Menu

Premium

Zomer

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

oogst

De moderne westerse mens beleeft de zomer in het algemeen zeer positief. Het is de tijd van groei en bloei, van genieten en ontspannen. Dat blijkt ook hieruit: in tal van seculiere liederen speelt het thema zomer, soms letterlijk maar vaker als metafoor, een grote rol. Men drukt er de schoonheid en volmaaktheid van het leven mee uit, en dikwijls ook de periode van ontluikende liefde.

In het bijbelse spraakgebruik overheerst het positieve eveneens. Het is de periode van droogte en oogst, en die twee elementen maken dat het woord zomer zich breder heeft ontwikkeld dan louter een jaargetijde. De zomer is nauw met het andere seizoen, de winter, verbonden. Wat bij de bespreking van ‘winter’ staat vermeld, is voor een deel ook op ‘zomer’ van toepassing; om niet te veel in herhaling te vallen, verwijzen we daar met nadruk naar.

Grondtekst

Het Oude Testament kent twee woorden voor zomer: het Hebreeuwse qajits en het Aramese qajit. Het laatste treffen we alleen aan in Daniël 2:35. Het eerste komt in ca. twintig teksten voor, maar het heeft ook andere betekenissen, hoewel de verschillen niet altijd scherp zijn. De inhoud ‘zomer’ heeft het in Genesis 8:22; Amos 3:15; Zacharia 14:8; Psalm 32:4; 74:17; Spreuken 6:8; 10:5; 26:1; 30:25. Daarnaast geeft het ‘zomervruchten’ (2 Sam. 16:1-2; Jes. 16:9; Jer. 40:10, 12; 48:32; Mi. 7:1; Am. 8:1-2) of ‘zomeroogst’ (Jes. 28:4; Jer. 8:20) aan. Deze nuances tonen dat zomer en oogst bijna identiek zijn; dat wordt bevestigd door enkele teksten waarin zomer en oogst (qatsier) parallellen zijn. Het werkwoord qjts in de qal-vorm, ‘de zomer doorbrengen’, verschijnt eenmaal (Jes. 18:6); in de hif’il-vorm betekent het ‘ontwaken’ of ‘wakker worden’. Zoals al bij de bespreking van ‘winter’ is vermeld, wordt zomer nogal eens samen met winter vermeld. De Septuaginta geeft qajits met verschillende woorden weer: theros, ‘zomer’ (Gen. 8:22; Zach. 14:8; Ps. 74:17; Spr. 6:8; 24:60; 30:25; ook in Sir. 50:8); amètos, ‘het maaien’ of ‘de oogsttijd’ (Mi. 7:1; Jes. 8:2); ther inos, ‘zomer’ of ‘zomertijden’ (Am. 3:15; Dan. 2:35; ook 1 Clemens 20:9); therismos, ‘de oogst’ of ‘de te oogsten vrucht’ (Jes. 16:9); opora, ‘de vrucht’ of ‘de oogst’ (Jer. 40:10, 12; 48:32); kauma, ‘zomerhitte’ (Spr. 10:5). Het merendeel van deze woorden uit de Septuaginta keert terug in het Nieuwe Testament; theros, ‘zomer’, treffen we slechts bij de synoptici (Mat. 24:32; Mar. 13:28; Luc. 21:30; vgl. Hermas 4:2-5) aan.

Letterlijk en concreet

a.Uit de bijbel kunnen we opmaken dat men toentertijd uitging van twee seizoenen: winter en zomer. Zij markeren het jaar. Dit komt duidelijk naar voren in het in Qumran gevonden geschift de Regel van de Gemeenschap, waar de vrome de wisselingen van de seizoenen biddend ondergaat (10:7). De winter is de regentijd, waarin geploegd en gezaaid wordt; de zomer is de droge periode, waarin het gewas rijpt en ten slotte geoogst wordt. Sneeuw en regen in de zomer zouden de orde der natuur, door God geschapen, verstoren (Spr. 26:1). De zomertijd bestrijkt ongeveer de maanden april tot en met oktober. Gedurende de zomer loopt de temperatuur enorm op. De gemiddelde minimumtemperatuur is 20oC en de gemiddelde maximumtemperatuur in de schaduw 30oC. In deze periode is dan ook de nachtelijke dauw onmisbaar voor de ontwikkeling van het gewas.

b.De zomertijd is de oogsttijd. Men maakt wel onderscheid tussen voorzomer, de tijd van de graanoogst, en de nazomer, de tijd van de oogst van boomvruchten. Aangezien de oogst plaatsvindt in de zomer, bestaat er tussen deze oogst en zomer geen duidelijk onderscheid (vgl. Jes. 16:9; Jer. 8:20; Spr. 6:8; 10:5). Deze twee zijn tot op zekere hoogte uitwisselbaar.

c.Waar winter en zomer samen voorkomen, duiden zij het totale jaar aan; samen staan zij voor een omvattende tijdsaanduiding (Gen. 8:22; Zach. 14:8; Ps. 74:17). In die zin kan dat duo evengoed onder het kopje ‘beeldspraak en symboliek’ ter sprake kunnen komen.

Beeldspraak en symboliek

a.De zomer is oogsttijd. Het is dus van groot belang dat de zomer goed verloopt, want een goede oogst is de garantie voor het voortbestaan van leven. Het gebruik van de zomer als vergelijking van het goede ligt voor de hand. Maar de zomer is tevens de droge en hete periode. Dat aspect hanteert de dichter om zijn innerlijke verscheurdheid weer te geven: zoals de zomerse hitte beken doet opdrogen, zo is door zijn zonde het levenssap uit hem weggevloeid (Ps. 32:4). Hij is geestelijk verdord! En het tafereel dat zich in de zomer op de dorsvloer afspeelt, met name de wind die het kaf wegblaast, dient ertoe de ondergang van koning Nebukadnessar te beschrijven (Dan. 2:35).

b.De uitspraak ‘Voorbij is de oogst, ten einde de zomer, maar wij zijn niet verlost’, in Jeremia 8:20, mogen we als een spreekwoord opvatten. Het drukt een situatie zonder uitzicht aan. Mogelijk dat de achtergrond ervan in de krijgsmacht ligt: de soldaat wordt gevangengenomen en hij hoopt voor het einde van de zomer vrij te komen; want als de zomer voorbij is en de regentijd breekt aan, valt nauwelijks te verwachten dat hij door zijn leger gered wordt.

c.De wijsheidsleraar in Spreuken bedient zich in zijn vergelijkingen graag van de verbeelding die de zomer oproept. Om de luie mens tot bezinning te brengen, verwijst hij naar de mier, die in de zomer haar voedsel verzamelt (6:8; 30:25). De wijze heeft kennelijk aandachtig staan kijken bij een mierennest. Hij zag hoe de mieren zich in de zomer inspannen om zich van voedsel voor de komende tijd te voorzien. Hun levens-en werkstijl hanteert hij als spiegel voor de luiaard. Wie voedsel in de zomer vergaart, is een verstandig mens; wie in de oogstperiode luiert is een dwaas (10:5). Dit beeldend spreken van de Spreukendichter breidt de Midrasj (Rabbah Deut. V,2) uit: deze wereld lijkt op de voorzaal, terwijl het hiernamaals de eetzaal is. Deze wereld is de winter (waarin geploegd en gezaaid wordt), de komende wereld is de zomer (waarin de oogst binnengehaald wordt).

d.De verbinding tussen het begrip zomer en de beloofde komst van de nieuwe wereld treffen we mutatis mutandis ook in het evangelie aan. In zijn apocalyptische toespraak tot zijn leerlingen vertelt Jezus de korte parabel van de vijgenboom (Mat. 24:32; Mar. 13:28; Luc. 21:30). Daarmee geeft Hij antwoord op de vraag wanneer de komst van de Zoon des Mensen zal geschieden. Kijk eens naar de vijgenboom, zegt Jezus. In een bepaalde periode in het jaar, lijkt hij dor en doods. Maar zie, dan breekt er een dag aan dat de knoppen zichtbaar zwellen en na enige tijd komen de bladeren naar buiten.

Welnu, als de vijgenboom uitbot, weten we dat de zomer in aantocht is. Dit voor iedereen herkenbare natuurverschijnsel wordt beeld van de ophanden zijnde zomer en oogst van het Koninkrijk van God. Jezus bedoelt: Let op, aan de komst van de Zoon des Mensen gaan tekenen vooraf; als jullie die zien, weet je dat het moment van de komst nabij is. Deze parabel beoogt de verdrukte christenen, die soms te lijden hadden aan moedeloosheid en uitzichtloosheid, een hart onder de riem te steken. Hij roept op waakzaam te blijven. Nog een extra dimensie krijgt de parabel door het feit dat de vijgenboom in het algemeen als symbool van Israël geldt. Zinspeelt Jezus op de nieuwe bloei van Israël, die gepaard gaat met de parousie? Als dat juist is valt de versie van Lucas des te meer op. Hij spreekt niet alleen van de vijgenboom: ‘Let op de vijgenboom en op al de bomen… ‘ Is ‘al de bomen’ een bewuste toespeling op de volkeren?

e.Vooral in de na-bijbelse tijd, tot op vandaag toe, wordt de zomer steeds meer als beeld voor gelukzalige tijd gebruikt. Bijvoorbeeld de eeuwige heerlijkheid, waaraan de gelovige deel heeft na zijn dood. In een van de gelijkenissen in de Pastor van Hermas (rond 145 na Chr. ontstaan) lezen we over rechtvaardigen en onrecht-vaardigen die met groen en verdord hout worden vergeleken. In die context is de zomer beeld van de hemelse zaligheid (4:2-5), waaraan de gelovigen straks deel zullen hebben.

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 1; 65; 74; 126; Gezang 34; 39; 94; 223; 288; 348; 350; 351; Eerste: 9; Gezegend: 189; 201; Liefde: 19; Zingend I-II: 255; IV: 67; V: 15; 58; 76; VI: 67; Zleven: 11; 31; Zlicht: 14; Zolang: 16 (= Gezangen: 755; Liturgie: 457).

b.Poëzie:

Remco Campert, Dichter, Amsterdam 1995, blz. 402: ‘Betere tijden’. J.C. Bloem, Verzamelde gedichten, Amsterdam 199110, blz. 29: ‘Kortste nacht’. Kees Harte (red.), God, mag ik eens bidden, Baarn 1991, blz. 27 (gebed). Lucebert, Verzamelde gedichten, Amsterdam 1974, blz. 528: ‘Zomer’. J.W. Oerlemans, De gedichten van vroeger, Amsterdam 1992, blz. 210-212: ‘Zomer’. M. Vasalis, Gedichten, Amsterdam 1997, blz. 45: ‘Zomer’.

c.Verwerking:

Het bijbelse woord zomer roept verschillende thema’s op, bijvoorbeeld: hoop op en verwachten van de nieuwe hemel en aarde, het nieuwe leven, tot bloei komen, vruchtdragen, oogsten. In het kerkelijk jaar noemt men de periode tussen Pinksteren en advent wel ‘zomertijd’. Nu is dat allereerst letterlijk bedoeld: een groot deel van deze maanden beslaat de zomer. Maar zou ‘zomer’ hier ook symbolisch opgevat kunnen worden? Zomer als de ‘groene tijd’, waarin de oogst van de Geest wordt verzameld en binnengehaald?

Verwijzing

Zoals is gezegd wordt in de bijbel zomer en winter vaak samen genoemd. Zie daarom voor aanvullende gegevens de bespreking van ‘winter‘. Andere woorden die raakvlakken hebben met zomer zijn onder meer: ‘droogte‘, ‘dauw‘, ‘regen‘ en ‘vijgenboom‘.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Ik ben de wijnstok, jullie zijn de ranken’

Het vijfde boek van Mozes spreekt in hoofdstuk 4 dankbare verbazing uit over Gods verbondenheid met zijn volk in Mozes. In de hele geschiedenis van God met de mensheid kwam zo’n unieke verbondenheid niet voor (Deuteronomium 4:32-33). De beproevingen logen er niet om, maar ook Gods wonderdaden niet (4:34). Jullie boffen dat jullie dit te zien gekregen hebben (4:35) en je hebt zijn woorden ook nog mogen horen (4:36). God zelf heeft jullie bevrijd (4:37). Onderhoud dan zijn geboden, dan is deze band niet kapot te krijgen en zal het jullie goed gaan (4:40).

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Brood genoeg voor iedereen

In het Evangelie van Johannes heeft Pasen een belangrijke plek. ‘De inzichten van na Pasen zijn leidinggevend in dit Evangelie en hebben hun stempel gedrukt op het verhaal van Jezus vóór Pasen,’ schrijft professor Martin de Boer. Je moet dus niet alleen de gebeurtenissen rond Pasen, maar ook de rest van het Evangelie lezen in dat licht. Het teken van het brood in Johannes 6 kan dan ook gelezen worden als een opmaat naar Pasen. En zo is er in de uitleg ook een verbinding te maken naar het eten van het Pesachmaal in Jozua 5.

Nieuwe boeken