Menu

Basis

Zolang ik zweeg, verdorde mijn bestaan

In de protestantse Groningse Martinikerk kun je terecht om te biechten. Deze biecht is geïntroduceerd door wijkpredikant Pieter Versloot. In dit artikel schetst hij zijn bronnen en de praktijk.

Luther wilde de biecht ‘voor alle schatten in de wereld niet ruilen’. 1 Calvijn spoorde mensen aan tot de private biecht, ‘voor hun pastor de verborgen wond van hun ziel bloot te leggen, om dan persoonlijk tot hen gericht van hem te horen: ‘Wees gerust, uw zonden worden u vergeven’ 2 . Vanuit een kromgegroeide biechtpraktijk richtten zij zich weliswaar tegen de biechtplicht. De druk die werd uitgeoefend op het geweten van mensen en de macht die de kerk daaraan ontleende, vonden zij namelijk in strijd met de vrijheid van een gelovige. Zij spraken zich tevens uit tegen het verdienstelijk karakter van de biecht: het afkopen van schuld. Dat devalueerde Gods genade. Voor Luther en Calvijn bleef de biecht een parel van grote waarde die de Heer aan zijn kerk gaf. Luther bleef zijn hele leven lang te biecht gaan. Eeuwen later wordt het belang van de biecht in onze protestantse kerken regelmatig met woorden onderstreept. In de praktijk is ze echter een geschenk dat wij nauwelijks uitpakken en uitdelen.

Biechtspreekuur

Twee jaar geleden begon ik als protestantse dominee in overleg met de wijkkerkenraad dat geschenk wel uit te pakken. Sindsdien houd ik elke woensdagmiddag biechtspreekuur in de Martinikerk in Groningen. In dit artikel beschrijf ik hoe ik daartoe kwam en hoe de biecht gestalte krijgt. Ik gebruik een prachtig artikel uit het Dienstboek van de Protestantse Kerk in Nederland als leidraad voor mijn verhaal. 3 Dit artikel belicht evenwichtig de biecht vanuit gereformeerd perspectief. Het maakt deel uit van het onderdeel ‘Bediening van de Verzoening’, dat ook twee orden voor persoonlijke boetedoening en een orde voor gezamenlijke boetedoening bevat. (Over onuitgepakte geschenken gesproken…!)

Biechten in Kazachstan

In 2000 werd ik vanuit de Samen op Weg-kerken door de Gereformeerde Zendingsbond uitgezonden als zendingspredikant naar Kazachstan. Ik werd verbonden aan een baptistenkerk, die vond dat je de woorden van Jezus vooral moest doen. Men theologiseerde graag, maar geloofsgehoorzaamheid ging voorop. Men nam de woorden uit Jakobus 5,16 serieus: ‘Beken elkaar uw zonden en bid voor elkaar, dan zult u genezen.’ Ik kreeg stante pede na aankomst een man uit de gemeente toegewezen, die mijn biechtvader zou worden. Ik steigerde. Als westerling was ik erg gesteld op mijn privéleven. Mijn kritischgereformeerde hoofd begon onmiddellijk allerlei theologische en praktische vragen te stellen. Ik besloot echter de cultuur te eerbiedigen. Ik kwam niet alleen om te zenden, maar ook om te ontvangen. Elke week sprak ik met mijn biechtvader af. We aten samen, leerden bijbelteksten in de lokale talen uit het hoofd, beleden elkaar onze zonden en baden samen. Gaandeweg vond ik drie redenen die mij overtuigden van de kracht van de biecht.

Door het te doen ervoer ik hoe bevrijdend het hardop belijden van zonden kan zijn. Ik ontdekte hoe moeilijk het was over mijn trots heen te stappen. Hoezeer ik gewend was geraakt het kwaad in mijn denken en doen te rationaliseren en te bagatelliseren. Ik maakte aan den lijve mee wat in Psalm 32,3 staat: dat zwijgen over destructieve patronen, daden en gebeurtenissen in je leven je bestaan doen verdorren. Als nuchtere hervormde jongen kreeg ik na sommige biechtgesprekken dromen, waar in concrete beelden het kwaad mijn lichaam verliet. God sprak zelfs in die dromen tot me. De biecht daagde mijn nogal geseculariseerde godsbeeld uit.

Het artikel van Dietrich Bonhoeffer in Gemeinsames Leben over biecht en avondmaal deed voor mij veel op zijn plek vallen. Volgens hem wil zonde met de mens alleen zijn. Zij onttrekt hem aan de gemeenschap. In het duister van het nietuitgesprokene vergiftigt zij het innerlijk van de mens. In de biecht komt zonde voor het aangezicht van een broeder of zuster aan de dag. Het niet-uitgesprokene wordt openlijk gezegd en beleden. Je geeft de laatste burcht van de zelfrechtvaardiging prijs. Zelfvergeving doet dat niet, waardoor je niet kunt breken met de zonde. Beleden zonde verliest haar macht zodra ze in het openbaar wordt veroordeeld én vergeven door de broeder. Christus gaf onze broeder op grond van Johannes 20,23 de volmacht zijn genade en waarheid te vertegenwoordigen. ‘Ga ik biechten bij de broeder, dan ga ik tot God.’ Zodra bij de broeder je schuld aan het licht komt, ben je fundamenteel niet meer alleen. De biecht baant zo een weg terug naar de gemeenschap. 4

Ik bezocht regelmatig de Russisch-orthodoxe kerk en leerde de oosters-orthodoxe biecht kennen. Zij is daar net als in de rooms-katholieke kerk een sacrament. De biecht is een tweede doop. Zij wast de zonden weg, die gelovigen doen na hun eerste doop. 5 De biecht vindt in het openbaar plaats. Voor de dienst staat de priester achterin de kerk bij een lessenaar met een kruis, bijbel en/of icoon. Mensen melden zich zichtbaar (maar niet hoorbaar!) bij hem. Ze geven hem een briefje met hun zonden. De biechteling staat altijd recht voor de lessenaar, de priester in een hoek van negentig graden ernaast. De gelovige staat namelijk tegenover Christus, die de zonden vergeeft. De priester bemiddelt alleen maar. Na absolutie wordt het zondenbriefje verscheurd. Soms krijgt de biechteling een ander briefje mee met een epitimie (van het Griekse: επιτιμιον; ‘straf’, ‘vergelding’). De volksmond ziet dit als een doktersrecept, dat aanwijzingen bevat voor een gezonder geestelijk leven. Deze biechtpraktijk heeft iets van een ‘douche’6 , die mensen nemen voordat ze aan de heilige liturgie deelnemen.

Een hybride biechtpraktijk

In de Groningse Martini heeft de biecht een hybride gestalte gekregen. Zij is met name gevormd door Bonhoeffer en de oosterse-orthodoxe praktijk. De biecht vindt zichtbaar plaats in een bescheiden, maar sfeervolle ruimte met kleine ramen. Mensen kunnen van tevoren een afspraak maken of gewoon binnenvallen. Bij ‘filevorming’ vraag ik mensen in de kerk te wachten of terug te komen op een ander moment. De biecht vindt aan een tafel plaats, waarop altijd een bijbel en een liedboek liggen. Ik zit altijd in een hoek van 90 graden ten opzichte van de biechteling. Ik vertel dat ik daar niet als psycholoog zit, maar als dominee met ambtsgeheim. Dat ik een veilige ruimte biedt, waar ze hun hart kunnen luchten. Aan het einde van het gesprek bied ik in de regel aan kort voor de persoon te bidden. Ik leg uit waarom ik dat aanbied: ‘omdat ik als dominee – of jij dat nu wel of niet gelooft – geloof dat hier een Derde aanwezig is: Christus, die ik alleen maar vertegenwoordig.’ Ik zeg daar bij dat het gebed ter plekke kan met de persoon

erbij of de volgende ochtend zonder de persoon erbij in mijn eigen gebedstijd thuis. Ik verwijs regelmatig naar een passende bijbeltekst of een lied.

Twee opties

Mensen die graag absolutie willen, bied ik twee opties: hun zonden ter plekke kwijtschelden met de woorden van 1 Johannes 1,9 (na uiting van berouw, een oprecht voornemen te breken met genoemde zonde(n) en de bereidheid het goed te maken met betrokkenen). Optie twee is dat ze thuis alles op papier zetten en terugkomen op een afgesproken tijd. De persoon leest alles hardop voor, spreekt zijn berouw en de intentie tot levensvernieuwing uit. Ik verleen absolutie met een bijbeltekst, waarna we het zondenpapier samen vernietigen. Ik heb bij deze optie mensen ook wel buiten uitgenodigd en met hen het zondenpapier verbrand, verscheurd en/ of op het water gegooid. Ik heb bij deze vorm verkorte versies van de orden van dienst uit het Dienstboek gebruikt. Ik benadruk hierbij altijd dat dit niet iets magisch is en dat de persoon ook niets bijzonders hoeft te voelen. Het is een concrete eerste stap op weg naar herstel. Zichtbaar en tastbaar gemaakt in een ritueel, dat daardoor vaak wel heel krachtig is.

Wie hoort de biecht?

In de rooms-katholieke en oosters-orthodoxe traditie is het horen van de biecht vanwege het sacramentele karakter voorbehouden aan het priesterambt. De pastoor van Groningen (met wie ik overigens erg goed kan opschieten) uitte daarom recent nog in een persoonlijk gesprek zijn zorg over mijn biechtpraktijk. Volgens Calvijn is de vrijspraak een toespitsing van de ambtelijke verkondiging en dus enkel voorbehouden aan de predikant. Luther vond dit het recht en de verantwoordelijkheid van iedere christen. Bonhoeffer volgt hierin Luther. Ik houd in de praktijk de lijn aan van Calvijn. Ik laat me in de regel vervangen als biechtvader door collega-predikanten en onze missionair werker, die ook ambtelijk bevestigd is. Daar komt bij dat zij een gelofte tot geheimhouding hebben afgelegd. Principieel geloof ik echter met Luther en Bonhoeffer dat ook een ervaren gemeentelid de biecht af kan nemen.

Bredere praktijk: Lucht je hart

In de praktijk gebeurt er in het biechtspreekuur meer dan schuld belijden en schuld vergeven. Naar buiten toe gebruiken we de leus ‘Lucht je hart!’ (Ooit aangereikt door een studente van Vindicat aan wie ik het idee voorlegde.) Vervolgens lezen mensen dat zij hun hart kunnen luchten, tijdens een ‘biechtspreekuur’. Die term garandeert dat mensen nooit met een wissewasje komen. ‘Lucht je hart’ kun je zien als stadspastoraat. In een ontkerkelijkt land hebben vrienden de functie van biechthoren grotendeels overgenomen. Toch zijn er dingen die men liever zelfs niet aan vrienden vertelt. Ze zijn te gênant, te erg of te gevoelig. Vroeger kon je die kwijt in de kerk: als je rooms was bij de pastoor. Als protestant in het pastoraat thuis, de schuldbelijdenis en genadeverkondiging in de dienst of bij de censura morem (de vormen waarin de protestantse traditie de biecht vormgaf).

Een adres voor het kwaad

Tegenwoordig moet je als postmodern mens maar een adres zien te vinden voor het kwaad in je leven. De Litouws-Poolse dichter Czeslaw Milosz verwoordt dat briljant in zijn gedicht: Op zekere leeftijd. De postmoderne mens kan heus, naast zijn vrienden, terecht bij een psycholoog, een psychiater of een coach. Maar ‘dan kom je op een wachtlijst, je moet ervoor betalen, afspraken maken, ze vinden van alles van je en je moet vaak een hoop werk doen.’ ‘Bij u kan ik gewoon binnenvallen, het kost niks, u veroordeelt mij niet en ik ga opgelucht naar huis’, zeggen mensen tegen mij. Ik noem de biecht wel eens gekscherend een ‘geestelijke vuilstort’. Mensen melden zich met de rommel uit hun leven, we ‘scheiden’ het verschillende afval (schuld, schaamte, pijn, verdriet, et cetera). Dat gooien we samen weg in containers, die later onzichtbaar worden weggedragen door Christus, de ‘koopman in oud roest’ (Achterberg).

De biechtelingen

Sommigen komen om met een gereinigd geweten mensen weer in de ogen te kunnen kijken en aan het avondmaal te kunnen deelnemen. Anderen komen om een veeleisende maatschappij én een veeleisend ik even te ontvluchten. Ze vinden ruimte voor hun verhaal en een plek om hun ‘shit’ te dumpen. Weer anderen vinden zichzelf ‘klootzakken’, voelen zich in de woorden van Milosz ‘een dikke, vieze pad’. Ze kunnen bijna niet geloven dat God hun niet ‘uitkotst’. Voor al deze mensen is de biecht een geschenk uit de hemel.

Liturgisch pastoraat

Het Dienstboek karakteriseert de private biecht vanuit haar Keltische verworteling als ‘liturgisch pastoraat’. In Groningen merk ik de missionaire kracht van deze vorm van pastoraat. Zij doet mij de betekenis herontdekken van liturgie, die zij volgens Jonker in het Nieuwe Testament heeft, ‘nl. die van apostolaat en dienstbetoon’ 7 . Ik doe niet aan verborgen zieltjeswinnerij in de Martini. Maar door Christus’ onvoorwaardelijke, schuld vergevende en schaamte bedekkende liefde zoveel mogelijk te belichamen vallen daar regelmatig apostolaat, liturgie en pastoraat samen.

Ds. Pieter Versloot is predikant van de Wijkgemeente Martinikerk Groningen.

1 Dienstboek -Een proeve. Deel II Leven – Zegen – Gemeenschap, Zoetermeer 2004, p. 338.

2 Institutie III, IV. 14.

3 Dienstboek -Een proeve. Deel II Leven – Zegen – Gemeenschap, Zoetermeer 2004, Bediening van de verzoening, pp. 337-355.

4 Dietrich Bonhoeffer, Verborgen omgang, Baarn 2003, pp. 107-118.

5 John Karmiris, Concerning the Sacraments, in: Eastern Orthodox Theology, Daniel B. Clendinin (editor), p. 29.

6 Pastoor Wagenaar in Groningen gebruikt ook regelmatig dit beeld voor de biecht.

7 H. Jonker, Liturgische oriëntatie, Wageningen, p. 26.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken