 30,17 eigenlijk aangesproken: Israël of Egypte? Wie is die ‘E/ene’, en wie het ‘duizendtal’ (NB)? In Jesaja 30,15-16 wordt duidelijk Israël aangesproken. Maar abrupte perspectiefwisselingen komen in de profetische literatuur regelmatig voor. Zo kunnen onder het ‘duizendtal’ in Jesaja 30,17 ook de Egyptische legioenen worden verstaan: zij zullen sidderen voor het aangezicht van (de) ‘Ene’ en zijn woord. En voor de kracht van de vijf, de Tora, zullen zij vluchten, met achterlating van hun machtssymbolen, het vaandel en de (grens)paal. Deze heilige symbolen van leger en natie zullen de stille getuigen zijn die van dat machtige Egypte overblijven. De eersten zullen de laatsten zijn.

Mijn Heer, je leermeester

Na de verdrukking volgen in het tweede deel van de perikoop (Jesaja 30,18-21) woorden van genade. Met name Jesaja 30 vers 20 roept vragen op. De Naardense Bijbel vertaalt hier: ‘Geven zal mijn Heer u wel brood der benauwing en water van verdrukking, maar die je onderricht zal niet nogmaals wegvliegen, (…)’; de NBV: ‘De Heer zal jullie brood geven in de benauwenis en water in de nood. Hij die jullie onderricht gaf, zal zich niet langer verbergen.’ Ten eerste valt op dat waar je in het Hebreeuws de onuitsprekelijke Godsnaam JHWH zou verwachten, ’adonai staat uitgespeld, in de eerbiedige meervoudsvorm dus, die meestal alleen voor de aanduiding van de Naam is gereserveerd. Het komt weinig voor, maar toch wordt deze Naam hier wel degelijk bedoeld. Ook de vertaling van het Hebreeuwse woord morèikha (dat hier twee keer voorkomt) roept vragen op. Op het eerste oog is dit een zelfstandig naamwoord meervoud met suffix tweede persoon enkelvoud, dat doorgaans ook zo vertaald wordt: ‘je leraren’. Maar door toevoeging van de jod kan het ook worden gelezen als dezelfde, eerbiedige meervoudsvorm als die van het woord ’adonai, en dus ook als enkelvoud worden vertaald. Kiest men het enkelvoud, dan is de leermeester God zelf, of zijn Gezalfde, een belangrijk motief in Jesaja. Kiest men het meervoud, dan zijn de profeten de meest waarschijnlijke kandidaten voor het leermeesterschap.

Water en brood

Hier hangt ook het verband van af dat wordt gelegd tussen brood en benauwing en water en verdrukking (Jesaja 30,20). Zoals het er in het Hebreeuws staat, verwacht je een genitivus-relatie, zoals ook de NB vertaalt. De vertaling van de NBV kan ook, maar eigenlijk zou je dan een constructie met het Hebreeuwse voorzetsel be verwachten. Wie is dan de gever van benauwing en verdrukking? Is dit God zelf, of zijn Gezalfde? Zoals de NB vertaalt, is dat het geval, waarmee Hem een grote macht wordt toegedicht. Vertaalt de NB daarom, terugschrikkend voor een te directe christologische uitleg, met het onpersoonlijke ‘je onderricht’ en ‘jouw onderrichters’ in plaats van met ‘jouw leermeester’? Het werkwoord k(h)anaf (= zich afzijdig houden, zich verbergen – Jesaja 30,20), dat volgens het lexicon Koehler-Baumgartner alleen hier voorkomt, vertaalt de NB met ‘wegvliegen’. Waarschijnlijk om, in aansluiting bij de Statenvertaling en NBG ’51, het verwante Hebreeuwse zelfstandig naamwoord kanaf, ‘vleugel’, te laten meeklinken. De essentie is in ieder geval dat het onderricht het waarneembare teken van Gods verbond met Israël zal zijn. Dat woord wijst de weg. Niet de rijkdommen, dier-goden, cavalerie en statussymbolen van Egypte (vgl. Jesaja 30,6-7).

Tot de H/heer des huizes is opgestaan

Het wachten op de Heer (Jesaja 30,18) vormt de brug naar de evangelieperikoop van deze zondag, die als een negatief past op het positief van de Jesajatekst. De ietwat provocerende vraag van ‘zomaar iemand’ (Lucas 13,23 – NB) kan worden gezien als de aanleiding voor deze korte gelijkenis: of er dan maar zo weinig worden gered? Enkele hoofdstukken eerder (10,1-20) werden immers tweeënzeventig volgelingen op pad gestuurd om arbeiders te werven. Daarvóór liggen al jaren van Jezus’ prediking, wonderen en onderwijs. De imperatief van Jezus: ‘doe alle moeite’ (Gr.: agoonizesthe, Lucas 13,24 – NBV) duidt op de prestatie die een sporter moet leveren om te winnen, maar er is ook wel voorgesteld dat dit woord al een doodsstrijd aanduidt. Een ander vraagstuk is de identiteit van de ‘heer des huizes’ die opstaat (Lucas 13,25). In het Nieuwe Testament is het een tamelijk veel voorkomende aanduiding van een huiseigenaar. Overdrachtelijk kan het om God zelf gaan. Maar ook de eigenaar van het huis met de bovenzaal waar het Laatste Avondmaal zal plaatsvinden, is een (Gr.:) oikodespotès. Het Grieks voor zijn ‘opstaan’ (egeiroo) treffen we ook aan bij Talita (Marcus 5,41) en Lazarus (Johannes 11,12): hoe dichterbij Jezus’ eindbestemming komt, hoe meer Goede Vrijdag en Pasen voelbaar worden.

Geen partygangers

De verbindende schakel op deze zondag is Jesaja 30,18: ‘Want de Heer is een God van recht. Gelukkig de mens die op Hem wacht’ (NBV). Niet passief wachten, maar actief, geduldig vérwachten wordt hier gevraagd. Degenen die, zoals de partygangers van Project X in Haren, denken dat het ‘erbij geweest zijn’ voldoende is om het Koninkrijk Gods binnen te mogen, treft een onverbiddelijke afwijzing: ‘Ik ken jullie niet, waar komen jullie vandaan?’ (Lucas 13,27). Het opvallende is hier dat ‘Ik ken/weet niet’ hier in het Grieks twee lijdend voorwerpen lijkt te hebben: ‘jullie’ en ‘vanwaar gij zijt’. Daarom is in veel tekstgetuigen ‘jullie’ weggelaten. Het is echter een constructie die wel vaker in de Bijbel voorkomt; zie bijvoorbeeld Jeremia 9,23. Het werkwoord betekent hier ‘erkennen’. Mensen als bovengenoemde partygangers worden niet als getuigen van het evangelie erkend. Maar gelukkig zullen er uiteindelijk uit alle windstreken genoeg anderen arriveren die mogen aanliggen in het Koninkrijk Gods. De laatsten zullen er de eersten zijn (Lucas 13,29-30).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken