Menu

Premium

Zoekt eerst Gods Koninkrijk en zijn gerechtigheid

Bij Jesaja 49,13-18 en Matteüs 6,(22)24-34

Het wel en wee van mensen gaat God ter harte. Verwoord als een overtuiging kom je die visie nogal eens tegen in de Schrift. Voor een filosoof als Aristoteles was God de onbewogen Eerste Beweger, maar voor Israël luidt zijn naam: ‘Ik Ben Er Bij’. Eén en al bewogenheid om mensen dus.

Gods zorg

Bij Jesaja beluisteren we iets van die diepgaande zorg van God voor mensen. Hij vergeet hen niet! Bij Matteüs is het al niet anders. Daar staat het buiten kijf dat God al bekommerd is om de vogels in de lucht en de bloemen op het veld. Dat geldt dan toch zeker ook voor mensen. Maar velen kunnen dat blijkbaar niet helemaal geloven. Bij Jesaja horen we de klacht van Sion. De mensen die Jezus schetst vragen veel van zichzelf, alsof er geen hemelse Vader bestaat die weet wat ze nodig hebben en die garant voor hen zal staan, mits zij zich aan de gerechtigheid iets gelegen laten liggen.

Dialoog

Jesaja 49 kan men typeren als een groots visioen met daarin het tweede lied over de Ebed Adonai (49,1-6). Zeker vanaf Jesaja 49,7 handelt de tekst over de terugkeer van het volk uit de ballingschap. De lezing vangt aan met een vreugdekreet over het feit dat God zijn volk bemoedigd heeft en dat Hij zich over hen ontfermt. Hier wordt duidelijk een statement gemaakt. De tekst vervolgt met een vraag- en antwoordspel tussen twee partijen. In de woorden van Sion klinkt eerst teleurstelling en verlatenheid door. Bij monde van Jesaja is het echter de Heer zelf die protesteert tegen de gedachte dat Hij ooit zijn volk zou kunnen vergeten.

Opmerkelijk zijn de vrouwelijke beelden voor God in deze tekst. De toewijding van God voor zijn volk wordt vergeleken met de zorg van een vrouw voor haar pasgeboren kind. Deze meer feministische benadering van God is het waard om gekoesterd te worden!

Licht en duisternis

Het gedeelte uit de Bergrede dat vandaag aan de orde is, ligt duidelijk in het verlengde van het voorafgaande. Na het Onze Vader (Matteüs 6,9-13) en de passage over het oprechte vasten, volgt Matteüs 6,19-21, waarin relativerend gesproken wordt over het belang van aardse goederen. De tekst vervolgt dan met een mogelijk bestaand spreekwoord: ‘De lamp van het lichaam is het oog’ (Matteüs 6,22). Vergelijk in het verlengde van de lezing de uitdrukkingen ‘Niemand kan twee heren dienen’ (Matteüs 6,24a) en ‘Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen leed’ (Matteüs 6,34b).

Jezus neemt de tekst over het oog echter niet zonder meer over. In zijn commentaar erop maakt Hij duidelijk dat het oog ook in het tegendeel van een lamp kan verkeren: het kan slecht of boos (Gr.: ponèros) zijn en dat blijft dan niet zonder gevolgen voor heel het lichaam. Het gaat Jezus hier om het geestelijk welzijn van de leerlingen. Hoe kan het licht in duisternis verkeren? In de gelijkenis van de werkers in de wijngaard (Matteüs 20,1-15) zijn diegenen die de hele dag gewerkt hebben, maar toch evenveel uitbetaald kregen als zij die slechts gedurende een enkel uur arbeid verricht hebben, ontevreden. Tegen deze ontevreden werkers zegt de eigenaar van de wijngaard letterlijk: ‘Is uw oog boos (ponèros) omdat ik goed ben?’ (Matteüs 20,15). Het boze oog heeft dus veel te maken met afgunst over geldkwesties en met een buitengewone gerichtheid op het materiële. Wanneer het geld een prioriteit wordt in het leven van de leerlingen, dooft de lamp van het evangelie en komt er duisternis voor in de plaats.

De formulering over het onmogelijke van het dienen van twee heren sluit hier fraai bij aan. Het werkwoord douleuoo dat hier gebruikt wordt, refereert duidelijk aan een slaaf-meester-verhouding. Mammon als een personificatie van een antigoddelijke macht staat voor de grote invloed van het geld (vgl. ‘geldduivel’ in de WV). Het dienen van de onrechtvaardige mammon impliceert dus onvrijheid en onderdanigheid. Wie aan geld verslaafd is, kan niet tevens aanhankelijk zijn aan God.

Geen zorgen!

Uiteraard kan het frequente gebruik van het werkwoord merimnaoo (bezorgd zijn) in het vervolg van de lezing niemand ontgaan. Maar liefst vijfmaal komt het hier voor (in Matteüs 6,25.27.28.31.34) en daarbuiten bij Matteüs alleen nog in Matteüs 10,19: ‘Wees niet bezorgd wat of hoe jullie moeten zeggen…’ De oproep van Jezus om niet bezorgd te zijn heeft niets te maken met een pleidooi voor een achteloos en onbekommerd bestaan door je nergens druk over te maken. In een Engelstalig commentaar op dit vers werd het eens heel pakkend geformuleerd: ‘Jesus intended to free his disciples from worry, not from work.’ Geen pleidooi voor passiviteit, want er is wel degelijk iets waar de leerlingen zich druk over kunnen maken: het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid (Matteüs 6,33). Waar het echter gaat om dagelijkse behoeften als eten, drinken en kleding mag de leerling van Jezus erop vertrouwen dat God erin zal voorzien (Genesis 22,8). Zoals God er ook voor zorgt dat de leerlingen van Jezus zich in krachtige bewoordingen kunnen verweren wanneer zij overgeleverd worden (Matteüs 10,18v). Met de woorden ‘de vogels van de hemel zaaien niet en maaien niet en oogsten niet’ (Matteüs 6,26) geeft Jezus aan dat deze bezigheden behoren tot de normale menselijke activiteiten. Maar tevens wil Hij ermee duidelijk maken dat de leerlingen eerder moeten leven vanuit het vertrouwen op Gods voorzienigheid dan dat zij hun zekerheid proberen te vinden in de mogelijkheid om heer en meester te zijn over het eigen bestaan. Vandaar natuurlijk ook de bede uit het Onze Vader: ‘Geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben’ (Matteüs 6,11).

God zorgt niet zozeer voor zijn mensen omdat zij het voedsel verbouwen en zich inspannen om het te oogsten, maar omdat zij veel meer waard zijn dan de vogels van de hemel. Dit komt ook tot uitdrukking door het gebruik van de bekende hermeneutische regel kal wachomer in Matteüs 6,30: uit hoe het eraan toegaat in onbeduidende gevallen, wordt een conclusie getrokken voor de gang van zaken in gevallen van een veel grotere importantie.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken